3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] is in 1997, samen met wijlen haar echtgenoot, eigenaar geworden van de woning gelegen aan de [straatnaam] 40 te ( [postcode] ) [plaats] met bijbehorend landgoed van ca. 5,5 hectare groot (verder: de onroerende zaak). Het bij de onroerende zaak behorende landgoed heeft de status van een NSW-landgoed (Natuurschoonwet). Ten tijde van de verkrijging door [geïntimeerde] en haar echtgenoot had de op de onroerende zaak aanwezige woning blijkens de NVM-historie een inhoud van 725 m3. De indeling van die woning was toen als volgt:
(ii) Na de aankoop van de onroerende zaak hebben [geïntimeerde] en haar echtgenoot de daarop aanwezige woning in 1999 en 2001 verbouwd. In de voormalige carport en berging (op de hiervoor weergegeven plattegrond links) zijn een slaapkamer, een studeerkamer en een badkamer, alsmede een inpandige garage gerealiseerd. In de serre (op de plattegrond in het midden) is een slaapkamer en een bibliotheek gekomen. Eén van de slaapkamers (helemaal rechts op de plattegrond) is bij de woonkamer getrokken.
(iii) Op 23 juni 2005 is het bestemmingsplan “Buitengebied Epe” aangepast. Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald (verder: het bestemmingsplan 2005):
“11.2 bouwvoorschriften
Op de tot woondoeleinden bestemde gronden mogen (…) uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming met dien verstande dat:
11.2.1.
voor woonhuizen geldt dat:
(…)
b. de inhoud van een woonhuis ten hoogste 600 m3 bedraagt dan wel, indien een groter woonhuis aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
c. voor woonhuizen nader aangeduid met villa geldt dat de inhoud ten hoogste 1.100 m3 bedraagt dan wel, indien een grotere villa aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstop ban terinzagelegging van het ontwerpplan; (…)”.
(iv) Naar aanleiding van het voorontwerp van het bestemmingsplan 2005 heeft wijlen de echtgenoot van [geïntimeerde] in 2001 een inspraakbrief ingestuurd. Daarin heeft hij – voor zover hier van belang – gevraagd om aan de onroerende zaak (althans de daarop aanwezige woning) de dubbelbestemming Landgoed toe te kennen, alsmede aan te duiden als “villa”, voor uitbreiding en verhoging van de culturele en maatschappelijke waarde.
( v) In de nota van zienswijzen van 16 december 2003 (verder: de nota van zienswijzen) heeft de gemeente op de inspraakbrief als volgt gereageerd:
“De woning is bestemd als “woondoeleinden”, en mag dus een maximale inhoud tot 600 m3 hebben, tenzij al een grotere oppervlakte aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, deze inhoud kan dan gewoon gehandhaafd blijven. Het was overigens niet duidelijk wat de inspreker precies bedoeld met de gewenste flexibiliteit. Uit een afzonderlijk ingebrachte inspraakreactie blijkt het te gaan om de toekenning van de dubbelbestemming “landgoed” (in 1997 is het erkend als een NSW-landgoed) en het toevoegen van de aanduiding “villa” aan de bestemming “woondoeleinden” op het perceel [straatnaam] 40. (…)
Grote bouwvolumes zijn positief bestemd. In het vigerende bestemmingsplan is het perceel bestemd als “bos” waar geen bebouwing is toegestaan. De woning is daarin aangegeven als zijnde aanwezige bebouwing, maar is niet bestemd. Met de bestemming “woondoeleinden” is de woning in dit bestemmingsplan positief bestemd. De aanduiding “villa” is in het bestemmingsplan opgenomen en toegekend aan bestaande villa’s. Het is niet mogelijk om een bestaande kleinere woning te kunnen vervangen door of uit te breiden tot de omvang van een villa. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van dit onderdeel van de Inspraakreactie niet aangepast.”
