ECLI:NL:RBGEL:2023:4077

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22_2115, 22_2120, 22_2138 en 22_2143
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor arbeidsmigrantenhotel wegens onvoldoende onderbouwing ontsluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 juli 2023 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de realisatie van een arbeidsmigrantenhotel. De vergunninghouder had op 9 maart 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een hotel met 150 bedden op een perceel in Harderwijk. De rechtbank heeft de omgevingsvergunning vernietigd voor wat betreft het voorschrift dat een ontsluiting vanaf de Groene Zoomweg moest plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders niet voldoende had onderbouwd waarom deze ontsluiting noodzakelijk was vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft echter de andere beroepsgronden van de eisers afgewezen, met uitzondering van de gronden die betrekking hebben op het aantal te huisvesten arbeidsmigranten en de maximale verblijfsduur. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden die het maximum aantal arbeidsmigranten op 150 en de verblijfsduur op maximaal 1 jaar vastlegden. De rechtbank heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers en de vergunninghouder.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/2115, 22/2120, 22/2138 en 22/2143

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2023

in de zaken tussen

Stichting [A] en [B] , (hierna: eisers 1)

(gemachtigde : mr. J.H. van Keeken)
[C], (hierna: eiser 2)
(gemachtigde: mr. J. Vrijdag)
[D] B.V. en [E] , [F] B.V., [G] en [H] , [I] ,(hierna: eisers 3)
(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils)
eisers,

[J] B.V., vergunninghouder,

(gemachtigde: mr. A. Daan)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, (het college)
(gemachtigde: C. van den Bedem).
Eisers en vergunninghouder zijn derde-partijen in elkaars beroepen.

Inleiding

Bij besluit van 9 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft het college aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend.
Eisers en vergunninghouder hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd op de beroepen van eisers.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
Namens Stichting [A] [K] en gemachtigde mr. J.H. van Keeken. [C] en zijn gemachtigde mr. J. Vrijdag. Namens eisers 3 de gemachtigde mr. S.J.H.G.M. Schils en namens vergunninghouder [L] en gemachtigde mr. A. Daan.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bedem en M.F. Den Braven.

Totstandkoming van het besluit

Waar gaat deze zaak over?
1. Vergunninghouder heeft op 29 december 2020 een aanvraag ingediend voor de realisatie van een permanente logies voorziening voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten (“arbeidershotel”) op het perceel [adres M] te [plaats N] .
Het bouwplan voorziet in een gebouw met een oppervlakte van 1.731 m², dat ruimte moet bieden voor in totaal 150 personen. Het gebouw wordt grotendeels in twee verdiepingen uitgevoerd met op de hoek van de Harderwijkerweg en Groene Zoomweg een gedeelte met vier verdiepingen. Onder het gebouw is een half verdiepte parkeerkelder met 51 parkeerplaatsen voorzien en op het maaiveld worden 28 parkeerplaatsen gerealiseerd.
2. Het college heeft op 5 augustus 2021 een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Eisers zijn het niet eens met de ontwikkeling en hebben daarom een zienswijze ingediend.
3. De gemeenteraad heeft op 7 maart 2022 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
4. Het college heeft in het bestreden besluit van 9 maart 2022 de belangen van de initiatiefnemer en de belangen van de indieners van zienswijzen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een passende stedenbouwkundige invulling van het perceel en dat de ontwikkeling geen onevenredige aantasting betekent voor het woon- en leefklimaat. Het college heeft naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen geen aanleiding gezien de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft wel een voorschrift in de omgevingsvergunning opgenomen waarin staat dat voor rekening van en ook over grondgebied van initiatiefnemer een ontsluiting vanaf de Groene Zoomweg wordt gerealiseerd.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:
- “ bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo));
- “ afwijken van het bestemmingsplan” (art. 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo).
Aan de omgevingsvergunning is de ruimtelijke onderbouwing “Goede Reede ong. te Harderwijk” van Lycens van 29 december 2020 ten grondslag gelegd. Daarin wordt ingegaan op de toetsing aan wetgeving, beleid en de diverse milieuaspecten (zoals geluid en verkeer).
5. Zowel eisers als vergunninghouder zijn het niet eens met het besluit en zij hebben daarom beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Het beroep van vergunninghouder is enkel gericht tegen het toegevoegde voorschrift over de ontsluiting vanaf de Groene Zoomweg.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is het toetsingskader?
6. Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt dat de gevraagde omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder geldt dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing of het gebruik maakt van zijn bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Dat betekent dat het college, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Belanghebbendheid
7. Vergunninghouder heeft aangevoerd dat enkele eisers geen belanghebbenden zijn vanwege de afstand tot het bouwplan en, voor wat betreft de Stichting, vanwege het ontbreken van onvoldoende feitelijke werkzaamheden.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 4 mei 2021 [1] heeft overwogen dat diegene die tegen het ontwerpbesluit een zienswijze heeft ingediend in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Eisers hebben tijdig een zienswijze ingediend. Dat betekent dat hun beroepen, ook als zij geen belanghebbenden zouden zijn, ontvankelijk zijn. De rechtbank zal daarom de beroepen van eisers inhoudelijk bespreken.
