ECLI:NL:RBGEL:2023:3527

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
ARN 22-5542
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsrecht wegens schending van inlichtingenverplichting met betrekking tot autohandel en marktplaatsactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum. Het college had het recht op bijstand van eiser in bepaalde maanden ingetrokken en in andere maanden herzien, omdat eiser zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door geen melding te maken van zijn autohandel en marktplaatsactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat eiser geen inlichtingenverplichting had met betrekking tot enkele auto’s, maar dat hij deze verplichting wel had geschonden voor andere auto’s. De rechtbank stelde vast dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de (dag)waarde van de auto’s en dat het college niet had aangetoond dat eiser in de maanden waarin het kenteken niet meer op zijn naam stond, geen recht op bijstand had. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college de uitspraak van de rechtbank in acht moet nemen. De rechtbank oordeelde ook dat het college de terugvordering van bijstand niet kon handhaven, omdat het niet duidelijk was of eiser daadwerkelijk inkomsten had gegenereerd uit de handel in auto’s en marktplaatsactiviteiten. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit meerdere gebreken vertoonde en dat het college een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5542

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, het college

(gemachtigde: mr. C. Hermsen).

Inleiding

1. In het besluit van 22 februari 2022 heeft het college:
- het recht op bijstand van eiser over de maanden augustus 2012, oktober 2012, maart 2013, augustus 2013, mei 2014, januari 2015, mei 2015, augustus 2015 en maart 2016 ingetrokken;
- het recht op bijstand van eiser (in betreffende maanden) in de periode van 30 augustus 2007 tot en met 21 oktober 2020 herzien;
- van eiser een bedrag van € 35.979,76 (bruto) aan betaalde kosten van bijstand teruggevorderd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het college niet geheel bij dat besluit gebleven. Het besluit van 22 februari 2022 is in zoverre herroepen dat is afgezien van het intrekken van het recht op bijstand van eiser over de maand augustus 2013 en dat het bedrag aan terugvordering is verminderd met € 2.295,95. Eiser is ten slotte geïnformeerd dat hij, omdat hij al een deel van de vordering heeft afgelost, nog een schuld heeft aan het college van € 32.999,22. Voor het overige is het besluit van 22 februari 2022 gehandhaafd.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verder heeft het college schriftelijk vragen van de rechtbank beantwoord.
1.4.
Bij brief van 11 mei 2023 heeft de rechtbank partijen bericht dat het beroep zal worden behandeld door een meervoudige kamer.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Wat ging er aan deze procedure vooraf?

2. Eiser ontvangt sinds 1 augustus 2007 bijstand naar de norm van een alleenstaande op grond van de Participatiewet (Pw). Nadat het college van interne collega’s een melding had ontvangen met betrekking tot eiser en deze melding had geverifieerd bij de woningcorporatie Vivare, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstand. Daartoe heeft een rapporteur (handhaver voor de Pw en tevens toezichthouder van de gemeente Renkum) een administratief onderzoek (bestaande uit het raadplegen van de Basisregistratie Persoonsgegevens, Suwinet, de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en van het uitkeringsdossier en het opvragen van het waterverbruik op het adres van eiser en dat van zijn moeder) en een verdiepingsonderzoek verricht. Het verdiepingsonderzoek bestond onder meer uit het verrichten van waarnemingen, het voeren van een tweetal gesprekken met eiser en het opvragen van gegevens bij marktplaats. Verder heeft rapporteur eiser gevraagd bewijsstukken aan te leveren waaruit volgt hoe de op eisers naam geregistreerde voertuigen zijn aangekocht en verkocht. Bij brief, door rapporteur ontvangen op 4 oktober 2021, heeft eiser met een verklaring per kenteken op dit verzoek gereageerd. Van de bevindingen uit dit onderzoek is rapport opgesteld, gesloten en ondertekend op 13 januari 2021.
2.1.
