ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6774

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.020.623-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en de gevolgen van erfopvolging in het civiele recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die [appellant] in 2000 en 2001 had afgesloten met een rechtsvoorgangster van Dexia. Na het overlijden van zijn echtgenote [X] in 2003, hebben de erfgenamen van [X] de nietigheid van deze leaseovereenkomsten ingeroepen. Het hof moest beoordelen of de bevoegdheid om deze overeenkomsten te vernietigen door erfopvolging op de erfgenamen was overgegaan en of [appellant] zelf ook een belang had bij de vernietiging van de leaseovereenkomsten.

Het hof oordeelde dat noch [appellant] noch de erfgenamen een door de artikelen 1:88 en 89 BW te beschermen belang hadden bij de vernietiging van de leaseovereenkomsten. [appellant] had de Overeenkomst Dexia Aanbod aanvaard, waarbij hij afstand deed van alle door hem gepretendeerde rechten. Het hof concludeerde dat de vordering van [appellant] tot nietigverklaring van de Overeenkomst Dexia Aanbod wegens schending van de bijzondere zorgplicht, dwaling en/of misbruik van omstandigheden moest worden afgewezen. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de juridische gevolgen van hun handelingen, vooral in situaties van erfopvolging en de rechten die voortvloeien uit overeenkomsten. Het hof stelde vast dat de erfgenamen geen recht hadden op vernietiging van de leaseovereenkomsten, omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden van de beschermingsartikelen in het Burgerlijk Wetboek. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de interpretatie van de artikelen 1:88 en 89 BW in relatie tot erfopvolging en de gevolgen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Bij dagvaarding van 3 december 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 10 sep¬tember 2008, in deze zaak onder rolnummer 979844 DX EXPL 08-2465 gewezen tussen [appellant] als eiser en Dexia als gedaagde.
[appellant] heeft een ongenummerde grief tegen het bestreden vonnis geformuleerd, de grondslag van zijn eis vermeerderd en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Vervolgens heeft Dexia geantwoord en geconcludeerd als in die memorie vermeld.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de desbe¬treffende memorie.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.8, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en ander¬zijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, het volgende vast.
4.1.1 [appellant] is in 2000 en 2001 een aantal overeenkomsten tot effectenlease (hierna: de leaseovereenkomsten) aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, hierna eveneens aangeduid als “Dexia”.
4.1.2 [appellant] was ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten gehuwd met [X]. [X] heeft aan [appellant] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de leaseovereenkomsten.
4.1.3 [X] is op 1 februari 2003 overleden.
4.1.4 [appellant] heeft op 27 februari 2003 de zogenoemde Overeenkomst Dexia Aanbod aanvaard door het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod te ondertekenen.
4.1.5 Bij brief van 1 juli 2005 hebben de erven van [X] met een beroep op artikel 1:89 BW de nietigheid ingeroepen van de leaseovereenkomsten.
4.2 In eerste aanleg heeft [appellant] een vordering ingesteld tegen Dexia, die er kort gezegd – toe strekt de leaseovereen¬komsten nietig te verklaren althans te vernietigen wegens het ontbreken van de toestemming van [X] en voor recht te verklaren dat al hetgeen [appellant] aan inlegpremies heeft voldaan door Dexia aan [appellant] moet worden gerestitueerd, met rente, alsmede Dexia uitvoerbaar bij voorraad te veroor¬delen tot betaling aan [appellant] van € 49.940,48, met rente en (buitengerechte¬lijke) kosten.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering van [appellant] op alle onderdelen afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] gebonden is aan de Over¬eenkomst Dexia Aanbod en aan de daarin door hem gedane afstand van alle door hem gepretendeerde rechten. Voorts heeft de kanton¬rechter geoordeeld dat de erfgenamen niet kunnen worden aange¬merkt als de in artikel 1:89 BW bedoelde andere echtgenoot en dat de bevoegdheid tot vernietiging van de leaseovereenkomsten even¬min op de erfgenamen van [X] is overgegaan.