Goede procesorde
8. Eisers 1 hebben op vrijdag 9 juni 2023 om 16.29 via e-mail een aanvullend beroepschrift toegezonden aan de rechtbank. Dit aanvullende beroepschrift bevat nieuwe gronden met betrekking tot stikstof, verkeersgeneratie, de structuurvisie “Groene zoom” en de Verordening op het gebruik van woningen als tweede woning. Deze is op maandag 12 juni 2023, dus 10 dagen voor de zitting, door de rechtbank doorgezonden aan partijen.
Ook eisers 3 hebben op 9 juni 2023 een aanvullend beroepschrift ingediend, evenals vergunninghouder die op 5 juni 2023 een aanvullend beroepschrift heeft toegezonden met daarbij als bijlage een verkeerskundig onderzoek van BVA verkeersadviezen van 23 mei 2023.
8.1.
De rechtbank overweegt dat ook na afloop van de (aanvullende) beroepstermijn gelet op artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nieuwe argumenten kunnen worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat voor de aanvullende beroepsgronden van eisers 1 met betrekking tot stikstof en de verordening sprake is van strijd met de goede procesorde. Door deze gronden zodanig laat voor de zitting in te dienen hebben zowel het college als vergunninghouder hier niet meer op kunnen reageren door bijvoorbeeld voor wat betreft het aspect “stikstof” een bureau in te schakelen voor het opstellen van een nader stikstofonderzoek. Het betoog van eisers 1 dat gelet op de ontwikkelingen op het gebied van stikstof deze gronden niet eerder konden worden ingediend volgt de rechtbank niet, aangezien de uitspraak van de Afdeling waar eisers naar verwijzen met betrekking tot de bouwvrijstelling al dateert van 2 november 2022. Deze gronden laat de rechtbank daarom buiten beschouwing. Hetzelfde geldt voor het verkeerskundig onderzoek dat door vergunninghouder is ingebracht. Dit onderzoek dateert van 23 mei 2023, maar is pas op 5 juni 2023 aan de rechtbank verzonden. Door de late toezending hebben de andere partijen dit rapport niet meer voor kunnen leggen aan een eigen deskundige.
8.3.
Voor het overige bevatten de nadere beroepschriften onderbouwingen van eerder aangevoerde gronden of gronden die al in andere beroepen zijn aangevoerd, evenals reacties op elkaars standpunten. In zoverre zijn deze aanvullende beroepschriften niet in strijd met de goede procesorde.
Ladder voor duurzame verstedelijking
9. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
In artikel 1.1.1, onder i, is de volgende definitie opgenomen van “stedelijke ontwikkeling”:
“ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) gelden deze bepalingen ook voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo wordt verleend.
10. Het college heeft zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak [2] van de Afdeling over de ladder voor duurzame verstedelijking op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De beoogde invulling ten behoeve van een arbeidsmigrantenhotel voorziet volgens het college niet in een groter planologisch ruimtebeslag. Bovendien geldt dat de beoogde functie naar aard, omvang en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met de functies die op grond van het geldende wijzigingsplan zijn toegestaan, zodat van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro geen sprake is. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom geen toepassing te worden gegeven, aldus het college.
10.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat daarom een laddertoets had moeten worden verricht. Zij betogen dat het toegestane gebruik niet als logies, maar als wonen zou moeten worden beoordeeld.
10.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Het geschil beperkt zich tot de vraag of er sprake is van een
nieuwestedelijke ontwikkeling.
10.3.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak moet bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang worden beoordeeld welke planologisch beslag op de ruimte het plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan en in hoeverre het plan, eveneens in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging. Bij deze vergelijking moeten de onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat daarbij hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen.
10.4.
In het bestemmingsplan “Drielanden - Groene Zoom” is het perceel bestemd als “Groen” met daarop een wijzigingsbevoegdheid. Met het wijzigingsplan “Drielanden - Werklandschap-Oost”, dat is vastgesteld op 27 september 2016, is de bestemming van het perceel gewijzigd naar “Bedrijf” met twee bouwvlakken. Eén bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 2.270 m² en de andere een oppervlakte van ongeveer 1.230 m², met een maximaal bebouwingspercentage van 50%. Binnen de bouwvlakken kan dus ongeveer 1.750 m² aan gebouwen worden gebouwd. Deze gebouwen mogen maximaal 8 meter hoog zijn, waarbij op de hoek aan de zijde van de Harderwijkerweg en Groene Zoomweg op een deel van het bouwvlak een bouwhoogte van 15 meter is toegestaan.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, uitsluitend zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten – Functiemenging. Onder het kopje “Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking” in deze bedrijvenlijst is opgenomen: hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra.
10.5.
De rechtbank stelt vast dat op grond van het wijzigingsplan op het perceel al ongeveer 1.750 m² aan gebouwen kon worden opgericht. De oppervlakte van het arbeidershotel bedraagt 1.731 m², zodat er geen sprake is van een toename van de al toegestane oppervlakte aan gebouwen. Weliswaar wordt ook op de corridor (van 5 meter bij 9,60 meter) tussen de twee bouwvlakken gebouwd, maar omdat de totale oppervlakte aan gebouwen niet toeneemt is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een groter ruimtebeslag.