Op grond van de resultaten van het rechtmatigheidsonderzoek heeft het college de besluiten genomen zoals vermeld onder het kopje ‘inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college terecht heeft besloten om het recht op bijstand van eiser over de maanden augustus 2012, oktober 2012, maart 2013, mei 2014, januari 2015, mei 2015, augustus 2015 en maart 2016 in te trekken, het recht op bijstand van eiser over (betreffende maanden) in de periode van 30 augustus 2007 tot en met 21 oktober 2020 te herzien en een bedrag van € 33.683,81 (€ 35.979,76 -/- € 2.295,95) van hem terug te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank beantwoordt bovenstaande vraag ontkennend. De rechtbank is van oordeel dat de opname van het gesprek tussen eiser en de rapporteur van het college, zoals vastgelegd op de door hem overgelegde usb-stick, nader onderzoek door het college, wat tot nu toe is uitgebleven, noodzakelijk maakt. De rechtbank legt hierna in de punten 13. tot en met 13.4. uit waarom dat zo is. Alleen al dit oordeel leidt ertoe dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en daardoor niet deugdelijk is gemotiveerd. Daarnaast vindt de rechtbank dat het college ten onrechte heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar de (dag)waarde van de auto’s. Het besluit is daarom genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet, ten behoeve van finale geschilbeslechting, aanleiding om niet te volstaan met dit oordeel, maar om ook in te gaan op de overige tussen partijen levende geschilpunten.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De in dit geding te beoordelen periode betreft de maanden augustus 2012, oktober 2012, maart 2013, mei 2014, januari 2015, mei 2015, augustus 2015 en maart 2016 en de (betreffende maanden in de) periode van 30 augustus 2007 tot en met 21 oktober 2020. Het besluit tot intrekking en beëindiging van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en herziening is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust.
Inlichtingenverplichting [1] geschonden?
5. Volgens het college heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen mededeling te doen van zijn activiteiten (verkoop auto’s en handel op marktplaats). Uit de ongedateerde brief (met opschrift ‘boete’) heeft eiser niet kunnen afleiden dat hij geen mededeling behoefde te doen van de aankoop en in ieder geval de verkoop van niet in deze brief vermelde overige auto’s. Ook heeft eiser het college niet ingelicht over de vele marktplaatsadvertenties terwijl hij dat wel had moeten doen. Het gaat hier volgens het college namelijk om verkoopactiviteiten die meer dan incidentele verkoop van privé goederen betreft. Het college stelt zich op dit standpunt vanwege de aard van de door eiser op marktplaats aangeboden goederen, de omvang van het aantal advertenties en de regelmaat waarmee die zijn geplaatst.
Auto’s
6. Niet in geschil is dat in augustus 2012, oktober 2012, maart 2013, mei 2014, januari 2015, mei 2015, augustus 2015 en maart 2016 acht kentekens van auto’s, die op naam van eiser geregistreerd stonden, in die maanden van zijn naam zijn afgeschreven. [2] Met uitzondering van de auto’s, waarvan het kentekens in oktober 2012 en in maart 2016 van eisers naam zijn afgeschreven, zijn deze tenaamstellingen naar het oordeel van de rechtbank van (zeer) korte duur geweest. Voorts is niet in geschil dat eiser van deze gang van zaken geen mededeling heeft gedaan aan het college.
6.1.
Indien een persoon betrokken is geweest bij twee wijzigingen van de tenaamstelling van hetzelfde voertuig binnen een betrekkelijk korte periode ten aanzien van verschillende voertuigen, dan is aannemelijk dat met betrekking tot die voertuigen handelstransacties hebben plaatsgevonden. Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [3] De datum van de tweede wijziging van de tenaamstelling – met ingang waarvan de kentekenregistratie op naam van betrokkene is geëindigd – wordt aangemerkt als de datum waarop de voor het recht op bijstand relevante transactie heeft plaatsgevonden. Dit is eveneens vaste rechtspraak van de CRvB. [4] Uit artikel 17, eerste lid, van de Pw volgt dat handelstransacties van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) het recht op bijstand, zodat van die transacties mededeling moet worden gedaan aan het college.
