ECLI:NL:RBGEL:2023:3773

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
C/05/417443 / FA RK 23-1056
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgangsregeling van niet-juridische vader afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de niet-juridische vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader, die niet de juridische ouder is omdat hij het kind niet heeft erkend, verzocht de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder van het kind verzet zich tegen dit verzoek en vraagt de rechtbank om de vader niet-ontvankelijk te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind, wat vereist is voor het verkrijgen van omgangsrecht. De vader heeft weliswaar biologisch vaderschap, maar heeft onvoldoende aangetoond dat er bijkomende omstandigheden zijn die een nauwe band rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de relatie tussen de ouders kortstondig en instabiel was, en dat de vader en het kind elkaar nog nooit hebben gezien. De rechtbank verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek en wijst het meer of anders verzochte af. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/417443 / FA RK 23-1056
Datum uitspraak: 3 juli 2023
beschikking omgangsregeling
in de zaak van
[naam vader](hierna: de vader),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.T. Psara te ’s Hertogenbosch,
tegen
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. K.J.M. Slangen te Arnhem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 3 april 2023;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 9 mei 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 6 juni 2023 zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. M.T. Psara;
- de moeder, bijgestaan door mr. K.J.M. Slangen;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Na het eindigen van de relatie tussen de ouders is geboren het minderjarige kind:
o [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
2.2.
Uit het verwantschapsonderzoek van het CWZ blijkt dat de vader met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [minderjarige] is.
2.3.
De vader heeft [minderjarige] niet erkend.
2.4.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.6.
Er is geen omgangsregeling vastgesteld of overeengekomen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat de vader gerechtigd is tot omgang eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag 15.00 uur tot en met zondagmiddag 16.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, welk contact eerst zal worden opgebouwd en eventueel begeleid door het Omgangshuis, dan wel een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen omgangsregeling (de rechtbank begrijpt: vast te stellen);
II. een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten, waarbij onderzocht gaat worden welke omgangsregeling (aard en frequentie) in het belang van [minderjarige] is.

4.Het verweer

4.1.
De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.Het standpunt van de Raad

5.1.
De Raad vindt dat er sprake is van een situatie die niet voort kan blijven bestaan. De vader en de moeder zijn samen de ouders van [minderjarige] en het is belangrijk dat [minderjarige] hen beiden leert kennen. De omgang tussen de vader en [minderjarige] moet wel worden begeleid. Omdat er vanuit de moeder weinig vertrouwen in de vader is, adviseert de Raad de omgang plaats te laten vinden in Het Omgangshuis. Het Omgangshuis kan ook observeren en rapporteren over hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] verloopt.