Voor wat betreft het gebruik is niet in geschil is dat het wijzigingsplan al een hotel toestaat. Daargelaten of bewoning door arbeidsmigranten moet worden aangemerkt als wonen of logies, hebben eisers niet onderbouwd op welk punt deze functiewijziging leidt tot grotere ruimtelijke gevolgen voor de omgeving dan wanneer op het perceel een regulier hotel was gerealiseerd. Zoals het college terecht heeft aangegeven zijn ook bij een regulier hotel sport- en speelvoorzieningen toegestaan. Voor zover eisers stellen dat een arbeidershotel leidt tot meer overlast, merkt de rechtbank op dat overlast in beginsel geen aspect is dat dient te worden betrokken in de ruimtelijke afweging omdat het ziet op de openbare orde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich gelet op toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan daarom terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De beroepsgrond slaagt niet.
Structuurvisie Groene Zoom
11. Eisers 1 betogen dat het toestaan van een woonfunctie op deze locatie in strijd is met de Structuurvisie “Groene Zoom”. Het project voldoet niet aan de eisen die gelden voor een “scharnierpunt” omdat geen sprake is van een bijzondere architectuur en de parkeervoorzieningen niet volledig geïntegreerd zijn. De aanvraag voldoet ook niet aan de inrichtingsprincipes die voor een werklandschap in het algemeen gelden zoals een grasdak en een centrale tuin.
Eisers 3 betogen dat in het plan geen groene gevels en daken zijn toegepast, zoals aanbevolen in paragraaf 4.4.1.4.6 van de structuurvisie en dat het gebruik voor short-stay niet past binnen de functies die voor dit deelgebied zijn toegestaan.
11.1.
Op pagina 15 van de ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de structuurvisie. In de structuurvisie is het gebied aangewezen als “woon-werkgebied”. Een specifieke vorm van logies past volgens het college binnen het in de structuurvisie omschreven werklandschap.
11.2.
In paragraaf 4.4.1.2 van de structuurvisie staat het volgende over scharnierpunten:
“Scharnierpunten geven een extra accent aan de verschillende entrees van de Groene Zoom. Evenals de werklandschappen moeten voorzieningen in de scharnierpunten door een bijzondere architectuur voldoen aan eisen als groene uitstraling en geïntegreerde parkeervoorzieningen. Winkels kunnen uitsluitend een plek krijgen in het scharnierpunt aan de Harderwijkerweg wanneer er sprake is van bedrijfsverplaatsing binnen het plangebied van de Groene Zoom.”
In paragraaf 4.4.1.4.6 van de structuurvisie staat het volgende voor deelgebied F:
“Deelgebied F ten oosten van de spoorlijn kan worden bebouwd met kleinschalige werk locaties gecombineerd met andere functies als wonen en recreatie. Dit deelgebied dient een groene uitstraling te krijgen in zowel letterlijke als figuurlijke zin: gebouwen worden gebouwd in een groene setting deels in bestaande of aan te leggen geluidswallen waar mogelijk voorzien van groene daken en gevels. Uitgangspunt is om hier op duurzaamheid gerichte bedrijven te huisvesten. Gebouwen dienen duurzaam en energieneutraal te worden ontworpen waardoor dit werklandschap een link heeft met de Groene Zoom. Op het uiteinde aan de Harderwijkerweg mag een onder architectuur gebouwde voorziening deze identiteit bevestigen dan wel benadrukken.”
11.3.
De rechtbank stelt voorop dat de structuurvisie geen toetsingskader is voor het verlenen van een omgevingsvergunning, maar dat deze wel een rol kan spelen bij de ruimtelijke afweging die het college maakt in het kader van de afwijking van het bestemmingsplan.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een logiesfunctie in strijd is met de structuurvisie. Voor deelgebied F is geen limitatieve opsomming van functies opgenomen, maar worden slechts voorbeelden genoemd van functies die in het werklandschap passen zoals wonen en recreatie. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een logiesfunctie voor arbeidsmigranten past binnen de combinatie aan functies die in de structuurvisie voor het deelgebied is voorzien. In de structuurvisie staat daarnaast dat gebouwen ‘waar mogelijk’ worden voorzien in groene daken. Het is dus geen verplichting. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat met het aanleggen van zonnepanelen op het dak het aspect duurzaamheid afdoende in het bouwplan is betrokken.
Het bouwplan ligt op de hoek van de Harderwijkerweg en de Groene Zoomweg en beschikt over een “accent” van vier verdiepingen en een half ondergrondse parkeerkelder. Ook op dit punt heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie. Voor zover eisers het niet eens zijn met de architectuur van het pand, had het op hun weg gelegen om het welstandsadvies te betwisten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beleidsregel “Afwegingskader huisvesting arbeidsmigranten”
12. Eisers 1 geven aan dat in de beleidsregel “Afwegingskader huisvesting arbeidsmigranten” is opgenomen dat de locatie milieutechnisch geschikt moet zijn voor logies. Dit betekent volgens het afwegingskader dat het leefmilieu voor bewoners acceptabel moet zijn en geen belemmeringen voor de aangrenzende bedrijven mag opleveren. Volgens eisers is de huisvestinglocatie milieutechnisch ongeschikt voor wonen, omdat de geluidsbelasting op de gevel naar de Harderwijkerweg meer bedraagt dan de maximaal toelaatbare gevelbelasting die met het stellen van een hogere waarde kan worden bereikt. Omgekeerd betekent een grootschalige woonfunctie op deze locatie dat bedrijven kunnen worden beperkt, gelet op de toegestane bedrijven en de afstanden tot de bouwvlakken.