(vi) In 2016 is de echtgenoot van [geïntimeerde] overleden.
(vii) Op 23 maart 2017 is het bestemmingsplan “Buitengebied Epe” opnieuw aangepast (verder: het bestemmingsplan 2017). Daarin is het landgoed dat behoort tot de onroerende zaak deels bestemd als “wonen” en deels als “bos”. Artikel 26 van het bestemmingsplan 2017 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 26 Wonen
(…)
26.2
Bouwregels
Op de voor Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor:
a. het bouwen van woningen geldt dat:
(…)
2. de inhoud niet meer dan 750 m3 mag bedragen, dan wel:
- de bestaande inhoud zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
(…)”
In artikel 1.21 van het bestemmingsplan van 2017 is voorts het volgende vermeld:
“Artikel 1 Begrippen
(…)
1.21
bestaand
- met betrekking tot bebouwing:
Legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning (…)”
(viii) Op 4 januari 2018 heeft [geïntimeerde] aan [bedrijf 1] opdracht gegeven tot het bemiddelen betreffende de verkoop van de onroerende zaak. De onroerende zaak is op 16 januari 2018 te koop aangeboden voor een vraagprijs van € 815.000,00. Onderdeel van de onroerende zaak maakten op dat moment uit het landgoed, de woning met inpandige garage, alsmede drie losse bijgebouwen, te weten een carport, een tuinhuisje en een houtopslag. In de verkoopbrochure is de navolgende plattegrond van de woning opgenomen:
(ix) Verder is in de verkoopbrochure - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“De gelijkvloerse woning is een echt familiehuis. Met 3 badkamers en 4 slaapkamers is dit de ideale woning voor een gezin of voor mensen die graag de prachtige natuur delen met andere liefhebbers.
(…)
Kenmerken
Bouwjaar 1935
Bouwwijze Traditionele bouw.
Opgetrokken in steen/spouwmuren.
Voorzien van een pannengedekt dak
Isolatie De woning is grotendeels geïsoleerd
Woonoppervlakte ca. 197 m2
Overige inpandige ruimte ca 46 m2
Inhoud ca. 923 m3
Externe bergruimte ca. 11 m2
Perceeloppervlakte 53.440 m2
(…)
Indeling
(…)
De garage is zowel (…) de bibliotheek als vanaf de buitenzijde te bereiken, in de garage in een bergzolder aanwezig.(…)
Op het erf bevindt zich tevens een carport voor 2 auto’s, een kippenren en diverse schuurtjes voor (hout)opslag. (…)
Voorwaarden
(…)
Onderzoeksplicht
De hiervoor genoemde informatieplicht van de verkoper ontslaat de koper niet van een eigen onderzoeksplicht. Ook zal de koper duidelijk aan moeten geven wat zijn specifieke bedoelingen zijn met de te kopen onroerende zaak. Mocht de koper verbouwingsplannen hebben, dan is het aan te bevelen om bij een tweede of latere bezichtiging een aannemer, architect of constructeur mee te nemen. Er ligt een verantwoordelijkheid ij de koper ten aanzien van zaken die opvraagbaar zijn bij de gemeente en andere openbare diensten. Daarom kan het verstandig zijn dat een koper zich laat bijstaan door een eigen “aankopend makelaar”. Dat is een makelaar die de belangen van u als koper behartigt”.
( x) Op 1 februari 2018 hebben [appellanten] de onroerende zaak bezichtigd. Aan [appellanten] is toen de verkoopbrochure overhandigd. De bezichtigingen werden begeleid door [naam 1] van [bedrijf 1] .
(xi) [appellanten] hebben [naam 1] op 3 februari 2018 een e-mail gestuurd met de navolgende inhoud:
“(…) Verder zal ik maandag/dinsdag contact opnemen met de gemeente Epe daar wij enkele vragen heb over de mogelijkheden op het perceel. Bestemmingsplan van het gebied hebben wij reeds digitaal ingezien maar kunnen het zelf onvoldoende doorgronden wat er mogelijk is.
Jammergenoeg is onze vaste bouwkundige tekenaar/architect weekje met vakantie en kan pas later invliegen op het project.”
(xii) Op 12 februari 2018 hebben [appellanten] de onroerende zaak nogmaals bezocht. Op dezelfde dag hebben zij aan [naam 1] per e-mail bevestigd dat zij een bod doen op de onroerende zaak ter hoogte van € 765.000,00 onder voorbehoud van financiering. [bedrijf 1] heeft daarop op 22 februari 2018 aan [appellanten] een conceptkoopovereenkomst toegestuurd. [appellanten] hebben die conceptovereenkomst voorgelegd aan een makelaar. Na beantwoording van de vragen van [appellanten] door [bedrijf 1] , hebben partijen de koopovereenkomst op 2 maart 2018 ondertekend (verder: de koopovereenkomst). Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“artikel 6 Staat van de onroerende zaak/ Gebruik
6.1.
De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze koopovereenkomst bevindt, derhalve met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, zichtbare en onzichtbare gebreken en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.
Koper aanvaardt deze staat en daarmee ook de op de onroerende zaak rustende publiekrechtelijke beperkingen voor zover dat geen ‘bijzondere lasten’ zijn.
(…)
6.3.
De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: Woning.
(…)
Gebreken die het normale gebruik belemmeren en die aan koper bekend of kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst komen voor rekening en risico van koper. (…).”
(xiii) Bij de koopovereenkomst is een vragenlijst gevoegd, die is ingevuld door [geïntimeerde] . Voor zover hier van belang is daarin het navolgende vermeld:
(xiv) [appellanten] hebben [geïntimeerde] op 3 april 2018 medegedeeld dat de financiering van de aankoop van de onroerende zaak rond is. De door [appellanten] verschuldigde waarborgsom is door de betrokken notaris ontvangen op 20 april 2018.
(xv) Op 15 april 2018 hebben [appellanten] de onroerende zaak nogmaals bezocht. [geïntimeerde] heeft hen toen rondgeleid.
(xvi) [appellanten] hebben bouwkundig adviseur [naam 2] ingeschakeld. Hij heeft op 10 mei 2018 en 18 mei 2018 het (bouw-)dossier en de archieven ten aanzien van de onroerende zaak geraadpleegd bij de gemeente Epe (verder: de gemeente). In de dossiers zijn toen enkel vergunningen uit 1968 en 1976 aangetroffen met betrekking tot het verbouwen van een landhuisje en het verbouwen van een garage.
(xvii) [appellanten] hebben op 21 augustus 2018 aan [naam 1] een e-mail gestuurd met de navolgende inhoud:
“Jazeker hebben wij er erg veel zin in. Zijn druk doende met onze bouw ingenieur plannen te maken.
Deze is al aantal keren bij de gemeente Epe geweest.
Opmerkelijk detail: landgoed status was daar niet bekend en vergunningen rondom de aanbouwen/verbouwen waren niet te vinden. Weet jij daar misschien meer van? (…)”
(xviii) Per WhatsApp-bericht van 28 september 2018 hebben [appellanten] [geïntimeerde] gevraagd de levering van de onroerende zaak uit te stellen om de financiering rond te krijgen. Zij hebben daarbij aangeboden om méér te betalen in ruil voor extra tijd.
(xix) Op 29 september 2018 hebben [appellanten] aan [geïntimeerde] medegedeeld dat de geplande levering op 1 oktober 2018 geen doorgang kan vinden en wordt opgeschort, omdat [geïntimeerde] volgens [appellanten] niet levert wat is afgesproken vanwege het ontbreken van (duidelijkheid over) de vergunningen. [naam 1] (namens [geïntimeerde] ) heeft [appellanten] op 2 oktober 2018 in gebreke gesteld en gesommeerd uitvoering te geven aan de leveringsverplichting.