6.2.
Hoewel de auto’s met kentekens [kenteken] , [kenteken] en [kenteken] ook maar een betrekkelijk korte periode op eisers naam hebben gestaan - in alle gevallen betrof de duur van de registratie op eisers naam slechts enkele dagen - volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat hij geen mededeling hoefde te doen van de omstandigheid dat deze kentekens in de respectievelijke maanden augustus 2015, januari 2015 en maart 2013 van zijn naam zijn afgegaan. Eiser heeft in beroep genoegzaam aangetoond dat deze auto’s enkele dagen, nadat ze op zijn naam waren geregistreerd, zijn overgeschreven op naam van zijn broer en zijn moeder. Dat eiser deze auto’s, zoals hij tijdens het onderzoek van het college heeft verklaard, voor hen gekocht heeft en dat hij met de overdracht van die auto’s aan zijn broer en moeder geen inkomsten heeft ontvangen acht de rechtbank niet onaannemelijk. Het college heeft deze stelling van eiser in het licht van de op hem rustende bewijslast (zie daartoe hiervoor onder punt 4.) ook onvoldoende betwist. Eisers stelling dat voorgaande ook geldt voor de auto met kenteken [kenteken] , namelijk dat hij deze auto ook voor zijn broer heeft gekocht en met deze transactie geen inkomsten heeft ontvangen, kan buiten beschouwing blijven, omdat het college dit kenteken niet heeft betrokken in zijn besluitvorming. [5]
6.3.
Zoals de rechtbank hiervoor in punt 6. heeft vastgesteld hebben de auto’s met kentekens [kenteken] (maart 2016) en [kenteken] (oktober 2012) niet gedurende (zeer) korte duur als bedoeld in de vaste rechtspraak van de CRvB op naam van eiser gestaan. Het gaat hier immers om een periode van ongeveer acht maanden respectievelijk ongeveer één jaar en twee maanden. Het standpunt van het college, dat eiser met deze auto’s handelstransacties heeft verricht en daaruit inkomsten heeft ontvangen, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Niet onaannemelijk is dat deze auto’s voor eigen gebruik zijn geweest. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiser, toen deze kentekens van zijn naam werden afgeschreven, geen verplichting had om het college daarvan op de hoogte te stellen.
6.4.
Ten aanzien van de overige kentekens, is de rechtbank mede gelet op de rechtspraak van de CRvB, zoals hiervoor in punt 6.1. is weergegeven, van oordeel dat eiser zijn inlichtingenverplichting wél heeft geschonden. De veronderstelling dat eiser in de maanden augustus 2012, mei 2014 en mei 2015 met deze kentekens een handelstransactie heeft gepleegd, is door hem onvoldoende weerlegd. Eiser stelt dat de situatie met betrekking tot deze auto’s vergelijkbaar was met de situatie van de auto waarop het ongedateerde besluit met opschrift ‘boete’ ziet. Hij is van mening dat (voor zover gezien het vorenoverwogene nog van belang) de maand augustus 2012 buiten beschouwing moeten blijven, omdat het college ten tijde van het ongedateerde besluit onderzoek had gedaan bij de RDW. Toen bestond er volgens eiser geen reden om te twijfelen aan het recht op bijstand van eiser over die maand. Deze stelling volgt de rechtbank niet. De ongedateerde brief, waarin het college eiser meedeelt hem geen boete op te leggen, gaat onmiskenbaar enkel over de auto met het kenteken zoals daarin genoemd. Het ziet niet op overige, waaronder de in dit geding aan de orde zijnde, kentekens. Eiser heeft, gezien de letterlijke tekst van de brief, daaruit ook niet kunnen afleiden dat het college hiermee een standpunt had ingenomen met betrekking tot mogelijke toekomstige kentekenregistraties op naam van eiser. Dat het college, voorafgaand aan de ongedateerde brief, onderzoek zou hebben gedaan bij de RDW en naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek geen reden zou hebben gehad om te twijfelen aan het recht op bijstand van eiser, is een aanname van de zijde van eiser waarvan de juistheid door hem op geen enkele wijze is onderbouwd.
Handel op marktplaats
7. De rechtbank stelt voorop dat het voor ontvangers van bijstand niet verboden is om goederen via internet te verkopen. De voorwaarde is wel dat van die verkopen en van daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB. [6]
7.1.
Vast staat dat eiser in ongeveer 13 jaar 250 advertenties op marktplaats heeft geplaatst en dat hij dat niet heeft gemeld. In deze advertenties zijn (luxe)goederen – zoals meerdere (nieuwe) Nike-schoenen, meerdere (nieuwe) mobiele telefoons, diverse verschillende auto-onderdelen en spelcomputers – aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat het college, gezien de hoeveelheid advertenties, de hoeveelheid aangeboden artikelen van gelijke aard (zo zijn er bijvoorbeeld meerdere verschillende mobiele telefoons en meerdere verschillende Nike-schoenen aangeboden), de omstandigheid dat advertenties zijn herhaald en de aard van de goederen (veelal luxegoederen), zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier geen sprake is geweest van incidentele verkoop van privégoederen maar van handel. Voor de vraag of de inlichtingenverplichting is geschonden, is niet van belang of en zo ja, hoeveel inkomsten eiser uit de marktplaatsadvertenties heeft genoten; het plaatsen van advertenties op marktplaats in een omvang die het incidenteel te koop aanbieden van privégoederen overschrijdt, is een omstandigheid waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op bijstand. Eisers stelling, dat hij enkele door hem aangeboden goederen (Nike-schoenen en een mobiele telefoon) nooit heeft verkocht, zodat hij hiervan geen mededeling hoefde te doen, kan gezien voorgaande dus geen doel treffen. Bovendien heeft eiser, door het overleggen van ongedateerde en ongespecificeerde foto’s van Nike-schoenen en een mobiele telefoon, geen afdoende onderbouwing gegeven voor zijn stelling. Dit oordeel geldt eveneens voor de stelling van eiser, dat hij de verkoop van auto-onderdelen op marktplaats niet hoefde te melden, omdat hij dat voor zijn broer heeft gedaan. Dat het college eiser niet expliciet heeft geïnformeerd, dat hij van het plaatsen van advertenties op marktplaats en het ontvangen van inkomsten daaruit mededeling moest doen, doet hieraan niet af. Eiser heeft ter zitting erkend dat hem was verteld dat hij alle, voor het recht op bijstand relevante informatie, aan het college diende te melden. Hij was dan ook bekend met de inlichtingenverplichting. Eiser had, gezien het voorgaande, zijn marktplaatsactiviteiten en de daaruit genoten inkomsten moeten melden aan het college. Door dat niet te doen heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden.
Gevolgen voor het recht op bijstand van eiser
8. Volgens het college is het niet mogelijk om vast te stellen of en hoeveel inkomsten eiser met de handel in auto’s heeft gegenereerd, omdat eiser de verkoop van auto’s niet heeft gemeld en hij geen administratie van die verkoop heeft bijgehouden. Daardoor is het recht op bijstand in de maanden, waarin het kenteken niet meer op naam van eiser staat, niet meer vast te stellen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in die maanden wel recht had op (aanvullende) bijstand. Het college heeft hier, zoals ter zitting door hem is bevestigd, toepassing gegeven aan vaste jurisprudentie van de CRvB. [7]
Het college vindt verder dat hij de opbrengsten uit verkoop via marktplaats in de periode van 30 augustus 2007 tot en met 21 oktober 2020 als inkomsten in aanmerking moest nemen. Daarbij is de vraagprijs als uitgangspunt genomen, omdat eiser geen administratie van zijn inkomsten heeft overgelegd. De inkomsten zijn aldus schattenderwijs vastgesteld en op basis daarvan is het recht op bijstand van eiser over de (betreffende maanden in de) periode van 30 augustus 2007 tot en met 21 oktober 2020 herzien.