Uit de aanvraag en de bijbehorende documenten blijkt volgens eisers evenmin dat een acceptabel leefmilieu voor omwonenden wordt bereikt. Voor omwonenden is niet zo zeer van belang wat er op het terrein van de huisvestingslocatie plaats vindt, maar juist daarbuiten. Het is aannemelijk dat de arbeidsmigranten zich ook buiten de huisvestingslocatie in de nabije omgeving zullen bewegen. Deze verkeersstromen en gedragingen buiten de huisvestingslocatie zijn niet in kaart gebracht. Het 24-uurstoezicht en de huisregels waarover in de ruimtelijke onderbouwing wordt gesproken, zijn volgens eisers onvoldoende.
Eisers 3 betogen dat het bouwplan in strijd is met de beleidsregel omdat de bebouwing niet de bestemming “Wonen-Flexwonen” krijgt. Volgens eisers had om het project toe te staan een bestemmingsplanprocedure doorlopen moeten worden. Subsidiair betogen eisers dat “tijdelijke huisvesting voor arbeidsmigranten (shortstay)” niet gelijk is aan de bestemming “Wonen-Flexwonen”.
12.1.
Voor shortstay staan in het beleid de volgende voorwaarden:
“Voorwaarden voor shortstay huisvesting:
 Privacy: per kamer zijn maximaal 2 personen gehuisvest
 Op het terrein van de locatie moet, aangeboden door de exploitant van het gebouw, zowel binnen maar ook buiten gelegenheid zijn voor samenkomst en ontspanning, passend bij de omvang van de locatie;
 De locatie beschikt over goede voorzieningen voor het wassen en drogen van kleding en beddengoed of de beheerder maakt dit op een andere manier voor alle gebruikers van het pand mogelijk.
 De ruimten voor ontspanning en wassen van kleding tellen niet mee bij de berekening van het aantal m² GBO zoals gehanteerd in de SNF certificering.
 Op de locatie biedt de huisvester voorlichting en informatie aan de bewoners, bij voorkeur in de taal van de bewoners maar in ieder geval ook in de Nederlandse en Engelse taal. Naast de informatie als opgenomen in de SNF norm dient ook informatie ter beschikking te zijn over (de samenvatting van) cao voor uitzendkrachten, informatie over scholing, gezondheidszorg en sociale voorzieningen in de gemeente [plaats N] ;
 De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het parkeerbeleid en in het pand of op eigen terrein is bovendien voldoende ruimte voor het stallen van (brom- en snor-)fietsen en containers voor huishoudelijk afval ten behoeve van de bewoners van het pand;
 De slaapvertrekken voldoen aan een binnenniveau van 33 dB.
 De bebouwing krijgt de bestemming Wonen-Flexwonen.”
12.2.
In de beleidsregel staat, anders dan eisers 1 betogen, niet dat de locatie milieutechnisch geschikt moet zijn voor logies en dat sprake moet zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het betoog is in zoverre feitelijk onjuist.
Uit de voorwaarden volgt wel dat in de slaapvertrekken het binnenniveau niet meer dan 33 dB mag bedragen. Op pagina 28 van de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat uit het geluidonderzoek volgt dat aan dit binnenniveau kan worden voldaan. Eisers hebben deze conclusie niet gemotiveerd betwist, zodat de beroepsgrond niet slaagt.
12.3.
Voor zover eisers 1 hebben willen betogen dat in het kader van de toetsing aan een goede ruimtelijke ordening het woon- en leefklimaat van omwonenden en de beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet is onderzocht, merkt de rechtbank op dat in de ruimtelijke onderbouwing op deze aspecten wordt ingegaan. Eisers hebben deze conclusies niet gemotiveerd betwist, zodat ook in zoverre de beroepsgrond niet slaagt.
12.4.
De rechtbank volgt de uitleg die eisers 3 aan de beleidsregel geven niet. Deze uitleg zou namelijk betekenen dat het college met gemeentelijk beleid uit zou kunnen sluiten dat een buitenplanse omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Dergelijk beleid zou in strijd zijn met de Wabo. Zoals het college op de zitting bovendien heeft aangegeven staat op pagina 6 van de beleidsregel dat de uitgangspunten uit het beleid worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor zover daarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan c.q. het herzien van een bestemmingsplan.
Het primaire betoog slaagt daarom niet. Op de vraag of het flexwonen afdoende in de voorschriften van de omgevingsvergunning is geborgd gaat de rechtbank hierna in.