4.3 [appellant] heeft in hoger beroep de grondslag van zijn eis vermeerderd. In hoger beroep vordert [appellant] aanvul¬lend de Overeenkomst Dexia Aanbod nietig te verklaren wegens schending van de bijzondere zorgplicht, dwaling en/of misbruik van omstandigheden alsmede de leaseovereenkomsten te vernietigen wegens het ontbreken van een zogenoemde Wck-vergunning. Nu Dexia daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en deze vermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal het hof recht doen op de vermeerderde eis.
4.4 [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat Dexia voordat zij [appellant] het Dexia Aanbod deed ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar zijn inkomens- en vermogens¬positie. Had Dexia dat wel gedaan dan had zij beseft dat het voor [appellant] onmogelijk was aan de financiële verplichtingen te voldoen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat Dexia, voordat zij het Dexia Aanbod aan [appellant] deed, onderzoek naar zijn inkomens- en vermogenspositie had moeten doen. Door het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod werden de financiële verplichtingen van [appellant] immers niet groter, maar werden de contractuele mogelijkheden bij de afloop van de leaseovereenkomsten juist verruimd. De rest¬schulden behoefden niet langer in één keer te worden afgelost, maar konden in termijnen worden afgelost zonder dat de rente verder zou oplopen. Dexia verleende degenen die daarvoor kozen een renteloze lening.
4.5 Voorts betoogt [appellant] in de memorie van grieven onder 15 e.v. dat de Overeenkomst Dexia Aanbod tot stand is gekomen onder invloed van dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, in tegenstelling tot wat hem door een medewerker van Dexia werd toegezegd, namelijk dat hij na het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod voor de hardheidsclau¬sule in aanmerking zou komen, hij op 14 januari 2004 werd geconfronteerd met het feit dat dat niet geval was. Daarnaast is [appellant] nooit duidelijk verteld dat hij met aanvaarding van de Overeenkomst Dexia Aanbod afstand deed van alle door hem gepretendeerde rechten. Indien [appellant] van deze voorwaarde op de hoogte zou zijn geweest, zou hij de Overeenkomst Dexia Aanbod nimmer hebben getekend, aldus [appellant].
4.6 Het hof is van oordeel dat voor degene die zich redelijke inspanning getroost uit de tijdig verstrekte informatie, waar¬onder in het bijzonder de tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod, voldoende duidelijk was dat, indien hij de Overeenkomst Dexia Aanbod accepteerde, afstand deed van alle door hem gepretendeerde rechten en dat de contractuele mogelijkheden bij de afloop van de leaseovereenkomsten werden verruimd. In dat verband is hetgeen de medewerker van Dexia aan [appellant] heeft meegedeeld in over¬eenstemming met de tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod. Voor zover [appellant] uit de opmerking van de medewerker, dat hij na het sluiten van de Overeenkomst Dexia Aanbod op basis van zijn verzamel¬inkomen zeker voor deze regeling in aanmerking zou komen en zich geen zorgen hoefde te maken over de restschulden, heeft begrepen met de acceptatie van de Overeenkomst Dexia Aanbod van de restschulden af te zullen zijn, heeft hij die onjuiste voor¬stelling van zaken aan zichzelf te wijten. In de tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod wordt immers nergens gesproken over het kwijt¬schelden van de restschulden. Voorts betwist Dexia dat één van haar medewerkers onder bepaalde voorwendselen [appellant] heeft overgehaald om de Overeenkomst Dexia Aanbod te tekenen. Dexia is in de gegeven omstandigheden jegens [appellant] van wie redelijke inspan¬ningen mochten worden gevergd de verstrekte informatie te begrijpen, niet tekortgeschoten in de op haar rustende mededelingsplicht als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 BW, zodat [appellant] zich niet met vrucht op dwaling kan beroepen.
