ECLI:NL:RBGEL:2023:4134

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
AWB _ 21 - 777
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de natuurvergunning voor een rundveehouderij met betrekking tot stikstofdepositie en schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de natuurvergunning voor een rundveehouderij beoordeeld. De vergunninghouder had op 30 december 2020 een vergunning aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming voor een emissiearm stalsysteem. Eisers betogen dat de emissies van het nieuwe stalsysteem niet voldoende zijn onderbouwd en dat er significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet zijn uitgesloten. De rechtbank heeft op 5 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de verleende natuurvergunning in strijd is met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat er een vergunningplicht geldt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. De rechtbank vernietigt de natuurvergunning en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen. Daarnaast kent de rechtbank eisers schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en veroordeelt het college tot betaling van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/777

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2023

in de zaak tussen

[A] U.A., uit [plaats B] , en

Vereniging [C], uit [plaats B] , eisers
(gemachtigde: [D] )
en

het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[E] VOFuit [plaats F] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: N. ten Voorde).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de natuurvergunning die het college op 30 december 2020 aan de vergunninghouder heeft verleend.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eisers hebben op 27 april 2023 verzocht om schadevergoeding in verband met de
redelijke termijn.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, namens het college: mr. C.F. Geerdes, R.L. Borkes, C. Donker en C.C. Bosselaar. De vergunninghouder is niet verschenen.
1.5.
De zaak is op dezelfde dag behandeld als de volgende zaken: 20/6130, 20/6325, 21/50, 21/498, 21/501, 21/575 en 21/804.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De vergunninghouder exploiteert een rundveehouderij aan [het adres G] in [plaats F] . Op 20 december 2018 heeft de vergunninghouder een vergunning aangevraagd op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). De veebezetting blijft gelijk ten opzichte van de vergunde situatie. De aanvraag ziet op een emissiearm stalsysteem voor stal D: “ligboxenstal met roostervloer, voorzien van rubbermatten en composiet nokken met een hellend profiel, kunststofcassettes met kleppen in de roosterspleten en mestschuif (RAV A 1.28; BWL 2015.05.V1)”. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe is ongeveer 970 meter.
2.2.
Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Het ontwerpbesluit is van 11 september 2020 en eisers hebben daarop op 5 oktober 2020 een zienswijze ingediend. Het college heeft de vergunning op 30 december 2020 verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de verlening van de natuurvergunning en het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding toe. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
I.
Natuurvergunning
De geldende regels voor intern salderen
4.1.
In de Wnb staat dat het verboden is om zonder natuurvergunning van het college een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied (artikel 2.7, tweede lid, Wnb).
Een natuurvergunning kan alleen worden verleend als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.7, derde lid, en artikel 2.8 van de Wnb).
4.2.
Hier heeft het college een natuurvergunning verleend op 30 december 2020 met intern salderen. Intern salderen betekent dat het project niet leidt tot meer stikstofdepositie dan ten opzichte van de referentiesituatie. Als intern kan worden gesaldeerd, is volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat een project significante gevolgen heeft.
4.3.
Vroeger gold voor intern salderen nog een vergunningplicht, waarbij deze vergunning kon worden verleend op basis van een belangenafweging (= de verslechteringsvergunning). Een passende beoordeling was niet nodig. Later, in de Logtsebaan-uitspraak van 20 januari 2021, heeft de Afdeling geoordeeld dat voor intern salderen niet langer een vergunning is vereist sinds de wetswijziging van de Wnb op 1 januari 2020. Er is niet voorzien in overgangsrecht. [1]