Voorschriften gebruik
13. Eisers 1 betogen dat het maximum aantal arbeidsmigranten van 150 niet in de omgevingsvergunning is geborgd. De verwijzing naar de overeenkomst die het college met initiatiefnemer heeft gesloten is onvoldoende omdat dit geen grondslag vormt voor handhaving.
Eisers 3 betogen dat in het beleid een aantal voorwaarden staat waar het initiatief aan moet voldoen. Zo is een maximum van 150 arbeidsmigranten toegestaan, mag maximaal 1 jaar ter plekke verbleven worden, is er beheer voor 24-uurs toezicht en zijn er huis- en gedragsregels. Dit zijn volgens eisers relevante aspecten in het kader van de leefbaarheid, veiligheid en ruimtelijke ordening die ten onrechte niet in de omgevingsvergunning zijn geborgd door middel van een vergunningvoorschrift.
13.1.
Artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo luidt als volgt:
“Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.”
Aantal personen
13.2.
In de omgevingsvergunning staat dat de bijlagen zoals vermeld in de bijgevoegde documentenlijst onderdeel uitmaken van het besluit. Op deze documentenlijst staat de aanvraag, zodat deze onderdeel uitmaakt van het besluit. [3] In het aanvraagformulier staat dat een gebruik voor 150 personen is aangevraagd. In de ruimtelijke onderbouwing, die ook onderdeel uitmaakt van het besluit, wordt zoals eisers hebben aangegeven, echter gesproken over 150 bedden en niet 150 personen. Nu beoogd is om maximaal 150 personen te huisvesten had het uit het oogpunt van rechtszekerheid op de weg van het college gelegen om dit aantal met een voorschrift te borgen. Daarmee wordt voorkomen dat in de toekomst handhavingsdiscussies ontstaan en is er voor de omwonenden zekerheid dat ter plaatse niet meer dan 150 arbeidsmigranten worden gehuisvest.
De beroepsgrond slaagt.
Verblijfsduur
13.3.
De rechtbank volgt niet het betoog van het college dat de verblijfsduur van maximaal 1 jaar in de omgevingsvergunning is vastgelegd door het woord `shortstay'. Het is namelijk niet mogelijk om handhavend op te treden op basis van de tekst van een omgevingsvergunning. Het is ook niet mogelijk om op grond van de tekst uit de ruimtelijke onderbouwing handhavend op te treden, omdat de ruimtelijke onderbouwing geen bindend voorschrift betreft. [4] Datzelfde geldt voor de privaatrechtelijke overeenkomst met boeteclausule die tussen vergunninghouder en het college is gesloten. Een privaatrechtelijke overeenkomst kan namelijk geen grondslag vormen voor (publiekrechtelijk) handhavend optreden. Het college had de maximale verblijfsduur van 1 jaar, waardoor geborgd is dat er sprake is van “shortstay” als bedoeld in het afwegingskader, daarom met een voorschrift aan de omgevingsvergunning moeten verbinden.
De beroepsgrond slaagt.
24-uurs toezicht en huisregels
13.4.
Voor wat betreft het 24-uurs toezicht en de huisregels overweegt de rechtbank dat het afwegingskader deze vereisten verbindt aan “midstay” en niet aan “shortstay”. Omdat het initiatief ziet op shortstay heeft het college in redelijkheid af kunnen zien van voorschriften die zien op deze aspecten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Milieuzonering
14. Eisers 3 betogen dat voor wat betreft de afstand van het bouwplan tot de bedrijfswoning aan de Fokko Kortlanglaan 225 ten onrechte is uitgegaan van een afstand van 48 meter. Volgens eisers dient niet van de feitelijke afstand tot de bedrijfswoning te worden uitgegaan, maar van de planologische situatie. Op grond van het bestemmingsplan kan op dit perceel op een kortere afstand een bedrijfswoning worden gerealiseerd. Die afstand bedraagt volgens eisers nog steeds meer dan 30 meter, maar zij stellen dat uit rechtspraak volgt dat ook vergunningvrije uitbreidingen van een woning meegewogen moeten worden en dan wordt de richtafstand van 30 meter niet gehaald.
14.1.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eiser (het zogenoemde relativiteitsvereiste).
14.2.
Het beroep van eisers 3 is zowel ingediend door bedrijven als door omwonenden.
14.3.
Het aspect “milieuzonering” vloeit voort uit de norm van een goede ruimtelijke ordening zoals opgenomen in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Deze norm strekt – voor zover het gaat over de beperking van de (toekomstige) bedrijfsvoering – slechts tot bescherming van de belangen van de bedrijven die in hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt. [5] Voor de omwonenden geldt dus dat deze norm niet strekt tot bescherming van hun belangen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de bedrijven die beroep hebben ingesteld niet gevestigd zijn op het perceel Fokko Kortlanglaan 225, maar op de percelen Fokko Kortlanglaan 192 en Harderwijkerweg 266. Omdat de norm niet strekt tot bescherming van hun eigen bedrijfsbelang, staat het relativiteitsvereiste aan inhoudelijke behandeling in de weg.
Verouderde onderzoeken
15. Eisers 3 betogen dat het bodemonderzoek en het archeologische onderzoek 6 jaar oud zijn en dat de onderzoeksresultaten daarom niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de besluitvorming. Zij verwijzen naar artikel 3:37 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 3.1.1a van het Bro.
