ECLI:NL:RBGEL:2023:3605

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
AWB – 22 _ 1100
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek om airco-unit zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft eiser, wonende in [plaats B], verzocht om handhaving tegen de airco-unit van zijn buren, die volgens hem zonder omgevingsvergunning is geplaatst en te veel geluid produceert. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek heeft het verzoek om handhaving afgewezen. De rechtbank Gelderland oordeelt dat de airco-unit geen omgevingsvergunning nodig heeft, omdat deze als een uitstekend deel van ondergeschikte aard wordt beschouwd, aangezien deze minder dan 0,5 meter uit de gevel steekt. De rechtbank stelt echter vast dat het college de beoordeling van het geluidsniveau niet heeft onderbouwd met een geluidsmeting, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Het beroep van eiser is gegrond, en de rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar, waarbij het college wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.

De rechtbank behandelt het procesverloop, waarin eiser in 2021 een verzoek om handhaving indiende, dat door het college werd afgewezen. Eiser stelde dat de airco-unit een overtreding vormde, omdat deze zonder vergunning was geplaatst en geluidsoverlast veroorzaakte. De rechtbank concludeert dat de airco-unit als bouwwerk moet worden aangemerkt, maar dat er geen vergunning nodig is voor de plaatsing ervan. Wat betreft de geluidsnormen oordeelt de rechtbank dat het college ten onrechte geen geluidsmeting heeft uitgevoerd, waardoor niet objectief is vastgesteld of er sprake is van geluidhinder.

De rechtbank wijst erop dat de beslissing van het college om geen handhavend op te treden niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en verplicht het college om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek, (college) (gemachtigden: M. Nijman en ing. P.H.W. van Lier).

Procesverloop

In het besluit van 15 juli 2021 heeft het college het verzoek om handhaving van eiser afgewezen.
In de beslissing op bezwaar van 14 januari 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [C] namens eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van de besluitvorming