Intern salderen?
5. Eisers stellen ten eerste dat hier ten onrechte intern is gesaldeerd en dat daarom een vergunningplicht geldt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Subsidiair stellen eisers dat als wel intern kan worden gesaldeerd, dat dan ten onrechte een vergunning is verleend, nu er niet langer een vergunningplicht geldt voor intern salderen. De rechtbank zal hierna eerst in gaan op de vraag of intern kan worden gesaldeerd.
Emissies stalsysteem
6.1.
Eisers stellen dat het college voor de berekening van de emissies van het nieuwe stalsysteem niet kon volstaan met een algemene verwijzing naar de daarvoor geldende emissiefactor uit de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav). Over die factoren bestaat namelijk onvoldoende zekerheid op basis van onder andere de rapporten die eisers hebben genoemd (zoals het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek uit 2019, het rapport van de Universiteit van Wageningen uit 2018 en het Eindrapport Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof). Hierdoor is niet uitgesloten dat het project met het beoogde nieuwe stalsysteem significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, zodat hiervoor een passende beoordeling moet worden gedaan waaruit de zekerheid zal moeten worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
6.2.
Het college stelt dat er geen nieuwe stal/emissiearme vloer is aangevraagd, maar dat het alleen een wijziging is van een stal met emissiearme vloer die al onderdeel uitmaakt van de referentiesituatie. Het stalsysteem wijzigt van A1.13 naar A1.28 en de totale depositie neemt af. Het werkingssysteem van beide stalsystemen is hetzelfde. Daarom kan een verminderde werking in zowel de referentiesituatie als in de beoogde situatie worden doorgetrokken. Hierdoor zijn significante gevolgen bij de wijziging van deze veehouderij op voorhand uitgesloten.
6.3.
Inmiddels is in de rechtspraak al meerdere keren geoordeeld dat er, onder andere op basis van de door eisers genoemde rapporten, onzekerheid bestaat over de Rav-emissiefactoren en specifiek ook over het stalsysteem in kwestie (A1.28). [2]
Hierdoor zijn met het enkel toepassen van de Rav-emissiefactoren, significante gevolgen niet uitgesloten.
Dat in dit geval alleen sprake zou zijn van een wijziging van een stalsysteem dat in de referentiesituatie al emissiearm was, maakt dat niet anders. Het zijn namelijk twee verschillende systemen en uit de door eisers genoemde rapporten kan worden afgeleid dat – ook al zouden ze qua werking hetzelfde zijn - onzeker is wat ze precies doen. Daarmee staat niet vast dat sprake is van een gelijke of afnemende depositie ten opzichte van de referentiesituatie. Er kan dus niet zonder nadere onderbouwing of onderzoek op basis van de enkele toepassing van de Rav-emissiefactoren van uit worden gegaan dat geen sprake is van significante gevolgen. De beroepsgrond slaagt.
6.4.
De rechtbank zal de natuurvergunning vernietigen vanwege strijd met artikel 2.7 en 2.8 van de Wnb. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het gebrek te passeren, de rechtsgevolgen in stand te laten of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat de aard van het te herstellen gebrek zich daar niet voor leent. Het college zal namelijk alsnog zelf een passende beoordeling moeten maken waaruit de zekerheid moet worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. De uitkomst en het tijdsverloop van zo’n passende beoordeling zijn onzeker, zeker als gebruik wordt gemaakt van de Rav-emissiefactoren, nu daarover op dit moment nog veel onzekerheid bestaat.
Vervallen vergunningplicht
7. Nu er een vergunningplicht geldt waarvoor een passende beoordeling moet worden gedaan, moet het college een nieuw besluit nemen en gaat de rechtbank niet meer in op de subsidiaire beroepsgrond van eisers over het vervallen van de vergunningplicht.
Vervolgbesluitvorming
8. De rechtbank bespreekt hierna nog de andere beroepsgronden van eisers voor zover deze relevant zijn voor eventuele vervolgbesluitvorming.
Depositie meer dan 0,00 mol per hectare per jaar?
9.1.
Eisers stellen dat in de natuurvergunning ten onrechte staat dat de depositie uitkomt op “0,00 mol/ha/j of lager”. Uit de AERIUS-berekening volgt namelijk dat het project leidt tot een stikstofdepositie van 5,06 mol per hectare per jaar op Natura 2000-gebied De Veluwe en 1,22 mol per hectare per jaar op Landgoederen Brummen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de natuurvergunning duidelijk blijkt dat is bedoeld dat het project niet leidt tot meer stikstofdepositie dan in de referentiesituatie. Daar gaat het bij intern salderen om. [3] Dat de natuurvergunning op dit punt ietwat ongelukkig is geformuleerd, maakt het besluit op zichzelf nog niet onjuist. De beroepsgrond slaagt niet.