15.1.
Artikel 3.37 van de Wro luidt als volgt:
“1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en nadere regels omtrent inhoud en uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen en inpassingsplannen. Tevens kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de bij een plan behorende toelichting.
2 Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorts regels worden gesteld omtrent het gebruik van gegevens en onderzoeken die ten grondslag liggen aan bestemmingsplannen en inpassingsplannen.”
Artikel 3.1.1a van het Bro luidt als volgt:
“Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.”
15.2.
Anders dan eisers 3 veronderstellen volgt uit deze wetsartikelen niet dat gegevens die ouder zijn dan 2 jaar niet kunnen worden gebruikt. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat de resultaten van de onderzoeken, gelet op de aard van de onderzoeken, inmiddels zodanig zijn verouderd dat deze niet meer betrouwbaar zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
16. Eisers 3 betogen dat de parkeerbehoefte anders is dan bij een hotel. Volgens eisers worden de tweepersoonkamers niet, zoals bij een regulier hotel, grotendeels bezet door koppels die met één auto naar het hotel komen, maar door twee individuele werknemers die mogelijk allebei een auto bezitten.
16.1.
In paragraaf 4.7.2 van de ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op het aspect “parkeren”. Daarin staat het volgende:
“Ten behoeve van deze ontwikkeling is een parkeerberekening uitgevoerd. Omdat er niet een één op één vergelijking met één van de functies uit de CROW is te maken is onderhavige plan vergeleken met twee verschillende functies: een 'hotel' en 'kleine wooneenheden". Deze normen gaan uit van autobezit per eenheid. Arbeidsmigranten kenmerken zich door het reizen in groepen. Vanuit het land van herkomst wordt met meerdere personen per auto afgereisd naar Nederland. Door uit te gaan van de bovenstaande normen wordt derhalve uitgegaan van een worstcasescenario waardoor parkeren van enkele extra Nederlandse busjes voor vervoer naar het werk- die 's nachts op het terrein blijven - binnen de normen vallen.
Op basis van de CROW-normen geldt een parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per kamer (logies/ 2 persoonskamer). In onderhavig plan worden 65 kamers gerealiseerd. Op basis van deze kencijfers dienen derhalve 39 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In samenspraak met de gemeente is er ook voor gekozen om een vergelijk te maken met kleine woningen conform de "parkeernormen kleine wooneenheden" van de gemeente [plaats N] . Op basis van deze notitie geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per kleine tweepersoons wooneenheid. Dit komt neer op 0,5 parkeerplaats per persoon. In totaal gaan 150 personen verblijven in de logiesfunctie, wat resulteert in een parkeeropgave van 75 parkeerplaatsen.
In onderhavig plan worden in totaal 79 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 51 parkeerplaatsen in de kelder (inpandig) en 28 parkeerplaatsen op maaiveld. Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeeropgave conform de twee verschillende rekenmethoden c.q. vergelijkingen. Bovendien wordt het formaat van een groot deel van de parkeerplaatsen geschikt gemaakt voor het parkeren van (bestel)busjes.”
16.2.
De rechtbank stelt vast dat het college voor de parkeerbehoefte niet enkel aansluiting heeft gezocht bij de parkeernorm voor een hotel, maar ook voor de (hogere) parkeernorm voor kleine wooneenheden. Het betoog is in zoverre feitelijk onjuist.
Omdat eisers 3 niet inhoudelijk hebben gemotiveerd waarom het college niet van de gehanteerde parkeernorm heeft kunnen uitgaan, slaagt de beroepsgrond niet.
Verkeersgeneratie en ontsluiting
17. In de paragraaf “verkeer” staat het volgende:
“Verkeersgeneratie
Omdat er niet een één op één vergelijking met één van de functies uit de CROW is te maken is onderhavige plan vergeleken met twee verschillende functies: een 'hotel' en 'kleine wooneenheden'.
  • Bij een 3 sterren hotelfunctie, een stedelijkheidsgraad; 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' is sprake van maximaal 15,8 verkeersbewegingen per 10 kamers op een weekdag. De tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten met 65 kamers genereert 103 extra verkeersbewegingen op een weekdag;
  • Op basis van een 'kleine eenpersoonshuishouden' is sprake van een verkeersgeneratie van 0,7 motorvoertuigbewegingen per eenheid/ persoon per etmaal. Bij de realisatie van een logiesfunctie voor 150 bedden/ personen is sprake van 105 extra verkeersbewegingen op een weekdag.
Routering
Het gehele gebied dat behoort bij het Werklandschap - Oost is voor het autoverkeer ontsloten via Fokko Kortlanglaan - Meeboerserf- Groene Zoom. Er is daarbij geen directe aansluiting op de Groene Zoomweg en de Harderwijkerweg gerealiseerd. De aansluiting van de Fokko Kortlanglaan op de Harderwijkerweg is enkele jaren geleden voor het autoverkeer afgesloten. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan Drielanden - Werklandschap-Oost is reeds een beoordeling gemaakt dat de ontsluiting afdoende is voor alle functies die met het bestemmingsplan mogelijk werden gemaakt. Onderhavig plan betreft slechts een andere functie die niet meer verkeersbewegingen veroorzaakt dan de behoorlijk uiteen lopende functies die op basis van vigerende bestemmingsplan reeds zijn toegestaan.