(xx) [appellanten] hebben op 3 oktober 2018 aan [naam 1] gevraagd of er bij hem vergunningen aanwezig zijn van alle opstallen en verbouwingen betreffende de onroerende zaak, evenals gebruiksvergunningen van de ruimtes. Per e-mail van 3 oktober 2018 heeft [naam 1] zijn verbazing geuit over de gewijzigde opstelling van [appellanten] en medegedeeld dat er geen bouwvergunningen door hem zijn opgevraagd, maar dat de gebouwen wel ingetekend staan in de Basis Administratie Gemeente (BAG). [appellanten] hebben daarop geantwoord dat de vergunningen op orde dienen te zijn ten behoeve van de financiering van de aankoop van de onroerende zaak.
(xxi) Per brief van 5 oktober 2018 hebben [appellanten] de levering wederom opgeschort wegens het ontbreken van vergunningen. Tevens hebben zij daarin vermeld dat inmiddels bekend is geworden dat de aanwezige woning het ter plaatste toegestane maximale bouwvolume voor woningen overschrijdt. [geïntimeerde] heeft per brief van 10 oktober 2018 aanspraak gemaakt op nakoming van de koopovereenkomst, op straffe van verbeurte van de contractueel overeengekomen boete en ontbinding. [appellanten] hebben op 10 oktober 2018 de koopovereenkomst laten inschrijven in het Kadaster.
(xxii) De onroerende zaak is op 15 oktober 2018 door [geïntimeerde] geleverd aan [appellante 2] . [appellanten] hebben daarbij rechten en weren voorbehouden.
(xxiii) [appellanten] hebben op 30 november 2018 een aanvraag ingediend bij de gemeente voor vooroverleg. Per brief van 8 januari 2019 heeft de gemeente [appellanten] bericht dat het project ‘het legaliseren van bestaande bouw’ in strijd is met artikelen 7 en 26 van het bestemmingsplan 2017, omdat bijgebouwen in de bestemming ‘Bos’ niet zijn toegestaan en de woning een inhoud heeft die groter is dan 750m3. In verband daarmee is het project niet voorgelegd aan de welstandscommissie. Tevens heeft de gemeente daarin medegedeeld dat [appellanten] de bestaande bouw dienen aan te passen aan de geldende wet- en regelgeving en voor zover nodig een omgevingsvergunning dienen aan te vragen. Ook heeft de gemeente aangekondigd dat het team Handhaving en Nazorg van de gemeente zal bekijken of handhavend zal worden opgetreden. Op verzoek van [appellanten] heeft de gemeente in de brief van 26 januari 2019 aan [appellanten] een termijn gegund van zes weken voor het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.
(xxiv) Naar aanleiding van de brieven van de gemeente, hebben [appellanten] op 11 januari 2019 [geïntimeerde] medegedeeld dat volgens hen sprake was van een gebrek aan de onroerende zaak. Op 8 februari 2019 hebben zij [geïntimeerde] tevens aansprakelijk gesteld. [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheid per brief van 18 februari 2019 van de hand gewezen.
(xxv) Op 8 mei 2019 hebben [appellanten] opnieuw een aanvraag tot vooroverleg ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft op 28 mei 2019 geschreven dat het project ‘het vergroten/wijzigen van de woning en bijgebouwen’ in strijd is met artikel 26 van de regels van het bestemmingsplan 2017 en dat [appellanten] de bestaande bouw dienen aan te passen aan de geldende wet- en regelgeving en voor zover nodig een omgevingsvergunning dienen aan te vragen. Ook heeft de gemeente aangekondigd dat het team Handhaving en Nazorg van de gemeente zal bekijken of handhavend zal worden opgetreden.
