ECLI:NL:RBGEL:2023:4240

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5007
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanmaningskosten naheffingsaanslag parkeerbelasting en dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van de gemeente Nijmegen beoordeeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting waarbij belanghebbende aanmaningskosten in rekening zijn gebracht. Belanghebbende stelt dat hij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen, waardoor de aanmaningskosten niet in rekening gebracht mogen worden. De heffingsambtenaar betwist deze ontkenning en verwijst naar eerdere uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin is geoordeeld dat de gemachtigde van belanghebbende stelselmatig de ontvangst van belangrijke stukken ontkent, wat ongeloofwaardig wordt geacht.

De rechtbank toetst of de heffingsambtenaar de verzending van de naheffingsaanslag aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verzending aannemelijk is, mede op basis van de bulkverzending van naheffingsaanslagen en de ontkenning van ontvangst door de gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de ontkenning van ontvangst door belanghebbende niet geloofwaardig is, omdat hij geen bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen.

Daarnaast wordt de hoogte van de toegekende dwangsom beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de dwangsom van € 115 te laag is en dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van € 138. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover dit gericht is tegen de uitspraak op bezwaar, maar gegrond voor de dwangsombeschikking. De rechtbank vernietigt de dwangsombeschikking en stelt de dwangsom vast op € 138. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 22/5007

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 1 augustus 2022 en de toegekende dwangsom.
Verweerder heeft belanghebbende aangemaand om een naheffingsaanslag parkeerbelasting te betalen. Daarbij heeft verweerder € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten. Verweerder heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en bij beschikking een dwangsom van € 115 toegekend vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de toegekende dwangsom tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] (kantoorgenoot van de gemachtigde van belanghebbende) en namens verweerder [naam 2] en [naam 3].
De zaak is met toestemming van partijen gelijktijdig behandeld met de zaak AWB 22/5008 van [naam 4].

Feiten

Verweerder heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Op het aanslagbiljet met dagtekening 19 maart 2022 is vermeld dat de aanslag vóór 2 april 2022 moet worden betaald.
Belanghebbende heeft de aanslag niet vóór 2 april 2022 betaald. Als gevolg van het uitblijven van de betaling van de aanslag heeft verweerder belanghebbende met dagtekening 9 april 2022 aangemaand en daarbij aanmaningskosten in rekening gebracht.
3. Tot de gedingstukken behoren kopieën van interne e-mails aan en van de postkamer (copyshop) van de gemeente Nijmegen over de verzending van de naheffingsaanslag en de aanmaning.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de in rekening gebrachte aanmaningskosten en de hoogte van de toegekende dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
5. De rechtbank is van oordeel dat de aanmaningkosten terecht in rekening zijn gebracht en dat het beroep gegrond is omdat de toegekende dwangsom tot een te laag bedrag is toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de aanmaningskosten terecht in rekening gebracht?
6. Volgens belanghebbende zijn de aanmaningskosten ten onrechte in rekening gebracht omdat hij de naheffingsaanslag parkeerbelasting niet heeft ontvangen. Het is aan verweerder om de verzending aannemelijk te maken met een verzendadministratie. Deze ontbreekt, aldus belanghebbende.
7. Volgens verweerder heeft hij aannemelijk gemaakt dat het aanslagbiljet in een bulk van in totaal 207 aanslagbiljetten is verstuurd. Verweerder verwijst naar de e-mails vermeld onder punt 3. Verweerder heeft tijdens de zitting bovendien gesteld dat uit deze bulk en een andere bulk alleen belanghebbende en nog één belastingschuldige – van wie de zaak gelijktijdig is behandeld - bezwaar hebben gemaakt omdat zij de naheffingsaanslag niet zouden hebben ontvangen en beide belastingschuldigen worden vertegenwoordigd door het kantoor van de gemachtigde. Dit maakt volgens verweerder aannemelijk dat de ontkenning van de ontvangst ongeloofwaardig is. Verweerder verwijst ter onderbouwing hiervan ook nog naar de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2022 [1] waarin het hof heeft geoordeeld dat de ontkenning van de ontvangst van de oproepingsbrief voor de zitting in die en dertien andere zaken door dezelfde gemachtigde ongeloofwaardig is. Verweerder ziet een patroon waarbij de gemachtigde van belanghebbende in een groot aantal zaken de ontvangst van stukken betwist zonder dat dat geloofwaardig is. Verweerder heeft ook nog gewezen op 18 door hem op rechtspraak.nl gevonden uitspraken uit 2021 en 2022 waarin de gemachtigde de ontvangst van een stuk (aanslagen, uitspraken op bezwaar, herstelverzuimbrieven en oproepingsbrieven) heeft ontkend, waaruit dit patroon zichtbaar wordt.
8. Anders dan door verweerder voorgesteld, zal de rechtbank in deze zaak toetsen aan het door de Hoge Raad geformuleerde toetsingskader in het geval de ontvangst van een stuk wordt ontkend. [2]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag per post is verzonden. Dit volgt uit de kopie van de aanbieding van de bulk van 207 naheffingsaanslagen aan de postkamer in samenhang met de geloofwaardige verklaring van verweerder dat alleen de ontvangst van het aanslagbiljet van belanghebbende is ontkend. Hierbij betrekt de rechtbank ook de geloofwaardige verklaring ter zitting dat ook van een andere bulkpartij van 373 aanslagbiljetten uitsluitend door de gemachtigde namens een andere belastingplichtige de ontvangst is ontkend. Gelet hierop, houdt de rechtbank rekening met de aanmerkelijke kans dat de ontkenning van de ontvangst in deze zaak onwaar is en dat daarentegen aannemelijk is dat óók de onderhavige naheffingsaanslag is verzonden aan het adres van belastingschuldige. De rechtbank is zich bewust van de impact van dit oordeel, maar ziet zich hierbij gesteund door het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de hierboven genoemde uitspraak van 15 december 2022, waarin is geoordeeld dat de ontkenningen van de ontvangst van de gemachtigde ongeloofwaardig zijn.
10. Nu de verzending aannemelijk is gemaakt door verweerder ligt het op de weg van belanghebbende om het vermoeden van bezorging op het juiste adres te ontzenuwen door de ontvangst gemotiveerd te betwisten. Belanghebbende heeft in dit verband echter niets gesteld, zodat de ontkenning van de ontvangst niet geloofwaardig is. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Heeft belanghebbende recht op een dwangsom van € 138?
11. Belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de dwangsom. Volgens belanghebbende is de toegekende dwangsom van € 115 te laag omdat de dwangsom over nog een dag had moeten worden vastgesteld.
12. Niet in geschil is dat verweerder op 12 juli 2022 in gebreke is gesteld en verweerder op dat moment nog geen uitspraak op bezwaar had gedaan. De eerste dag waarover verweerder een dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na 12 juli 2022. [3] De rechtbank gaat ervan uit dat dit 27 juli 2022 is en dat 26 juli 2022 de laatste dag was waarop nog uitspraak gedaan kon worden zonder een dwangsom verschuldigd te zijn. De uitspraak op bezwaar dateert van 1 augustus 2022. Ook over die dag is nog een dwangsom verschuldigd. Zou immers verweerder op 27 juli 2022 uitspraak op bezwaar hebben gedaan, dan zou over die dag ook een dwangsom verschuldigd zijn. Als 27 juli 2022 als vertrekpunt wordt genomen, dient de dag waarop de uitspraak op bezwaar wordt gedaan dus mee te tellen bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom. Dat betekent dat over 6 dagen een dwangsom verschuldigd is. Belanghebbende heeft daarom recht op een dwangsom van € 138 (6 x € 23). Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van € 138 in plaats van € 115. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond omdat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
14. Omdat het beroep tegen de dwangsombeschikking gegrond is moet verweerder het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep van € 418,50. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50: 0,25 (gewicht) x 2 (punten voor proceshandelingen) x € 837. Omdat evident sprake was van een rekenfout wordt voor het gewicht van de zaak als zeer licht beoordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht tegen de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht tegen de dwangsombeschikking;
- vernietigt de dwangsombeschikking;
- stelt de dwangsom vast op € 138;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de dwangsombeschikking;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 418,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.J.S. Molleman, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

2.Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416.
3.Artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.