De straat Goede Reede fungeert in feite als een oprit c.q. ontsluiting van 3 bedrijven en de beoogde logiesvoorziening en wordt door de doodlopende zijtak Fokko Kortlanglaan van 140 meter lang ontsloten naar de Meeboerserf. De Meeboerserf betreft een ontsluitingsweg van het zuidelijk gelegen bedrijventerrein met een breed profiel en een bijbehorende forse capaciteit. De Meeboerserf wordt op zijn beurt weer na 110 meter ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Groene Zoom vanwaar alle richtingen bereikt kunnen worden. Het plangebied is derhalve gelegen op een goed bereikbare locatie die via een zeer korte route wordt ontsloten op de doorgaande wegen. Het omliggende provinciale wegennet en de Rijksweg A28 is vanaf de Goede Reede binnen een enkele minuut te bereiken. Het verkeer dat door onderhavig plan wordt gegenereerd, 105 mvt/etmaal, is via het omliggende wegennetwerk eenvoudig te verwerken. Dit is relatief een laag aantal. Ter indicatie: de maximaal aanvaardbare verkeersintensiteit in een woonstraat is 2.500 à 3.000 motorvoertuigen per etmaal (werkdag). Gelet op de maatvoering van de omliggende wegen zal dit niet tot problemen leiden in de verkeersafwikkeling.
Voor het fietsverkeer is het plangebied uitstekend te bereiken via de Fokko Kortlanglaan en de Harderwijkerweg, waar een vrijliggend fietspad in twee richtingen aan de zijde van het plangebied aanwezig is. Ook met het OV is de plan locatie uitstekend bereikbaar. Op enkele tientallen meters van de locatie is een bushalte (Bushalte Fokko Kortlanglaan) aanwezig.
Conclusie
De realisatie van de 'tijdelijke huisvesting voor arbeidsmigranten' brengt weliswaar verkeersbewegingen met zich mee, maar niet meer dan alle mogelijke functies die reeds zijn toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. De omvang van deze verkeersgeneratie is daarnaast beperkt ten opzichte van wat het directe aanliggende weggennet (Goede Reede, Fokko Kortlanglaan en Meeboerserf, Groene Zoomweg) aan verkeersbewegingen kan verwerken. Er blijft in de beoogde situatie sprake van een goede en veilige verkeerssituatie.”
17.1.
Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat het college naar aanleiding van de zienswijzen is afgeweken van het ambtelijke advies voor wat betreft de ontsluiting en ervoor heeft gekozen om een nieuw voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden. Dit voorschrift luidt als volgt:
“1. Dat voor rekening van en ook over grondgebied van initiatiefnemer een ontsluiting vanaf de Groene Zoomweg wordt gerealiseerd.”
Verkeersgeneratie
18. Eisers 1 betogen dat dat gebruik voor migrantenhuisvesting niet vergelijkbaar is met het gebruik van een klein eenpersoonhuishouden omdat alle migranten in tegenstelling tot eenpersoonhuishoudens woonwerkverkeer hebben. Voor de verkeersgeneratie had daarom moeten worden uitgegaan van een hogere verkeersgeneratie dan 0,7 motorvoertuigbewegingen per eenheid / persoon per etmaal.
Eisers 3 betogen dat de verkeersbewegingen voor een arbeidsmigranten hotel wezenlijk anders zijn dan bij een recreatief hotel. Bij een recreatief hotel komen vaak minimaal twee personen aan met de auto en verplaatsen deze zich gedurende de dag. Bij een short stay arbeidsmigrantenhuisvesting ligt het accent in de verkeerbewegingen in de vroege ochtend en het einde van de middag/begin van de avond.
18.1.
Het tijdstip waarop de verkeersbewegingen plaats vinden is in het kader van de verkeersgeneratie niet relevant. Het gaat om het aantal verkeersbewegingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aan de hand van vergelijkbare functies uit de CROW-publicatie afdoende onderbouwd waarom is uitgegaan van een aantal van 105 verkeersbewegingen per dag. Deze motivering is door eisers niet gemotiveerd betwist, bijvoorbeeld met een eigen deskundigenrapport.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Ontsluitingsweg
19. Eisers 1 betogen dat de ontsluiting via de Groene Zoomweg zal leiden tot verkeersoverlast en een aantasting van de verkeersveiligheid en dat de verkeersgevolgen van deze ontsluiting zijn niet onderzocht. Gelet op de beoogde locatie van het gebouw en inrichting van het terrein zal de ontsluiting op circa 75 meter voor de rotonde op de Harderwijkerweg komen. Deze rotonde is één van de drukste rotondes in [plaats N] . Het verkeer richting Ermelo en Putten van de A28 en vice versa komt hier over. Veel verkeer vanaf en naar de uitbreidingswijk Drielanden gaat eveneens via deze rotonde. Dit verkeer moet vaak wachten totdat het veilig de rotonde kan oprijden. Het circa 175 meter lange weggedeelte van de Groene Zoomweg tussen de rotonde Meeboerserf en de rotonde Harderwijkerweg is benodigd voor het autoverkeer om zich veilig op te stellen, wachtend op een moment om de rotonde Harderwijkerweg veilig op te rijden.