1. Eiser heeft in de brief van 22 juni 2021 het college verzocht om handhavend op te treden tegen de op het perceel [adres D] te [plaats B] geplaatste airco-unit. De achtertuin van eiser grenst aan het perceel. Eiser ervaart geluidoverlast.
2. Het college heeft het verzoek van eiser afgewezen omdat volgens het college geen sprake is van overtredingen. Voor het plaatsen van de airco-unit is volgens het college geen omgevingsvergunning nodig omdat de airco-unit van ondergeschikte aard is.
Daarnaast zijn volgens het college de geluideisen in het Bouwbesluit voor airco’s niet van toepassing op deze airco-unit omdat die geluidseisen pas in werking zijn getreden op 1 april 2021. Dat is na de plaatsing van de airco-unit. Daarom zijn er geen geluidsnormen van toepassing op deze airco-unit. Verder heeft het college vastgesteld dat het aantal decibel dat de airco-unit produceert, niet als overlast gevend kan worden beoordeeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is er sprake van een overtreding?
4. De bevoegdheid van een bestuursorgaan, zoals het college, om handhavend op te treden ontstaat pas als er sprake is van een overtreding.
Is een omgevingsvergunning nodig voor het plaatsen van de airco-unit?
5. Eiser voert aan dat sprake is van een overtreding omdat voor de plaatsing van de airco-unit een omgevingsvergunning had moeten worden verleend. Eiser verwijst naar artikel 1, derde lid, van de Woningwet, waaruit volgens eiser volgt dat installaties die onderdeel uitmaken van een bouwwerk tot datzelfde bouwwerk moeten worden gerekend. Dit betekent dat het plaatsen van airco-unit op of aan de woning gezien wordt als het “veranderen van een bouwwerk”. Een van de voorwaarden voor het vergunningsvrij veranderen van een bouwwerk van artikel 3, aanhef en onder 8 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is dat het volume van een bouwwerk niet toeneemt (sub d). Door het plaatsen van de buitenunit neemt volgens eiser het volume van het bouwwerk toe, zodat er sprake is van een vergunningsplicht als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Beoordeling rechtbank
5.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Het begrip bouwwerk is in de Wabo niet omschreven. De Wabo beoogt, gelet op de geschiedenis van totstandkoming (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 91 en 92), bij het begrip “bouwwerk” aan te sluiten zoals dat onder de Woningwet werd aangeduid. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen [1] , kan voor de uitleg van het begrip bouwwerk ook bij toepassing van de Wabo aansluiting worden gezocht bij de modelbouwverordening die een bruikbare omschrijving van het begrip bouwwerk omvat. Deze luidt: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”. Dit betekent dat de airco-unit als bouwwerk moet worden aangemerkt.
5.2.
Het kan echter zo zijn dat geen omgevingsvergunning nodig is. Dit kan als wordt voldaan aan de voorwaarden die in bijlage II bij het Bor staan. Daar zijn categorieën gevallen opgenomen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist. Er is bijvoorbeeld geen omgevingsvergunning nodig voor een verandering van een bouwwerk als geen sprake is van een uitbreiding van een bouwwerk. [2] Daarnaast staat in het Bor dat uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven. [3] Dit betekent dat als iets aan een bouwwerk toegevoegd wordt dat kleiner is dan 0,5 meter en van ondergeschikte aard is, geen sprake is van een uitbreiding van een bouwwerk. Naar het oordeel van de rechtbank is een airco-unit een uitstekend deel van ondergeschikte aard als aan deze maatvoering wordt voldaan.
De toezichthouder heeft op 16 september 2021 geconstateerd dat de airco-unit gemeten van de gevel tot aan de buitenwerkse wandbeugel 47,5 centimeter bedraagt. Eiser heeft dit tijdens de zitting niet betwist. Dit betekent dat nu de airco-unit kleiner is dan 0,5 meter bij de toepassing van het Bor deze uitbreiding buiten beschouwing blijft en dat daarom geen omgevingsvergunning nodig is.
Dat de vergunningcheck op de website van het omgevingsloket wel aangeeft dat een omgevingsvergunning nodig zou zijn maakt dat niet anders. De vergunningcheck is slechts een hulpmiddel waaraan geen rechten kunnen worden ontleend.
Dit betekent dat de airco-unit zonder omgevingsvergunning geplaatst kon worden en er dus geen sprake is van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een overtreding wat betreft de geluidsnormen?
6. Eiser voert aan dat sprake is van een overtreding omdat de airco-unit teveel geluid veroorzaakt. Volgens eiser heeft het college niet kunnen afzien van handhaving omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met het geluid dat de airco-unit maakt. Het college had volgens eiser moeten handhaven op grond van artikel 4.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Daarnaast betwist eiser dat er voor de inwerkingtreding van artikel 3.8, tweede lid van het Bouwbesluit op 1 april 2021 geen geluidsnormen waren waar rekening mee gehouden moest worden. Verder voert eiser aan dat uit het besluit tot wijziging van het Bouwbesluit niet blijkt dat de wijziging niet ziet op voor 1 april 2021 aangebrachte airco-units.
Wat heeft het college overwogen?
6.1.
In de beslissing op bezwaar stelt het college zich op het standpunt dat het aantal decibel dat geproduceerd wordt door de airco-unit niet kan worden beoordeeld als overlast gevend. Daarom is volgens het college geen sprake van een overtreding en kan niet handhavend worden opgetreden op grond van artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Het college heeft dat als volgt gemotiveerd. Door de toezichthouder is vastgesteld dat de airco-unit nauwelijks waarneembaar geluid produceert. Daarom is, gelet op de kosten voor een geluidsmeting, afgezien van het doen van een geluidsmeting. Daarnaast heeft de toezichthouder geconstateerd dat de specificatie van de airco-unit aangeeft dat het apparaat een piekbelasting van 46 dB(A) heeft en dat dit geluidsniveau alleen optreedt gedurende 10 minuten na het opstarten van de airco-unit. Op de overige momenten zou de airco-unit maximaal 40 dB(A) produceren. Indien er wel een geluidsonderzoek was ingesteld, was het geluid niet in de tuin maar op de gevel van de woning gemeten. Dat is enkele meters van de buitenunit vandaan en kan volgens het college om die reden nooit méér bedragen dan 46 dB(A). Tijdens de zitting heeft het college aangegeven het de verwachting is als het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt gemeten dit gelet op de specificaties van de airco-unit onder de 40 dB(A) zal blijven.
