ECLI:NL:RBGEL:2023:3778

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
ARN 22-92
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor vergunningvrije bijbehorende bouwwerken

In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Gelderland, is het beroep van eisers tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van hun woning en tuinhuisje aan de orde. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe had in een eerder besluit de vergunning voor deze bouwwerken verleend, maar in het bestreden besluit van 30 november 2021 werd deze aanvraag afgewezen, omdat het college van mening was dat de bouwwerken omgevingsvergunningvrij waren. Eisers, die sinds 2018 eigenaar zijn van het perceel, hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 14 juni 2023 de zaak behandeld. Tijdens de zitting hebben eisers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij vooral de nadruk legden op de noodzaak van een omgevingsvergunning om te waarborgen dat de bouwwerken voldoen aan het Bouwbesluit 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje inderdaad vergunningvrij zijn, conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten de omgevingsvergunning te weigeren, omdat de bouwwerken voldoen aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen.

Daarnaast hebben eisers een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om hierover te oordelen, aangezien de gevraagde schadevergoeding de grens van € 25.000,- overschrijdt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/92

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiser], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, (het college).

Inleiding

In het primaire besluit van 22 juni 2021 heeft het college aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje, en geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor een houtopslag en carport/opslag.
In het bestreden besluit van 30 november 2021 op het bezwaar van eisers heeft het college de aanvraag alsnog ook afgewezen voor de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje, omdat deze bouwwerken volgens het college omgevingsvergunningvrij zijn en daarom geen vergunningplicht geldt.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en de namens het college B.A. Straatman.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers zijn sinds 2018 eigenaar van het perceel [locatie] te [woonplaats]. Op dit perceel staan een woning uit 1935, een carport/opslagruimte, een houtopslag en een tuinhuisje. Voorheen was het perceel in eigendom van [naam]
2. Tussen partijen is een civielrechtelijk geschil ontstaan over – onder meer – de vraag of de inhoud van de woning in strijd was met het bestemmingsplan. De civiele rechter heeft in de uitspraak van 17 februari 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:1436) overwogen dat het beroep van eisers op dwaling niet slaagt en ook de subsidiaire vordering met betrekking tot de non-conformiteit afgewezen omdat uit het door eisers overgelegde deskundigenrapport niet blijkt dat de inhoud van de woning (zonder bijgebouwen) het maximaal toegestane bouwvolume van 750 m³ uit het bestemmingsplan overschrijdt.
Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd door het gerechtshof Amsterdam in het arrest van 18 april 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:975).
3. Eisers hebben naar aanleiding van het vonnis op 13 april 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Bij deze aanvraag zit de volgende tekening:
4. In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje vergunningvrij zijn.
Op de zitting heeft eiser bevestigd dat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje en niet op de geweigerde vergunning voor de houtopslag en de carport/opslag.