Eisers 3 betogen dat de ontsluitingsweg aangelegd zal worden op gronden met de enkelbestemming "Bedrijf' en "Groen". De ontsluitingsweg is niet bij recht toegestaan in voornoemde bestemmingen, zodat het voorschrift niet uitvoerbaar is. Het voorschrift is ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel omdat ten onrechte niet is aangegeven wanneer de ontsluitingsweg gerealiseerd moet zijn, aldus eisers 3.
Vergunninghouder betoogt dat het opnemen van dit voorschrift strijdig is met het bepaalde in artikel 2.22, eerste en tweede lid, Wabo. Het opnemen van dit voorschrift is niet nodig, gelet op het belang waarvoor de vergunning is verleend, zijnde het belang van een goede ruimtelijke ordening. Bovendien is het voorschrift niet gemotiveerd, is het rechtsonzeker en is een verplichting tot uitvoering daarvan onnodig bezwarend.
19.1.
Uit artikel 2.22, vijfde lid, van de Wabo volgt dat aan een omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven. Dat betekent dat aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen voorschriften kunnen worden verbonden die uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn.
19.2.
Het had op de weg van het college gelegen om in het bestreden besluit nader te onderbouwen waarom het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is om de ontsluiting (ook) via de Groene Zoomweg te laten plaatsvinden. Dit geldt temeer nu in de ruimtelijke onderbouwing uitdrukkelijk is opgenomen dat een ontsluiting op de Groene Zoomweg niet aanvaardbaar wordt geacht. Zoals het college in het verweerschrift en ter zitting heeft erkend, is deze motivering er niet, zodat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het motiveringsbeginsel.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep van eisers 2 is ongegrond. Het beroep van eisers 1 en 3 is gegrond gelet op het bepaalde in overwegingen 13.2, 13.3 en 19.2 en het beroep van vergunninghouder is ook gegrond gelet op het bepaalde in overweging 19.2.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft het voorschrift over de ontsluiting. De rechtbank ziet geen aanleiding om vanwege dit gebrek over te gaan tot een gehele vernietiging van het bestreden besluit. In de ruimtelijke onderbouwing is namelijk gemotiveerd dat ook zonder de aansluiting op de Groene Zoomweg het perceel op een goede manier kan worden ontsloten en het college heeft op de zitting ook te kennen gegeven dat het voorschrift niet noodzakelijk is omdat het perceel nog steeds kan worden ontsloten via de Fokko Kortlanglaan en het Meeboerserf.
Het betoog van eisers 1 dat niet kan worden overgegaan tot finale geschilbeslechting omdat andere partijen mogelijk afgezien hebben van beroep juist vanwege dit voorschrift volgt de rechtbank niet. Het voorschrift regelde namelijk niet dat de ontsluiting
enkelvia de Groene Zoomweg plaats moest vinden. Het was ook met het voorschrift nog steeds mogelijk om de ontsluiting via de Fokko Kortlanglaan en het Meeboerserf te laten plaatsvinden. Als andere belanghebbenden het daar niet mee eens waren dan hadden ook zij tegen dit voorschrift beroep in moeten stellen.
De rechtbank ziet daarnaast, mede gelet op de instemming van partijen ter zitting, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien [6] met betrekking tot het gebrek in de overwegingen 13.2 en 13.3 door een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden dat borgt dat maximaal 150 arbeidsmigranten mogen verblijven en een voorschrift dat de verblijfsduur maximaal 1 jaar bedraagt. Deze voorschriften luiden als volgt:
“- Op het perceel mogen gelijktijdig maximaal 150 arbeidsmigranten worden gehuisvest.
- De maximale verblijfsduur per arbeidsmigrant bedraagt één jaar.”
Daarmee is dit gebrek hersteld.
Het voorgaande betekent dat de omgevingsvergunning voor het arbeidsmigrantenhotel in stand blijft, onder toevoeging van deze voorschriften.
Proceskosten en griffierecht
21. De rechtbank veroordeelt het college in de door vergunninghouder en eisers 1 en 3 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Tot slot bepaalt de rechtbank dat het college het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers 2 ongegrond;
  • verklaart de beroep van vergunninghouder en eisers 1 en 3 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft het voorschrift over de ontsluiting;
  • bepaalt dat de volgende voorschriften aan het bestreden besluit worden verbonden:
“- Op het perceel mogen gelijktijdig maximaal 150 arbeidsmigranten worden gehuisvest.
- De maximale verblijfsduur per arbeidsmigrant bedraagt één jaar.”
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover vernietigd;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.674,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 3 tot een bedrag van € 1.674,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van vergunninghouder tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers 1 vergoedt;
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers 3 vergoedt;
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 365,- aan vergunninghouder vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzitter, en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. M.A.A. Soppe, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724).
3.Zie ter vergelijking overweging 7.1 van de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1495.
4.Zie overweging 2.1 uit de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2269.
5.Zie overweging 10.10 uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706).
6.Op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb