ECLI:NL:RBGEL:2023:493

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4518 21_4630 21_4645 en 21_4666
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor woon-zorgcomplex in Epe

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woon-zorgcomplex in Epe. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 maart 2021 de omgevingsvergunning verleend, maar de eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In de beslissingen op bezwaar van 8 september 2021 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 6 januari 2023 behandeld, waarbij eisers en gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de eisers belanghebbenden zijn bij de bestreden besluiten, aangezien zij in de nabijheid van het bouwplan wonen.

De rechtbank beoordeelt of het college de juiste procedure heeft gevolgd bij de verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure, wat correct is gezien de aard van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgeweken van het bestemmingsplan voor het bebouwingspercentage en de goothoogte, omdat de overschrijdingen binnen de toegestane marges vallen en geen onevenredige aantasting van de omgeving veroorzaken.

De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eisers af en verklaart de beroepen ongegrond. Dit betekent dat de eisers geen gelijk krijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/4518, 21/4630, 21/4645 en 21/4666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] ,

[eiser], uit [woonplaats] ,
[eiseres], uit [woonplaats] ,
en

[eiser] en anderen, allen uit [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. A.A. Robbers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe (het college)

(gemachtigde: mr. A.J. Kisjes en J. Stijf).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] , vergunninghouder. (gemachtigde: mr. J.J. Molenaar en mr. J.P.H. de Bruijn).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een woon- zorggebouw in Epe.
Het college heeft op 27 maart 2021 een omgevingsvergunning verleend.
In de beslissingen op bezwaar van 8 september 2021 heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 januari 2023 op zitting behandeld.
Eisers [eiseres] , [eiser] en [eiseres] zijn verschenen. In de beroepen van [eiser] en anderen is [eiser] met gemachtigde verschenen. Gemachtigden van het college zijn verschenen. Namens vergunninghouder zijn gemachtigden, [derde-partij] en [derde-partij] verschenen.