Nieuwe situatie: verkeer
10.1.
Eisers hebben ter zitting hun beroepsgrond over de te klein berekende afstanden van het verkeer van en naar de veehouderij in de nieuwe situatie, ingetrokken.
De beroepsgrond over de vijf kilometer-afkap wordt gehandhaafd. Die beroepsgrond houdt in dat in de AERIUS-berekening de gevolgen van de emissies van wegverkeer maar tot vijf kilometer afstand zijn berekend. Hierdoor zijn de gevolgen van de stikstofdepositie voor Natura 2000-gebieden op meer dan vijf kilometer afstand ten onrechte niet volledig in beeld gebracht.
10.2.
Het college stelt dat de stikstofoxide-emissies in de referentiesituatie en in de nieuwe situatie hetzelfde zijn, zodat het voor de uitkomsten niet uitmaakt of er in de berekening wel of geen “vijf kilometer-afkap” is gehanteerd.
10.3.
Op het moment van het nemen van het besluit kende AERIUS voor wegverkeer een rekengrens van vijf kilometer. Daarna heeft de Afdeling verschillende uitspraken gedaan, op basis waarvan zij de rekenafstand van vijf kilometer onvoldoende onderbouwd achtte en uiteindelijk een rekenafstand van vijfentwintig kilometer aanvaardbaar achtte. [4]
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevolgen van het wegverkeer van het project op meer dan vijf kilometer afstand niet in beeld zijn gebracht. Dit moet – ondanks de stelling van het college – nu alsnog gebeuren, omdat het college in dit geval toch een nieuw besluit zal moeten nemen. De beroepsgrond slaagt.
II.
Schadevergoeding
11.1.
Eisers hebben verzocht om schadevergoeding door overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
11.2.
In procedures als deze waarin het besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, mag de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren. [5] De redelijke termijn start op het moment dat beroep is ingesteld tegen het besluit. In beginsel is de schadevergoeding dan € 500,00 per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
11.3.
Het beroep is ingediend op 4 februari 2021. Omdat de rechtbank meer dan twee jaar later uitspraak heeft gedaan, kent de rechtbank aan eisers schadevergoeding toe. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden daarom veroordelen tot een vergoeding van € 500,00.
Omdat het bedrag onder de € 5.000,00 blijft, geeft de rechtbank uitvoering aan de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210) en ziet de rechtbank geen aanleiding om de Staat in het geding te betrekken.

Conclusie en gevolgen

12.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.7 en 2.8 van de Wnb. Dit betekent niet is uitgesloten dat het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, zodat uit een passende beoordeling de zekerheid zal moeten worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf een beslissing te nemen of een bestuurlijke lus toe te passen. Dit omdat het college alsnog een passende beoordeling moet maken en te verwachten is dat de uitkomst en het tijdsverloop van het onderzoek dat nodig is om de gebreken te herstellen onzeker is.
12.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Het college heeft verzocht om de proceskosten te matigen, omdat op dezelfde zitting meerdere beroepen van eisers tegen verleende natuurvergunningen zijn behandeld en deze zaken deels over dezelfde problematiek gaan. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Hoewel er inderdaad overeenkomsten tussen de behandelde zaken zijn aan te wijzen, gaat het steeds om verschillende natuurvergunningen. De overeenkomst tussen de zaken is niet zodanig groot dat het aanleiding geeft tot matiging van de proceskosten.
12.4.
Verder kent de rechtbank aan eisers een schadevergoeding van € 500,- toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 december 2020;
- draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 360,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17 en volgende.
2.Zie onder andere ECLI:NL:RVS:2022:2624.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
4.ABRvS 20 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2021:105 en ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1299.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2157, r.o. 12.1.