Auto’s
9. Gelet op wat de rechtbank hiervoor in de punten 6. tot en met 6.4. heeft geoordeeld, heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden met betrekking tot de handelstransacties die hij met auto’s heeft verricht in de maanden augustus 2012, mei 2014 en mei 2015. Dit is anders als het gaat om kentekens die in de maanden oktober 2012, maart 2013, januari 2015, augustus 2015 en maart 2016 van zijn naam zijn afgeschreven. Eiser heeft zijn inlichtingenverplichting met betrekking tot deze kentekens en in deze maanden dus niet geschonden. Het college was dus niet bevoegd om het recht op bijstand van eiser over deze maanden in te trekken. Het college heeft namelijk ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser in deze maanden (anderszins) geen recht op bijstand had.
9.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB [8] levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. De stelplicht en bewijslast dat betrokkene, indien hij of zij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende maanden recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad, ligt dan bij betrokkene. Wanneer van de transacties geen boekhouding of administratie is bijgehouden en betrokkene evenmin stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de aan- en verkoopwaarde van de desbetreffende auto’s is geweest, kan niet worden vastgesteld of betrokkene over de maanden waarin die transacties hebben plaatsgevonden recht had op (aanvullende) bijstand.
9.2.
Vast staat dat eiser geen boekhouding of administratie heeft bijgehouden. Ook heeft hij geen andere controleerbare en verifieerbare stukken overgelegd op grond waarvan het college kan vaststellen of hij in de maanden, waarin het kenteken van zijn naam is afgeschreven, recht had op (aanvullende) bijstand. Door te beslissen dat het recht op bijstand over de maanden die nog van belang zijn, namelijk de maanden augustus 2012, mei 2014 en mei 2015, daarom niet kan worden vastgesteld en om die reden moet worden ingetrokken, heeft het college overeenkomstig deze rechtspraak gehandeld.
9.3.
Toch is de rechtbank van oordeel dat deze beslissing van het college in rechte geen stand kan houden. De rechtbank ziet aanleiding om in het geval als deze, waarbij sprake is van niet gemelde handelstransacties ten aanzien van auto’s door een bijstandsgerechtigde, af te wijken van de hiervoor in punt 9.1. genoemde vaste rechtspraak van de CRvB en tot een ander beoordelingskader te komen.
9.4.
Het is inmiddels namelijk ook vaste rechtspraak van de CRvB dat na een schending van de inlichtingenverplichting de bijstandverlenende instantie verplicht is om het recht op bijstand met de dan bekende feiten en omstandigheden vast te stellen als dat mogelijk is. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, moet de bijstandverlenende instantie daartoe over gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [9] Indien de bijstandverlenende instantie het recht op bijstand door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, moet hij zo mogelijk op basis van vaststaande feiten en omstandigheden schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand had, gelet op zijn inkomsten. Daarbij mag de resterende onzekerheid voor rekening van de betrokkene worden gelaten. [10]
9.5.