(xxvi) In opdracht van [appellanten] heeft mr. drs. [naam 3] op 28 maart 2019 een rapport opgesteld over de (bestuursrechtelijke) mogelijkheden van legalisatie van de onroerende zaak. Zij stelt daarin vast dat volgens het bestemmingsplan de woning een inhoud van maximaal 750m3 mag hebben, waarbij uitsluitend de ruimte boven de begane grondvloer in acht genomen hoeft te worden en de garage buiten beschouwing kan worden gelaten, omdat deze niet bestemd is om in te wonen en daarom als bijgebouw bij de woning aangemerkt moet worden. Zij merkt voorts op dat onder het bestemmingsplan 2017 legalisatie van een bestaande woning met een groter volume dan 750 m3 mogelijk is indien ten tijde van indiening van het nieuwe bestemmingsplan de bestaande bouw groter was dan 750 m3. Onder bestaande bouw moet onder het bestemmingsplan 2017 enkel worden verstaan de legale bebouwing (artikel 1.21 van het bestemmingsplan 2017). Voor zover een beroep op bouwovergangsrecht mogelijk is, verschaft dat geen vergunning vervangende titel en wordt het bouwwerk daardoor niet gelegaliseerd, maar betekent dat wel dat er niet handhavend kan worden opgetreden. Daarnaast is volgens haar een beroep op het vertrouwensbeginsel wellicht mogelijk gezien de mededelingen van de gemeente in de nota van zienswijzen in 2003, maar ook dat levert geen legalisering op, doch slechts het uitblijven van handhaving. Tot slot zouden [appellanten] een grote buitenplanse afwijking kunnen aanvragen, aldus nog steeds het rapport van mr. [naam 3] .
(xxvii) [appellanten] hebben zich naar aanleiding van het rapport van mr. [naam 3] en de brief van de gemeente van 28 mei 2019 wederom gewend tot [geïntimeerde] . Zij hebben tevens een WOB-verzoek ingediend bij de gemeente, op basis waarvan de gemeente aan [appellanten] (onder meer) de stukken zoals hiervoor (onder (iii) en (v)) aangehaald heeft verstrekt.
(xxviii) Bij brief van 2 oktober 2019 hebben [appellanten] de koopovereenkomst met [geïntimeerde] buitengerechtelijk partieel vernietigd, althans partieel ontbonden, en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. [geïntimeerde] heeft zich per e-mail van 3 oktober 2019 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schade, omdat de gemeente niet handhavend optreedt.
(xxix) Op 3 januari 2020 hebben [appellanten] ten laste van [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder ABN Amro, ING, Rabobank en de Volksbank.
(xxx) [bedrijf 3] heeft op verzoek van [geïntimeerde] op 9 juni 2020 een meetrapport uitgebracht, waaruit volgt dat de inhoud van de bestaande bebouwing inclusief inpandige garage 840 m3 bedraagt, op basis van de meetinstructies in het bestemmingsplan 2017. Exclusief de inpandige garage bedraagt de inhoud van de woning volgens het [bedrijf 3] -rapport net iets minder dan 740 m3.
(xxxi) Per brief van 30 juni 2020 heeft [geïntimeerde] zich gewend tot de gemeente met het verzoek aan te geven of twee opties voor het aanpassen van de woning op de instemming van gemeente kunnen rekenen. Optie 1 betreft het converteren van de puntdaken van woning in platte daken, waardoor de inhoud van de woning afneemt naar 740 m3. Optie 2 betreft het aanmerken van de inpandige garage van de woning als bijgebouw. Per e-mail van 1 juli 2020 heeft [geïntimeerde] deze opties ook voorgesteld aan [appellanten]
(xxxii) Op 2 december 2020 heeft [bedrijf 2] op verzoek van [appellanten] eveneens een meetrapport opgesteld met betrekking tot de inhoud van de woning en de oppervlakte van de bijgebouwen op basis van de meetinstructies NEN2580 (althans NEN2850, wat het hof [net als de rechtbank] opvat als typefout), die volgens het rapport niet of nauwelijks afwijken van de meetinstructies in het bestemmingsplan 2017. Daarin wordt als volgt overwogen:
“De woning
(…)
De inhoud van de woning delen is bepaald onder ‘NEN2580’ en bedraagt 735,9m2 [het hof begrijpt: m3]
Deze inhoud valt binnen de regels van het bestemmingsplan, ook de goot- en bouwhoogte voldoet.