Totstandkoming van de besluiten

1. Op 22 december 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor nieuwbouw van een woon- zorggebouw op het perceel [locatie] in [woonplaats] . Voor het perceel geldt het bestemmingsplan “Epe-Noord”. Het perceel heeft de bestemming “Maatschappelijk” met de functieaanduiding “Zorginstelling”. De aanvraag past binnen deze bestemming maar voldoet niet aan het maximaal toegestane bebouwingspercentage en de maximaal toegestane goothoogte. Om toch een omgevingsvergunning te kunnen verlenen is het college afgeweken van het bestemmingsplan. [1] Voor de overschrijding van het bebouwingspercentage is het college van het bestemmingsplan afgeweken met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid waardoor het bebouwingspercentage maximaal 10% groter mag zijn. [2] De goothoogte wijkt meer dan 10% af van de planvoorschriften. Daarom heeft het college voor deze overschrijding de kruimelgevallenregeling [3] toegepast en de daarop van toepassing zijnde beleidsregels van het college. [4]
De omgevingsvergunning ziet ook op het kappen van bomen en het verplaatsen van een uitrit. Deze onderdelen worden in de beroepen niet bestreden en worden daarom in deze uitspraak niet besproken.
In de beslissingen op bezwaar heeft het college de omgevingsvergunning met een aanvullende motivering in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. Omdat de beroepsgronden in deze procedure grotendeels overeenkomen zal de rechtbank de beroepsgronden gezamenlijk bespreken. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid
3. De rechtbank zal allereerst beoordelen of eisers belanghebbende zijn bij de beslissingen op bezwaar van 8 september 2021 als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
Eisers [eiseres] , [eiser] en [eiseres] zijn belanghebbenden bij de bestreden besluiten. Zij wonen allemaal dichtbij het bouwplan.
3.2.
Op de zitting is met partijen gesproken over de vraag of iedereen die beroep heeft ingesteld in procedure 21/4666 als belanghebbende kan worden aangemerkt. Met partijen is besproken dat indien de rechtbank van oordeel is dat één van de eisers belanghebbende is, de rechtbank om praktische overwegingen niet hoeft in te gaan op de belanghebbendheid van de overige instellers van het beroep. [5]
3.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [6] blijkt dat als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium gevolgen van enige betekenis dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016 [7] , dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser [eiser] aan de [locatie] in [woonplaats] woont. Gelet op de korte afstand tot het perceel van vergunninghouder en het feit dat eiser zicht heeft op het perceel, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning. Daarmee is dan ook geen aanleiding om in te gaan op de belanghebbendheid van de overige instellers van het beroep in procedure 21/4666.
Nader stuk in procedure 21/4645
4. Eiser [eiser] heeft bij brief van 9 januari 2023 een nader stuk ingediend bij de rechtbank. Dit is zijn pleitnotitie die hij tijdens de zitting had willen voorlezen. Dit stuk is ingediend na het sluiten van het onderzoek op de zitting. De rechtbank heeft in het nadere stuk geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Het stuk is toegevoegd aan het dossier, maar wordt niet meegenomen bij de beoordeling van het beroep.
De gevolgde procedure
5. De rechtbank volgt het betoog van eisers dat het college bij de beoordeling van de omgevingsvergunning de verkeerde procedure heeft gevolgd niet. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [8] dient het bestuursorgaan na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning tijdig te bezien welke procedure daarop, gelet op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van toepassing is. De beantwoording van die vraag of op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide procedure van toepassing is, is gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die aangevraagd is.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1° en 2° van de Wabo. Die artikelen zien op de afwijking met een binnenplanse vrijstelling en de afwijkingsmogelijkheid met de kruimelgevallenregeling. Nu de verzochte omgevingsvergunning met toepassing van voormelde afwijkingsmogelijkheden kon worden verleend, heeft het college terecht de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd en niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college het peil juist vastgesteld?
6. Eisers voeren aan dat de bouw- en goothoogte in zeer aanzienlijke mate afwijken van het bestemmingsplan, omdat uitgegaan is van een verkeerd peil.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de tekeningen die bij de aanvraag horen blijkt dat de hoofdtoegang van het bouwplan aan de zijde van de [locatie] komt. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen dat de hoofdingang niet op die plek zal worden gerealiseerd. De hoofdtoegang grenst niet direct aan de weg maar ligt daar ruim 20 meter vandaan. Daarom is artikel 1.61 onder b van de planvoorschriften van toepassing. Daar is bepaald hoe het peil hier berekend moet worden. In dit artikel staat: peil: voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw. In het ontwerp van het gebouw ligt de hoofdtoegang circa 1,50 meter hoger dan het aansluitende terrein (maaiveld). Dit is het peil op basis waarvan de bouw- en goothoogte berekend moet worden. Dit is in overeenstemming met artikel 1.61, onder b van de planvoorschriften. Dat betekent dat het peil op de juiste wijze is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Bebouwingspercentage en goothoogte
7. Eisers voeren aan dat het college niet heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan voor het toegestane bebouwingspercentage en de goothoogte.
Afwijking bebouwingspercentage
7.1.
Op het perceel is op grond van het bestemmingsplan een woon- zorgcomplex toegestaan. Op de plankaart staat aangegeven dat het perceel voor maximaal 40% mag worden bebouwd. De oppervlakte van het bouwvlak is 3.635 m2. Daarvan mag 1.454 m2 worden bebouwd. Het te bouwen gebouw heeft een oppervlakte van 1.597 m2. Dat betekent dat sprake is van een overschrijding van 143 m2 (9,8%) van wat is toegestaan. Op grond van artikel 24.1, onder a, van de planregels is het mogelijk om tot 10% af te wijken van de maten uit het bestemmingsplan. Het bouwplan past binnen deze afwijkingsmogelijkheid. In artikel 24.2 van de planregels staat het afwegingskader voor het verlenen van een afwijking. Er kan van het bestemmingsplan worden afgeweken indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
e milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de sociale veiligheid.
7.2.
Het college is tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de hiervoor genoemde punten. Met betrekking tot het straat- en bebouwingsbeeld heeft het college overwogen dat het bestaande gebouw, welk gebouw inmiddels is gesloopt, fors groter dan is toegestaan en een oppervlakte heeft van 1.712 m2. Het nieuwe gebouw heeft een oppervlakte dat 115 m2 kleiner is dan het inmiddels gesloopte gebouw en voldoet daarmee aan de regels uit het bestemmingsplan, inclusief de afwijkingsmogelijkheid. Het gebouw past volgens het college binnen de directe omgeving. Daarnaast voldoet het bouwplan volgens het college aan de redelijke eisen van welstand en de parkeernormen. Ook nemen de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet af omdat de functie van het gebouw niet wijzigt. Ook blijft de verkeersveiligheid volgens het college gewaarborgd.
Wat betreft de sociale veiligheid heeft het college overwogen dat de sociale veiligheid niet gebaat is bij leegstaande panden omdat dit tot verloedering kan leiden.
afwijking goothoogte
7.3.
Op de plankaart staat aangegeven dat de maximale bouwhoogte 8 meter is. Het nieuwe gebouw heeft een maximale bouwhoogte van 7,80 meter. Daarmee past het gebouw binnen de maximaal toegestane bouwhoogte op dit perceel. De goothoogte mag volgens de plankaart niet meer bedragen dan 4 meter. Het gedeelte van het gebouw dat bestaat uit twee bouwlagen heeft een goothoogte van 5,30 meter en het gedeelte dat bestaat uit drie bouwlagen heeft een goothoogte van 7,80 meter. Daarmee voldoet de goothoogte niet aan de regels uit het bestemmingsplan. Om de aangevraagde goothoogte mogelijk te maken is het college afgeweken van de planregels met toepassing van onderdeel 1 van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) (kruimelgevallenregeling) Daarvoor is vereist dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. [9] Daarnaast heeft het college beleidsregels “Beleidsregels inzake toepassing ontheffingsbevoegdheid ex artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht: planologische kruimelregeling gemeente Epe” waarin staat aan welke kwalitatieve criteria moet worden voldaan bij de toepassing van de kruimelgevallenregeling:
1. er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van het woon- en leefmilieu;
2. er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van de verkeersveiligheid;
3. de sociale veiligheid mag niet in het geding zijn als gevolg van de verbouwing;
4. de brandveiligheid dient gewaarborgd te zijn;
5. het straat- en bebouwingsbeeld mogen niet in negatieve zin worden beïnvloed;
6. de uitbreiding mag de bestaande rechten van omliggende bedrijven niet in perken;
7. het beoogde gebruik van de uitbreiding of het bijgebouw mag (in beginsel*) niet afwijken van het bestaande gebruik van het hoofdgebouw, één en ander overeenkomstig de regels van het bestemmingsplan.
7.4.
Het college is tot de conclusie gekomen dat het plan voldoet aan de hierboven genoemde kwalitatieve criteria. Deze conclusie komt grotendeels overeen met wat hiervoor in rechtsoverweging 7.2 is beschreven. Over de goothoogte is overwogen dat door de overschrijding van de toegestane goothoogte de toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden. De derde bouwlaag ligt aan nagenoeg alle zijden terug ten opzichte van de tweede bouwlaag, waardoor de impact op het woon- en leefmilieu kleiner wordt dan dat er ter plaatse een goothoogte van 4 meter die het plan toestaat zou zijn toegepast. Bij de gedingstukken zit een tekening waarop is weergegeven dat de impact van een hogere goothoogte vergelijkbaar is met de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Het college heeft verder overwogen dat alle aangrenzende percelen met een woonbestemming een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 11 meter en 7 meter kennen, waardoor het gebouw passend is in de omgeving.
8. De rechtbank merkt op dat de criteria voor de toepassing van de binnenplanse afwijking en de afwijking met toepassing van de kruimelgevallenregeling grotendeels overlappen. Daarom zullen zij hieronder aan de hand van de beroepsgronden gezamenlijk worden besproken.
Het woon- en leefmilieu
9. Eisers voeren aan dat het gebouw te hoog en te massaal is voor deze groene woonomgeving, grenzend aan de bossen van de Veluwe. Hierdoor wordt het woon- en leefmilieu van omwonenden en de natuur- en landschappelijke waarden aangetast. De locatie is rijk aan bomen en er is een duidelijk bosgevoel ervaarbaar.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat het woon- en leefmilieu van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast. Een woon-zorgcomplex is op het perceel al planologisch toegestaan. Het gebouw wordt zodanig binnen het bouwvlak gepositioneerd dat richting alle perceelsgrenzen meer afstand wordt aangehouden dan op basis van het bestemmingsplan binnen het bouwvlak mogelijk is. Daarnaast wordt de toegestane bouwhoogte niet overschreden. De derde bouwlaag ligt aan nagenoeg alle zijden terug ten opzichte van de tweede bouwlaag. Hierdoor is de impact op het woon- en leefmilieu naar het oordeel van de rechtbank gering nu gelet op de toegestane goothoogte van het bestemmingsplan ook een derde etage kan worden gerealiseerd maar dan met een schuin dak. Daarnaast past het volume van het gebouw binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De beroepsgrond slaagt niet.
9.2.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat de situering van het bouwplan ten opzichte van hun woning niet acceptabel is, wijst de rechtbank erop dat de situering van een mogelijk woon-zorgcomplex is vastgelegd op de plankaart bij het bestemmingsplan. Het bouwplan wijkt daar niet van af. Indien eisers het met die situering niet eens zijn dan hadden zij daartegen kunnen opkomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Natuur