De rechtbank ziet niet in waarom het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand in een geval waarin de betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden met betrekking tot handelstransacties met auto’s voor een bijstandsverlenend orgaan als het college niet mogelijk is. De kentekens van de voertuigen, waarvan de kentekenregistratie in een bepaalde maand van naam van de betrokkene is afgeschreven, zijn bij het college bekend. Het college heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij aan de hand van de gegevens en bijvoorbeeld de ANWB- of Bovagkoerslijst niet schattenderwijs zou kunnen vaststellen wat de (dag)waarde van de betreffende auto was en welke inkomsten eiser met de handelstransactie van die auto mogelijk heeft ontvangen. Hiervoor bestaat te meer aanleiding als het gaat om – zoals in dit geval – zeer oude auto’s waarvan de restwaarde waarschijnlijk zeer beperkt is. Door aan te nemen dat het recht op bijstand over de hier genoemde maanden niet kan worden vastgesteld, wordt de verstrekte bijstand over die maanden geheel teruggevorderd. Daarmee is geenszins uitgesloten dat meer aan bijstand wordt teruggevorderd dan eiser daadwerkelijk aan inkomsten heeft (kunnen) ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in strijd met het uitgangspunt dat uitsluitend de reëel ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd. Het college heeft ter zitting niet gesteld dat dit een onmogelijke opgave is; het college heeft daar echter (nog) geen onderzoek naar gedaan. Het college heeft wel aangegeven dat het misschien moeilijk is om de waarde van auto’s, die zo oud zijn dat zij niet in de ANWB- of Bovagkoerslijst staan, vast te stellen. Dit is echter geen reden om de waarde niet te schatten. Zoals hiervoor reeds is aangegeven kan het college de resterende onzekerheid immers voor rekening van eiser laten komen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college, zonder onderzoek te hebben verricht naar de vraag of het recht op bijstand van eiser in de maanden augustus 2012, mei 2014 en mei 2015 in verband met handelstransacties met auto’s schattenderwijs kan worden vastgesteld, zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eiser in die maanden niet kan worden vastgesteld. Dit is een gebrek in het bestreden besluit.
Handel op marktplaats
10. Gelet op het in punt 9.4. vermelde toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat het college terecht is overgegaan tot het schattenderwijs vaststellen van eisers inkomsten uit handel op marktplaats aan de hand van de door eiser in de advertenties vermelde vraagprijzen. Hierbij heeft het college de advertenties, die eiser heeft herhaald, buiten beschouwing gelaten. Eiser heeft onvoldoende betwist dat verweerder hierbij geen rekening heeft gehouden met de dubbele advertenties. Hij heeft in bezwaar in de lijst van advertenties wel met A’s en B’s aangegeven welke advertenties volgens hem dubbel zouden zijn, maar dat overzicht is volstrekt onduidelijk. Er staan namelijk heel veel A’s en B’s zonder nadere toelichting. Als voorbeeld heeft eiser ter zitting nog wel gewezen op twee verschillende advertenties met betrekking tot een mobiele telefoon, maar deze twee advertenties zien, gelet op hun letterlijke tekst, onmiskenbaar op verschillende goederen.
10.1.
Eiser stelt dat, omdat sprake is van een belastend besluit, de bewijslast bij het college ligt. Het college heeft volgens hem geen enkel argument genoemd waaruit kan worden afgeleid dat hij inderdaad inkomsten heeft gehad door handel via marktplaats. Het college heeft volgens eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij inkomsten heeft gehad of dat deze inkomsten zo hoog zijn als de vraagprijs. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor al is overwogen [11] , ligt de stelplicht en bewijslast dat eiser, indien hij in dit verband wel aan zijn inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende maanden recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad - anders dan eiser stelt - niet bij het college maar bij hem. Ook hier staat vast dat eiser van zijn handelsactiviteiten op marktplaats geen administratie of boekhouding heeft bijgehouden. Hij heeft ook geen andere verifieerbare en controleerbare gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij met de verkoop van goederen via marktplaats, anders dan het college aan de hand van de vraagprijs van de advertenties heeft vastgesteld, minder of zelfs helemaal geen inkomsten heeft gegenereerd. Dat hij niets zou hebben overgehouden aan de verkoop van goederen is overigens in het geheel niet aannemelijk gelet op de hoeveelheid luxegoederen en de verklaring van eiser dat hij, bijvoorbeeld, telefoons die hij had gekregen bij het afsluiten van een abonnement verkocht als hij krap bij kas zat. Uit die verklaring volgt dat hij aan die verkoop (iets) verdiende of wilde verdienen.