6.De beoordeling

Ontvankelijkheid

6.1.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van de ouders, of één van hen, of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
6.2.
Nu de vader [minderjarige] niet heeft erkend, is hij niet zijn juridische ouder. Op die grond komt de vader dus geen recht op omgang met [minderjarige] toe. De vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of er tussen de vader en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM).
6.3.
Op grond van vaste jurisprudentie is voor de ontvankelijkheid van een verzoek van de biologische vader tot vaststelling van een omgangsregeling vereist dat de verzoeker, behalve het biologisch vaderschap, ook bijkomende omstandigheden stelt, waaruit voortvloeit dat er tussen hem en het kind een band bestaat die kan worden aangemerkt als ‘family life’. [1] Die bijkomende omstandigheden dienen te zijn gelegen in hetzij de relatie met de moeder en de betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte (in welk geval die omstandigheden moeten wijzen op een voorgenomen gezinsleven), hetzij in de band die na de geboorte tussen de biologische vader en het kind is ontstaan. Ook een combinatie van omstandigheden die deels betrekking hebben op de periode vóór de geboorte van het kind en deels op de periode na de geboorte van het kind kan gelden als voldoende bijkomende omstandigheden. [2] Inmenging van enig openbaar gezag in ‘family life’ is slechts toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
6.4.
De vader stelt dat er sprake is van ‘family life’, althans doet een beroep op bescherming van zijn ‘private life’. Volgens de vader hebben de ouders een relatie met elkaar gehad en een korte periode samengewoond. De vader en de moeder hadden de intentie om [minderjarige] samen op te voeden. Verder stelt de vader dat hij betrokken is geweest bij de zwangerschap van de moeder en verschillende echo’s heeft bijgewoond. Ook stelt hij aankopen voor of in het belang van de toen nog ongeboren [minderjarige] te hebben gedaan, zoals een auto voor de moeder, zodat zij gemakkelijk naar medische en verloskundige afspraken kon gaan. De vader heeft verder aangevoerd dat hij diverse pogingen heeft ondernomen om tot erkenning van [minderjarige] te komen en tot een omgangsregeling. Alleen vanwege zijn detentie is de vader niet intensief betrokken geweest bij [minderjarige] . De intentie hiertoe bestond volgens hem echter wel degelijk.
6.5.
De moeder stelt dat dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek. Er is wat haar betreft geen sprake van ‘family life’. Ook een beroep op bescherming van ‘private life’ kan volgens de moeder niet slagen. De moeder stelt dat de ouders nooit hebben samengewoond. De moeder heeft alleen tijdens de detentie van de vader tijdelijk in zijn woning verbleven om voor de hond van de vader te zorgen. Van betrokkenheid van de vader bij de zwangerschap is volgens de moeder ook geen sprake geweest. Anders dan de vader stelt, is het volgens de moeder niet zo dat de vader echo’s heeft bijgewoond. Hij heeft namelijk van vóór de eerste echo tot ruim na de geboorte van [minderjarige] in detentie gezeten. Anders dan dat de vader een financiële bijdrage heeft geleverd aan de auto van de moeder, heeft hij volgens de moeder geen aankopen gedaan voor of ten behoeve van [minderjarige] . Het is juist dat de vader heeft aangegeven [minderjarige] te willen erkennen en omgang met hem te willen, maar de daarop volgende procedure is vervolgens door de vader ingetrokken. De vader heeft bovendien verweer gevoerd tegen het door de bijzondere curator ingediende verzoek vaststelling vaderschap.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat er tussen hem een [minderjarige] ‘
family life’ in de zin van een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Uit de stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de relatie tussen de ouders instabiel en kortstondig is geweest. De vader heeft de relatie van de ouders eerder aangeduid als een “kortstondige affaire” en/of “scharrelen”. Dit is in ieder geval hoe de vader de relatie bij de bijzondere curator in de procedure over de erkenning en de vaststelling vaderschap heeft omschreven. Dat er sprake is geweest van samenwoning of de intentie daartoe is niet, of onvoldoende door de vader onderbouwd. De moeder is ongepland zwanger geraakt van [minderjarige] en het contact tussen de ouders is al tijdens de zwangerschap verbroken. De vader en [minderjarige] hebben elkaar nog nooit gezien.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin voldoende door de vader gesteld of anderszins gebleken dat bij hem de intentie bestond om een nauwe persoonlijke betrekking aan te gaan, maar dat het niet tot stand komen daarvan zijn oorzaak vond in omstandigheden die buiten de vader gelegen waren. Hierover in rechtsoverweging 6.9 meer. Van ‘
intended family life’ is dan ook eveneens geen sprake.
6.8.
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat de vaststelling van de juridische betrekkingen tussen de biologische vader en het kind en daarmee de vraag of de biologische vader het recht heeft op toegang tot het kind, een belangrijk deel kan betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn ‘
private life’. Nauwe banden (‘close relationships’) kunnen volgens het EHRM in gevallen waarin het bestaan van ‘(intended) family life’ niet kan worden aangenomen, mogelijk binnen de reikwijdte van ‘private life’ van de biologische vader vallen en daarmee eveneens onder de bescherming van artikel 8 EVRM. [3] De beslissing om een biologische vader op voorhand contact met zijn kind te weigeren en hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, betekent in dat geval volgens het EHRM een inmenging in zijn recht op ‘private life’. Ter beantwoording van de vraag of deze inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving, moet een inhoudelijke belangenafweging worden gemaakt, waarin alle betrokken belangen, waaronder het belang van [minderjarige] als voornaamste, dienen te worden meegewogen. Aan de ontvankelijkheid van een biologische vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dienen wel eisen te worden gesteld. Zo is het biologisch ouderschap alleen niet voldoende voor het slagen van een beroep op bescherming van ‘private life’ in de zin van artikel 8 EVRM. Er moet sprake zijn van bijkomende feiten en omstandigheden die maken dat het contact met- en de toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de vader en daarmee van zijn privéleven. De rechtbank is van oordeel dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat hiervan sprake is. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
6.9.
Weliswaar is vast komen te staan dat de vader in 2021 en 2022 diverse pogingen heeft ondernomen om tot erkenning van [minderjarige] te komen en om omgang met hem te krijgen, maar hij is in die wens zeer ambivalent gebleken. Zo heeft de vader eerst bij brief van 15 juni 2021 aan de moeder kenbaar gemaakt de toen nog ongeboren [minderjarige] te willen erkennen en omgang met hem te willen. Vervolgens heeft hij op 9 september 2021 een (onder meer) daartoe strekkend verzoek ingediend bij deze rechtbank. Bij brief van 22 juni 2022 heeft de vader dit verzoek weer ingetrokken, omdat hij geen strijd wenste aan te gaan met de moeder en [minderjarige] een rustig en gelukkig leven gunde. Omdat de door deze rechtbank benoemde bijzondere curator aankondigde een procedure gerechtelijke vaststelling vaderschap te starten, is de vader ten aanzien van de erkenning toch op zijn intrekking teruggekomen. Op de daarop volgende zitting heeft de vader vervolgens aangegeven nogmaals van gedachten te zijn veranderd en [minderjarige] alleen te willen erkennen, als hij ook omgang met hem kan hebben en door de moeder over [minderjarige] zal worden geïnformeerd (“alles of niets”). Tot slot heeft de vader verweer gevoerd tegen het door de bijzondere curator ingediende verzoek vaststelling vaderschap.
6.10.
Gelet op hetgeen onder randnummer 6.9 is overwogen, vindt de rechtbank de wens van de vader tot omgang met [minderjarige] onvoldoende bestendig en serieus om tot het oordeel te komen dat een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, een schending van zijn ‘private life’ oplevert. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [minderjarige] momenteel nog erg jong is en baat heeft bij rust, voorspelbaarheid en stabiliteit. Gelet op de handelswijze van de vader in het recente verleden en de detentie die hem mogelijk nog boven het hoofd hangt, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet, of onvoldoende worden gewaarborgd. Daar komt bij dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij bereid is mee te werken aan omgang tussen [minderjarige] en de vader, wanneer dit veilig en op structurele basis kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Er kan dan ook sprake zijn van omgang tussen [minderjarige] en de vader wanneer de ouders dit in onderling overleg met elkaar afspreken. Voor een inhoudelijke beslissing op het verzoek van de vader ziet de rechtbank in deze zaak echter geen ruimte.
6.11.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] ;
7.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J.M. Klep, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. ter Brugge-Beuker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5798.
2.HR 19 mei 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA5876.
3.EHRM 21 december 2010, 20578/07 (Anayo/Duitsland) & EHRM 15 september 2011, 17080/07 (Schneider/Duitsland).