Beoordeling door de rechtbank

Zijn de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje vergunningvrij?
5. Eisers betogen dat het college voor de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje een omgevingsvergunning had moeten verlenen, in plaats van de aanvraag op deze onderdelen te weigeren. Zij hebben ook voor deze bouwwerken een omgevingsvergunning aangevraagd en als zij deze bouwwerken buiten de aanvraag hadden willen houden dan hadden zij met een duidelijk te herkennen arcering wel aangegeven dat deze bouwwerken buiten de toetsing moesten worden gehouden.
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het hen met name gaat over de toetsing aan het Bouwbesluit 2012. Eisers willen zekerheid hebben dat de verbouwwerkzaamheden die door de vorige eigenaresse zijn verricht voldoen aan het Bouwbesluit 2012 en zij vrezen dat als er een calamiteit gebeurt, dat zij daar op worden aangesproken. Zij stellen dat ze er bij een formele omgevingsvergunning van uit mogen gaan dat het bouwwerk voldoet aan de regels. Het is voor eisers bovendien onbegrijpelijk dat het college in het primaire besluit een omgevingsvergunning heeft verleend, want volgens hen beschikte het daarvoor niet over voldoende gegevens, bijvoorbeeld over de constructie van de bouwwerken.
5.1.
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) [1] volgt dat voor het bouwen van een bouwwerk een omgevingsvergunning is vereist. De wetgever heeft op deze bouwvergunningplicht echter uitzonderingen gemaakt om te voorkomen dat voor alle bouwwerken een vergunning moet worden aangevraagd. Eén van deze uitzonderingen betreft het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied. Deze uitzondering staat in artikel 2, derde lid, en artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.2.
Het college dient bij het beoordelen van een bouwaanvraag te beoordelen of een bouwwerk omgevingsvergunningsvrij is. Het college kan namelijk niet, in afwijking van wat de wetgever heeft bepaald, een omgevingsvergunning verlenen voor een bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunningplicht geldt. Als het college vervolgens tot de conclusie komt dat een bouwwerk vergunningvrij is, dan moet zij de aanvraag weigeren. Met dit weigeringsbesluit heeft de aanvrager dan rechtszekerheid dat voor het bouwwerk geen omgevingsvergunning is vereist en dat niet op een later tijdstip tegen dit bouwwerk handhavend zal worden opgetreden. [2]
5.3.
Het college heeft dit in het primaire besluit verkeerd gedaan door voor het tuinhuisje en de uitbreiding van de woning niet te beoordelen of deze bouwwerken vergunningvrij waren.
De rechtbank begrijpt dat het voor eisers frustrerend is dat het college in de beslissing op bezwaar voor deze bouwwerken een ander standpunt inneemt dan in het primaire besluit. Het doel van de bezwaarprocedure is echter om fouten te herstellen. In dit geval heeft het college naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften in de beslissing op bezwaar alsnog beoordeeld of de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje vergunningvrij zijn, en is hij tot de conclusie gekomen dat voor deze bouwwerken geen vergunningplicht geldt.
5.4.
De rechtbank dient deze beslissing op bezwaar te beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de bouwwerken vergunningvrij zijn. Zowel de uitbreiding van de woning als het tuinhuisje zijn bijbehorende bouwwerken zoals gedefinieerd in artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Beide bouwwerken voldoen daarnaast aan de maatvoeringseisen en zijn ook gelegen in het achtererfgebied bij de woning. Voor wat betreft het tuinhuisje merkt de rechtbank nog op dat in de bovenstaande tekening bij de aanvraag een onjuiste begrenzing van de woonbestemming is opgenomen. Deze woonbestemming loopt aan de achterzijde verder door waardoor het tuinhuisje binnen de woonbestemming, en daardoor binnen het achtererfgebied, ligt.
De bouwwerken zijn dus in hun geheel vergunningvrij. Dit standpunt hebben eisers ook niet gemotiveerd betwist.
Omdat de bouwwerken vergunningvrij zijn heeft het college de omgevingsvergunning op dit punt terecht geweigerd.
De rechtspraak waar eisers naar verwijzen over de zogenaamde “krijtstreepmethode” [3] , waarmee het mogelijk is om vergunningvrije delen van een bouwwerk buiten de aanvraag te laten, is in dit geval niet van toepassing. Bij het toepassen van de krijtstreepmethode is er namelijk sprake van een vergunningvrij en een vergunningplichtig deel van een bouwwerk. In dit geval zijn de gehele bouwwerken vergunningvrij.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.5.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat zij de wens van eisers om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de bouwwerken voldoen aan het Bouwbesluit begrijpt. Het is echter de verantwoordelijkheid van de bouwer, en voorafgaand aan of bij de koop van een verbouwde woning van de koper, om te (laten) checken of het bouwwerk voldoet aan de bouwregels. Deze verantwoordelijk kan niet, door het doen van een aanvraag voor een vergunningvrij bouwwerk, worden verschoven naar de gemeente.
Schadevergoeding
6. In het beroepschrift hebben eisers aangegeven dat zij een schadevergoeding willen. Zij hebben gewezen op de advocaatkosten in de civiele procedure (€ 75.373,16), op advieskosten/legeskosten (€ 22.824,48) en immateriële schade.
6.1.
In artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat het volgende:
“1 De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.”
In artikel 8:89 van de Awb staat het volgende:
“1 Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
2 In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
(…).”
6.2.
Omdat in het kader van aanvragen en besluiten op grond van de Wabo de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in hoogste aanleg oordeelt, geldt gelet op artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, als bovengrens van de bevoegdheid van de bestuursrechter dat de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,- bedraagt.
Op de zitting is aan eisers gevraagd of zij hun verzoek willen beperken tot € 25.000. In dat geval is op grond van jurisprudentie van de Afdeling de bestuursrechter bevoegd om te oordelen over het schadedeel tot € 25.000. [4] Zij hebben aangegeven dit niet te willen doen. Dit betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is om over het verzoek om schadevergoeding te oordelen. Eisers kunnen uitsluitend een vordering indienen bij de burgerlijke rechter.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond en de bestuursrechter van de rechtbank is onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Zie op dit punt ook de Nota van Toelichting bij het Besluit omgevingsrecht (Staatsblad 2010, 143, pagina 129)
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:640.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2081.