4.7 In hoger beroep heeft [appellant] verder nog aangevoerd dat de Overeenkomst Dexia Aanbod tot stand is gekomen door mis¬bruik van omstandigheden. Hiertoe stelt [appellant] dat Dexia wist of moest weten dat [appellant] door bijzondere omstan¬digheden in de zin van het vierde lid van artikel 3:44 BW, zoals noodtoestand, afhankelijkheid en/of onervarenheid, is bewogen tot het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod. Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod sprake was één of meer van de door hem genoemde bijzondere omstandigheden onvoldoende heeft toegelicht. [appellant] heeft ook het overlijden van zijn echtgenote op 1 februari 2003 aangevoerd als bijzondere omstandigheid als bedoeld in genoemd artikellid. Aan de mede¬werker van Dexia die hem telefonisch het Dexia Aanbod heeft gedaan, heeft hij meegedeeld dat hij door het overlijden van zijn echtgenote verward was en niet bezig was met financiële zaken. De medewerker had toen moeten inzien dat het opdringen van het sluiten van een overeenkomst aan een verwarde emotionele man, niet correct was, aldus [appellant]. Nu Dexia gemotiveerd betwist dat het overlijden van zijn echtgenote moet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van het vierde lid van artikel 3:44 BW alsmede dat de Overeenkomst Dexia Aanbod aan [appellant] zou zijn opgedrongen en [appellant] ter zake geen bewijs aanbiedt, is hetgeen hij stelt niet komen vast te staan en is voor verdere bewijslevering geen plaats.
4.8 Uit het bovenstaande volgt dat de vordering van [appellant] tot nietigverklaring van de Overeenkomst Dexia Aanbod wegens schending van de bijzondere zorgplicht, dwaling en/of misbruik van omstandigheden moet worden afgewezen.
4.9 [appellant] heeft verder nog gevorderd de leaseover¬een¬komsten te vernietigen, omdat Dexia ten tijde van het afslui¬ten van de leaseovereenkomsten niet in het bezit was van een zoge¬noemde Wck-vergunning. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 5 juni 2009 (LJN BH2822 en BH2815) geoordeeld dat de Wck niet van toepassing is op effectenleaseovereenkomsten. Overigens geldt dat [appellant] in artikel 5.1.2 van de Overeenkomst Dexia Aanbod afstand heeft gedaan van alle door hem gepretendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schade¬ver¬goeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met de door hem gesloten lease¬overeenkomsten, hetgeen betekent dat [appellant] ook afstand heeft gedaan van het recht de leaseovereen¬komsten te vernietigen wegens het ontbreken van een Wck-vergunning.
4.10 De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de bevoegdheid van [X] om de door [appellant] gesloten leaseovereenkomsten te vernietigen door erfopvolging is overge¬gaan op haar erfgenamen. Met het overlijden van de erflater volgen zijn erfgenamen van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap (artikel 4:182 BW). Het hof is van oordeel dat de bevoegdheid om de leaseover¬eenkomsten te vernietigen wel op de erfgenamen van [X] is overgegaan, maar dat de gezinsbeschermende strekking van de artikelen 1:88 en 89 BW meebrengt, dat de erfgenamen die ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomsten geen deel uit¬maakten van het huishouden van [X] en voor hun levens¬onderhoud niet afhankelijk waren van het gezinsinkomen, geen door genoemde artikelen te beschermen belang bij de vernietiging van de leaseovereenkomsten hebben. Nu gesteld noch gebleken is dat dat het geval is, kunnen die erfgenamen geen beroep doen op het eerste lid van artikel 6:89 BW. Voor zover [appellant] stelt dat hij door erfopvolging bevoegd is geworden de leaseover¬een¬komsten die hij zelf is aangegaan te vernietigen, geldt het vol¬gende. Nu de artikelen 1:88 en 1:89 BW niet dienen om hem te beschermen tegen financiële risico’s die hijzelf is aangegaan en die na het overlijden van [X] alleen hem nog raken, kan hij geen beroep doen op het eerste lid van artikel 1:89 BW. Overigens geldt dat [appellant] doordat hij ná het overlijden van zijn echtgenote de Overeenkomst Dexia Aanbod is aangegaan, afstand heeft gedaan van de op hem overgegane bevoegdheid de leaseovereenkomsten op grond van artikel 1:89 BW te vernietigen.
5. Slotsom en kosten
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep te vergeefs is ingesteld. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Dexia gevallen, op € 254,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achter¬berg en E.M. Polak, en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 november 2011 door de rolraadsheer.