Bijgebouwen
Hiervoor is de overzicht tekening van Bouw- en Monumenten Advies Punt als onderlegger benut. De maatvoeringen zijn door [bedrijf 2] gecontroleerd.
Overzicht bijgebouwen in bestemming “wonen”:
Inpandige garage 30m2
carport/opslag 16,00 m2 deels in bestemming “wonen” en deels in bestemming “bos”
Totaal 46,00 m2
Deze oppervlakte valt binnen de regels van het bestemmingsplan.
Overzicht bijgebouwen in bestemming “bos”:
carport/opslag 50,00 m2 deels in bestemming “wonen” en deels in bestemming “bos”
tuinhuisje 12,47 m2
houtopslag 9,96 m2
Totaal 72,73 m2
Deze oppervlakte is niet toegestaan, dit gezien het bepaalde in artikel 7.2 sub a van het Bestemmingsplan Buitengebied Epe.
Vergunningen
De volgende vergunningen zijn bekend:
Nummering uit “Inhoud totale woning”
woning 30september 1968 inhoud 309,40 m3 delen 1, 2, 3, 11, 12 en 13
garage 30 september 1976 inhoud 117,35 m3 deel 5
Opmerking: aanvraag verbouwing garage nu woning
Totaal woning vergund inhoud 426,75 m3
(…)
Conclusie niet vergunde/vergunde situatie
Woning.
Voor de woning zou gewerkt kunnen worden aan het legaliseren van de gebouwdelen die nu benut worden als woning, dmv het aanvragen van een omgevingsvergunning.
Bijgebouwen.
Voor het bijgebouw genummerd 7 op tekening “inhoud totale woning” zou gewerkt kunnen worden aan legalisatie dmv een aan te vragen omgevingsvergunning.
Voor de bijgebouwen staande in het gebied met de bestemming “bos” is een aanvraag omgevingsvergunning zinloos.”
(xxxiii) Bij het rapport van [bedrijf 2] is onder meer een tekening gevoegd met de titel “Inhoud totale woning”, waarin het volgende is vermeld:
(xxxiv) [appellanten] hebben op 13 april 2021 een aanvraag ingediend bij de gemeente tot verkrijging van een omgevingsvergunning strekkende tot legalisatie van de op de onroerende zaak aanwezige woning en bijgebouwen.
(xxxv) Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de gemeente de omgevingsvergunning voor de woning wel en voor de bijgebouwen niet verleend, meer in het bijzonder ten aanzien van de carport en houtopslag beslist dat deze – als bijgebouwen – op de bestemming ‘Bos’ niet zijn toegestaan, dat hiervan geen ontheffing wordt verleend, dat het tuinhuis binnen de bestemming ‘Wonen’ valt en dus in overeenstemming met het bestemmingsplan is en dat voor de inhoud van de woning evenals de inpandige garage akkoord wordt gegeven.
(xxxvi) Bij brief van 10 juli 2021 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen het genoemde besluit van 22 juni 2021, waarna de gemeente bij beslissing op bezwaar van 30 november 2021 het bezwaar ongegrond en niet ontvankelijk heeft verklaard en heeft verduidelijkt voor welke bouwwerken geen vergunning nodig is en voor welke geen vergunning kan worden verleend.
(xxxvii) Bij beroepschrift van 7 januari 2022 hebben [appellanten] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland tegen het genoemde besluit van 30 november 2021.
Procedure bij de rechtbank