Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van
op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
Inleiding
Spoedeisendheid
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de voorzieningenrechter
1.1 % onjuist zijn, omdat er gekeken moet worden naar het totale aaneengesloten grondoppervlak. Omdat de percelen worden opgesplitst door een watergang, hetgeen het totale aaneengesloten grondoppervlak verkleint, moet voor de beoordeling van het percentage aangesloten worden bij het aaneengesloten grondoppervlak ná uitvoering van het projectplan. Daarnaast stelt eiser dat het doorsnijden van de percelen grote gevolgen heeft voor het gebruik van het gedeelte van de percelen dat is gelegen aan de zuidzijde van de aan te leggen watergang. Tenslotte voert hij aan dat de gedoogplicht in strijd is met artikel 1, eerste protocol, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn eigendomsrecht oplevert, omdat hij zijn gronden niet meer kan gebruiken en hij niet geheel onteigend en schadeloos gesteld is, terwijl dat volgens eiser wel had gemoeten.
het totale grondoppervlak. Niet vereist is dat het grondoppervlak aaneengesloten moet zijn. Voor het overige heeft eiser de percentages wel betwist, maar niet onderbouwd waarom deze niet zouden kloppen. Eiser heeft dat op zitting wel gepoogd door te stellen dat hij verwacht dat meerdere percelen onbruikbaar zullen worden omdat deze op den duur onder water zullen lopen, maar een onderbouwing voor deze stelling heeft eiser evenmin gegeven. Het college heeft dit ook tegengesproken en aangegeven dat de situatie juist stabieler wordt dan voorheen. Uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die de bruikbaarheid van de rest van de percelen vermindert als gevolg van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk op een gedeelte van deze percelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college er dan ook vanuit heeft kunnen gaan dat 2,5 % van het totale grondoppervlak permanent 1.1 % tijdelijk benodigd is en dat de bruikbaarheid van de rest van de percelen niet verminderd. Dergelijke percentages zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter dusdanig beperkt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de percelen niet geheel onteigend hoeven te worden. De stelling dat de gedoogplicht in strijd is met artikel 1, eerste protocol, bij het EVRM kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat eiser deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd en er tevens (gelet op hetgeen hiervoor is overwogen) sprake is van een beperkte inbreuk op het eigendomsrecht van eiser.