10. Eisers wijzen erop dat het perceel in de buurt van het natura 200-gebied De Veluwe ligt. Volgens eisers ontstaat er door teveel verkeer CO2-uitstoot, waardoor schade zal ontstaan aan de kwetsbare natuur.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat het betoog van eisers in de voorliggende procedure niet aan de orde kan komen. Uit de gedingstukken blijkt dat door vergunninghouder een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is aangevraagd bij de provincie Gelderland. Nu deze vergunning niet aanhaakt bij de voorliggende omgevingsvergunning is het college niet het bevoegd gezag. De beroepsgrond van eisers met betrekking tot stikstof en het in de nabijheid gelegen Natura2000-gebied kan in die procedure worden aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Verkeersveiligheid, parkeren en geluid
11. Eisers voeren aan dat de verkeersveiligheid in het geding is. Eisers vrezen voor een toename van het verkeer als gevolg van het bouwplan. De weg waaraan het bouwplan ligt is 4,20 meter breed en daarom te smal voor veel verkeer. Volgens eisers worden er te weinig parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd omdat het college is uitgegaan van een verkeerde norm. Eisers vrezen dat bezoekers van het woon- zorgcomplex langs de openbare weg zullen parkeren. Die is daar volgens eisers te smal voor. Daardoor zal dit leiden tot gevaarlijk situaties. Eisers voeren verder aan dat als gevolg van het bouwplan sprake zal zijn van een toename van geluid dooreen toename van verkeer. Eisers vinden dat het college dit onvoldoende heeft onderzocht.
11.1.
De rechtbank oordeelt dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid. Het college heeft tot deze conclusie kunnen komen op grond van de volgende overwegingen. Het bouwplan past binnen de geldende bestemming met dezelfde bouwmogelijkheden. Het gebruik van het perceel wijzigt niet. Daarom kan het college gevolgd worden in het standpunt dat niet of nauwelijks uitbreiding van verkeersbewegingen zal plaatsvinden ten opzichte van de reeds toegestane planologisch toegestane situatie. De bewoners van de nieuw te bouwen appartementen zijn weinig tot niet mobiel en zullen niet de beschikking hebben over een auto.
Aan de verkeersstructuur vinden ook geen wijzigingen plaats. De [locatie] kent een wegprofiel van circa 4,5-4,7 meter breed. Dit is op een erftoegangsweg met een lage verkeersintensiteit verkeerskundig gezien acceptabel. De toename als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling is verkeerskundig gezien beperkt. Ook wordt slechts een gedeelte van de weg gebruikt als verkeersroute naar het woon-zorggebouw. In de toekomstige situatie blijft de intensiteit ruim onder de 1.000 motorvoertuigen per etmaal. Daarnaast is er sprake van een goede ontsluiting van het perceel. Het pand is zowel per auto als per fiets goed bereikbaar. Daarom is naar verwachting de impact op de verkeersveiligheid nihil. De beroepsgrond slaagt niet.
11.2.
De rechtbank oordeelt dat in het bouwplan voldoende parkeerplaatsen zijn opgenomen op eigen terrein. Het college heeft tot deze conclusie kunnen komen op grond van de volgende overwegingen. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in bijlage 1 (Nota parkeernormen) bij het bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” dat van toepassing is op het perceel. In de Nota parkeernormen staat dat er een norm van 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid geldt bij een “verpleeg- en verzorgingstehuis”. Dat betekent 0,6 parkeerplaats maal 60 wooneenheden. Dat maakt dat er in totaal 36 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Daaraan voldoet het bouwplan. In dit getal zit ook verdisconteerd het laden en lossen, het parkeren van personeel en het parkeren van bezoekers. De bewoners zelf zullen niet over een auto beschikken.
Het laden en lossen van goederen vindt plaats op eigen terrein, dit volgt uit de situatietekening bij de omgevingsvergunning. Ook op dat onderdeel is het bouwplan in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren”. De beroepsgrond slaagt niet.
11.3.
De rechtbank oordeelt dat het college geen onderzoek heeft hoeven doen naar verkeersgeluid omdat de aanwezigheid van een woon- zorgcomplex ter plaatse en de daarvan te verwachten verkeersintensiteit al in het (onherroepelijke) bestemmingsplan is beoordeeld. Omdat het bouwplan grotendeels past binnen het bestemmingsplan heeft het college dit niet verder hoeven onderzoeken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het college heeft kunnen vaststellen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening en het college heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
Andere plaats
13. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat een dergelijk woon-zorgcomplex op een andere plaats beter tot zijn recht zou komen overweegt de rechtbank dat het college heeft te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. [10] De beroepsgrond slaagt niet.
Relativiteitsvereiste
14. Voor zover eisers de hellingshoek van de hellingbaan en het ontbreken van een leuning hebben bestreden en eisers hebben aangevoerd dat op het terrein sprake moet zijn van een overdekte fietsenstalling oordeelt de rechtbank dat het relativiteitsbeginsel aan de beoordeling van deze beroepsgronden in de weg staat. Eisers beroepen zich op een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel die niet strekt tot bescherming van hun eigen belangen. Dat betekent dat het besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt op grond van deze beroepsgrond. Dit staat in artikel 8:69a van de Awb. [11] De beroepsgrond slaagt niet.
Vergoeding proceskosten in bezwaar
15. Eisers voeren aan dat er door het college geen gevolg is gegeven, overigens zonder nadere motivering, aan het toekennen van een proceskostenvergoeding. Door het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting is vastgesteld en bevestigd door de gemeente, dat er sprake is van strijdigheden in het besluit.
15.1.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit niet is herroepen. Het college heeft in de beslissing op bezwaar de omgevingsvergunning nader gemotiveerd, maar er zijn geen nieuwe voorschriften opgenomen. Een aanvulling van de motivering is iets anders dan herroeping. Er bestaat daarom geen recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Proceskosten worden op grond van dit artikel door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage

Bestemmingsplan [woonplaats] -Noord.

1.61
peil
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de
bouw;
c. het door of namens burgemeester en wethouders bepaalde peil;

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie', een antenneinstallatie;
c. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling', een zorginstelling
met daarbijbehorende
d. gebouwen, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f. andere-werken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en
groenvoorzieningen.
11.2
Bouwregels
Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken
ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
11.2.1
Gebouwen
Voor een gebouw gelden de volgende regels:
a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 100 tenzij anders op de
plankaart is aangegeven;
c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven
goothoogte;
d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven
bouwhoogte.
(...)

Artikel 24 Algemene ontheffingsregels

24.1
Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer
dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
(…)
24.2
Afwegingskader
Een in 24.1 genoemde ontheffing kan worden verleend indien geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f. de sociale veiligheid;
(…)

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.12
1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Bijlage II bij het Bor

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
Beleidsregels inzake toepassing ontheffingsbevoegdheid ex artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht: planologische kruimelregeling gemeente [woonplaats]
Artikel 1 Algemene afwegingscriteria
Bij de toepassing van de beleidsregels geldt dat een verzoek om afwijking alleen wordt toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende kwalitatieve criteria:
1. er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van het woon- en leefmilieu;
2. er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van de verkeersveiligheid;
3. de sociale veiligheid mag niet in het geding zijn als gevolg van de verbouwing;
4. de brandveiligheid dient gewaarborgd te zijn;
5. het straat- en bebouwingsbeeld mogen niet in negatieve zin worden beïnvloed;
6. de uitbreiding mag de bestaande rechten van omliggende bedrijven niet in perken;
7. het beoogde gebruik van de uitbreiding of het bijgebouw mag (in beginsel*) niet afwijken van het bestaande gebruik van het hoofdgebouw, één en ander overeenkomstig de regels van het bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Parapluplan Parkeren

3.1
Parkeernormen
Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1 (Nota parkeernormen);

Nota Parkeernormen 2018 gemeente [woonplaats]

Bijlage 1a parkeernormen
FUNCTIE Per rest bk gem.
(weinig stedelijk)
Verpleeg- en verzorgingstehuis Wooneenheid 0,6

Voetnoten

1.Het college heeft met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan.
2.Voor de afwijking van het bebouwingspercentage heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 24.1, onder a, van de planregels.
3.Voor afwijking van de goothoogte heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, lid 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit heet de kruimelgevallenregeling.
4.Dit zijn de “Beleidsregels inzake toepassing ontheffingsbevoegdheid ex artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht: planologische kruimelregeling gemeente [woonplaats] ”.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3080.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271 en 2 oktober 2019, r.o.3.2, ECLI:NL:RVS:2019:3317.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS: 2016:737.
8.Zie uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3255.
9.Dit staat in artikel 2.12, eerste lid van de Wabo.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1897.
11.Artikel 8:69a van de Awb, luidt: “De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.”