ECLI:NL:RBGEL:2023:4533

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
ARN - 23 _ 963
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de kostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem, die een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd voor het jaar 2019. Eiser had zijn auto met Duits kenteken geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag uit coulance vernietigd en een kostenvergoeding van € 67,25 toegekend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de hoogte van de kostenvergoeding ter discussie staat.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft vernietigd, maar dat de door hem toegekende kostenvergoeding van € 67,25 redelijk is. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden van de gemachtigde van eiser beperkt waren en dat de complexiteit van de zaak gering was. Eiser bepleit een hogere wegingsfactor voor de kostenvergoeding, maar de rechtbank volgt dit niet. De rechtbank concludeert dat de wegingsfactor van 0,25, die door de heffingsambtenaar is gehanteerd, gerechtvaardigd is gezien de omstandigheden van de zaak. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Belastingrecht
zaaknummer: ARN 23/963

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 21 oktober 2022.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag uit coulance vernietigd . Verweerder heeft daarbij een kostenvergoeding toegekend van € 67,25.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Feiten

1. Aan eiser is een naheffingsaanslag ten bedrage van € 65,10 (€ 2,40 parkeerbelasting en € 62,70 kosten) opgelegd omdat bij een controle op 4 oktober 2019 om 19.23 uur is gebleken dat eiser zijn auto met Duits kenteken [kenteken] aan de Grutpoort te Doetinchem heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen.
2. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder uiteengezet dat het erg lang heeft geduurd voordat de naam- en adresgegevens van houders van buitenlandse kentekens konden worden opgevraagd en verwerkt. De brief met betrekking tot de betaling is daarom pas geruime tijd na het belastbare feit aan eiser verzonden. Omdat eiser door het tijdsverloop in zijn bewijspositie is benadeeld is de naheffingsaanslag ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

3. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Deze situatie doet zich in onderhavig geval voor.
4. In geschil is uitsluitend de hoogte van de toe te kennen kostenvergoeding in bezwaar. Meer in bijzonder de te hanteren factor voor het gewicht van de zaak (de factor).
5. Eiser bepleit, overeenkomstig het door de gerechtshoven vastgestelde richtsnoer, een factor van 0,5 voor zaken met betrekking tot parkeerbelasting. Hij ziet geen aanleiding om af te wijken van de uitgangspunten van dit richtsnoer omdat de bedoeling van het richtsnoer is het bieden van houvast.
6. Verweerder is primair van mening dat helemaal geen kostenvergoeding verschuldigd is omdat de naheffingsaanslag niet is ingetrokken wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. In de beslissing op bezwaar heeft hij, gelet op de zeer eenvoudige werkzaamheden van de gemachtigde van eiser, voor deze zaak een kostenvergoeding van € 67,25 toegekend (€ 269 vermenigvuldigd met de factor 0,25). De gemachtigde van eiser heeft, volgens verweerder, een standaard bezwaarschrift toegestuurd waarin slechts de naam van de feitelijk parkeerder en het kenmerk zijn aangepast. In afwachting van de opgevraagde stukken heeft de gemachtigde eiser geen inhoudelijke motivering van het bezwaar ingediend. Alvorens verweerder de opgevraagde stukken aan eiser heeft toegestuurd, is de door hem opgelegde naheffingsaanslag ingetrokken. De werkbelasting is zo gering dat een factor van 0,25 (zeer licht) gerechtvaardigd is.
7. De rechtbank dient op grond van een zelfstandige beoordeling te bepalen in welke gewichtscategorie een zaak valt. [1] Daarbij speelt een rol dat de bepaling van een factor voor de zaakzwaarte van feitelijke aard is welke in hoge mate afhankelijk is van de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid en het – al dan niet in geld uit te drukken - belang van de betreffende specifieke zaak. [2] Drie Gerechtshoven hebben een richtsnoer [3] vastgesteld waarin onder andere handvatten omtrent de zwaarte van de zaak worden gegeven. Uit dit richtsnoer volgt dat een lagere wegingsfactor kan worden gehanteerd als het gewicht van de zaak daartoe aanleiding geeft.
Vast staat dat verweerder in verband met de verstreken tijd na het belastbare feit uit coulance de naheffingsaanslag heeft vernietigd. Deze vernietiging was niet op basis van de door eiser ingediende gronden in bezwaar aangezien het bezwaar nog niet door eiser was gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de zeer beperkte werkzaamheden van de gemachtigde van eiser, bestaande uit het toesturen van een pro forma bezwaar, alsmede de geringe complexiteit van de zaak, een wegingsfactor van 0,25 op zijn plaats is. De door verweerder toegekende kostenvergoeding ten bedrage van € 67,25 acht de rechtbank dan ook redelijk.
Conclusie en gevolgen
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.I. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, Team belastingrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293.
2.Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.
3.Hof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:HSHE:2021:3315, Hof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131 en Hof Arnhem-Leeuwaarden, 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.