In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij in het kader van effectenlease. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, heeft een beroep gedaan op de vernietiging van een overeenkomst die hij samen met zijn overleden partner had gesloten. De rechtbank heeft in een tussenvonnis de gedaagde in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de erfrechtelijke situatie van zijn overleden partner, mevrouw [naam 1]. De gedaagde heeft een verklaring van erfrecht overgelegd waaruit blijkt dat hij als erfgenaam is benoemd en dat er vier erfgenamen zijn, waaronder hijzelf.
Dexia betwist de bevoegdheid van de gedaagde om de overeenkomst te vernietigen, verwijzend naar relevante wetgeving en jurisprudentie. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid om de overeenkomst te vernietigen in beginsel is overgegaan op de erfgenamen van de overleden partij. De rechtbank concludeert dat de artikelen 1:88 en 1:89 BW niet zijn bedoeld om de contracterende echtgenoot te beschermen tegen financiële risico's die hij zelf is aangegaan. De gedaagde kan in zijn hoedanigheid als erfgenaam geen beroep doen op deze artikelen, maar kan wel de vernietiging door de kinderen aan Dexia tegenwerpen.
De rechtbank oordeelt dat Dexia aan de gedaagde, in zijn hoedanigheid van executeur, moet betalen wat door de gedaagde aan Dexia is betaald, verminderd met hetgeen hij van Dexia heeft ontvangen. De wettelijke rente wordt vanaf een bepaalde datum verschuldigd. De rechtbank wijst de vordering van Dexia met betrekking tot een andere overeenkomst toe en veroordeelt Dexia in de proceskosten van de gedaagde. Het vonnis is uitgesproken door mr. M. Engelbert-Clarenbeek op 13 juli 2023.