Beoordeling rechtbank
6.2.
Uit het dossier blijkt dat de airco-unit op 26 februari 2021 is geplaatst. Dit is voordat artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit op 1 april 2021 in werking is getreden [4] . Artikel 3.8 van het Bouwbesluit staat in Afdeling 3.2 van het Bouwbesluit. Deze afdeling ziet op nieuwbouw. Daarom is de norm uit artikel 3.8 van het Bouwbesluit niet van toepassing op voor die datum aangebrachte airco-units. Voor de inwerkingtreding van dit artikel was in het Bouwbesluit geen norm opgenomen voor het geluid van een airco-unit.
6.3.
Artikel 4:6, eerste lid, van de APV, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, bepaalt dat het verboden is buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
In de APV heeft het college daar geen geluidsnormen aan verbonden.
Het college heeft aangegeven voor de uitleg van het in artikel 4:6 van de APV opgenomen begrip geluidhinder te kijken naar de geluidsnormen die zijn opgenomen in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Die normen zijn strikt genomen niet van toepassing op geluid dat een airco-unit van een woning maakt, maar voor de uitleg van het begrip geluidhinder in artikel 4:6 van de APV kan in redelijkheid aangesloten worden bij die normen. [5] In deze tabel staat aangegeven wat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevel van gevoelige gebouwen mag bedragen voor de periodes:
07:00 – 19:00 uur maximaal 50 dB(A);
19:00 – 23:00 uur maximaal 45 dB(A);
23:00 - 07:00 uur maximaal 40 dB(A).
6.4.
Tijdens de zitting heeft de toezichthouder verklaard dat hij bij een controle heeft geconstateerd dat de airco-unit geen overlastgevende hinder veroorzaakt maar dat dit niet is vastgelegd in een rapport en deze constatering niet is onderbouwd met een geluidsmeting.
6.5.
De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de beoordeling van het geluidsniveau niet heeft onderbouwd met een geluidsmeting. Dat had in dit geval duidelijkheid gegeven. Het college heeft de motivering van het besluit ten onrechte gebaseerd op subjectieve waarnemingen. Dat een geluidsmeting duur is, is daarvoor niet van belang. Er is niet objectief vastgesteld of sprake is van geluidhinder. Dat betekent dat niet is vastgesteld of er sprake is van een overtreding of niet. Daarom is sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen en het college opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank zal hieronder nog ingaan op de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden.
Is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
9. De rechtbank volgt het betoog van eiser dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet. Niet gebleken is dat sprake is van vooringenomen handelen en handelen in strijd met het fair play beginsel.
Had de airco-unit op een andere plaats moeten worden geplaatst?
10. Het betoog van eiser dat de airco-unit op een andere plaats had moeten worden aangebracht volgt de rechtbank niet. Er is sprake van een bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. Daarnaast is het toegestaan de airco-unit op deze plaats te plaatsen. Eiser kan verplaatsing enkel bereiken door in overleg te gaan met de eigenaar. Het college kan de eigenaar niet verplichten de airco-unit op een andere plaats te plaatsen.
Is sprake van overschrijding van de redelijke termijn?
11. Eiser heeft aanspraak gemaakt op schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
11.1.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
11.2.
Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt.
11.3.
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. In dit geval is er geen aanleiding van deze termijn af te wijken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500 per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
11.4.
De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Het bezwaarschrift is ontvangen op 9 augustus 2021. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak is nog geen twee jaar verstreken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Proceskosten
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar zal worden vernietigd. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De rechtbank stelt de vergoeding voor reiskosten vast op € 21,80
en de vergoeding voor verletkosten op € 60. Voor het overige komt eiser niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 81,80;
  • bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem terugbetaalt;
  • wijst het verzoek om het college te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding in verband met het overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3010.
2.In artikel 3, aanhef en onder 8 sub d, van bijlage II bij het Bor staat dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo onder andere niet vereist is, indien deze activiteit betrekking heeft op: een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: geen uitbreiding van het bouwvolume.
3.In artikel 1, tweede lid, onder c van bijlage II bij het Bor staat dat waarden die in deze bijlage in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten: maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
4.Staatsblad 2020, 189: Besluit van 3 juni 2020 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het verbeteren van de veiligheid bij het bouwen en de veiligheid en gezondheid in bouwwerken en enkele andere wijzigingen.
5.De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:633.