10.2.
Eiser heeft verder geen beroepsgronden ingebracht tegen de feitelijke berekening van de geschatte inkomsten uit handel op marktplaats aan de hand van de vraagprijzen over de (betreffende maanden in de) periode van 30 augustus 2007 tot en met 21 oktober 2020. Er kan dus vanuit worden gegaan dat die berekening juist is.
10.3.
Eiser voert tot slot nog aan dat het college de periode, waarin zijn recht op bijstand is herzien wegens marktplaatsactiviteiten, ten onrechte niet heeft beperkt tot zeven jaar. Daarbij heeft hij gewezen op het feit dat administratie voor de Belastingdienst zeven jaar bewaard moeten worden. Volgens eiser zou deze regel hier analoog toegepast moeten worden. Wat er ook zij van deze stelling, de rechtbank volgt eiser niet. Bovendien heeft het college er terecht op gewezen dat voor vorderingen als deze, bij gebrek aan een andere verjaringstermijn, de vaste verjaringstermijn van twintig jaar geldt. Dat het college gehouden is om deze regel, die geldt voor belastingen, hier analoog toe te passen, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10.4
Dit betekent dat het college terecht aanleiding heeft gezien om de bijstand van eiser te herzien over de maanden waar (uitsluitend) handel op marktplaats is aangenomen.
Terugvordering van bijstand
11. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder het kopje ‘
gevolgen voor het recht op bijstand van eiser’, kan het door het college berekende bedrag aan kosten van bijstand, die hij van eiser heeft teruggevorderd, niet in stand blijven. Of en zo ja, hoeveel bijstand van eiser moet worden teruggevorderd, zal het college nog nader moeten onderzoeken. Ook op dit punt kleeft er een gebrek aan de bestreden besluitvorming.
11.1.
De rechtbank kan het college wel volgen in zijn standpunt dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. [12] Dat eiser een kwetsbaar persoon is en dat hij ten tijde van het bestreden besluit scholing volgde en door de terugvordering zijn focus op die scholing moeilijk kon houden, behoefde het college niet als niet als een dringende reden aan te nemen. Eiser heeft niet onderbouwd dat of waarom een terugvordering van kosten van bijstand tot onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen leidt. Verder is van betekenis dat het college de financiële positie van eiser bij de invordering betrekt en de mogelijkheid bestaat om een betalingsregeling te treffen. Zonder afbreuk te willen doen aan de gestelde moeilijke omstandigheden van eiser, wordt hierin geen grond gezien om te oordelen dat vanwege dringende redenen van terugvordering zou moeten worden afgezien.
Overige beroepsgronden
12. Eiser heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Daarnaast heeft hij gesteld dat het college zijn belangen onvoldoende heeft afgewogen.
12.1.
Bij schending van de inlichtingenverplichting waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen of waardoor het recht op bijstand schattenderwijs nader is vastgesteld en herzien, zoals hier het geval is, verplichten de artikelen 54, derde lid, eerste volzin, in samenhang met 58, eerste lid, van de Pw het college tot intrekking/herzien en terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand. Gelet op deze gebonden bevoegdheden is het niet mogelijk om een belangenafweging te maken als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb of om de besluitvorming te toetsen aan het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb opgenomen evenredigheidsbeginsel. [13]
13. Verder heeft eiser gewezen op de inhoud van het gesprek, dat hij heeft gevoerd met de rapporteur, en dat is opgenomen op de door hem overgelegde usb-stick. Hoewel eiser dit niet zo letterlijk heeft aangevoerd, leest de rechtbank hierin een beroep op het vertrouwensbeginsel.
13.1.
Uit vaste rechtspraak [14] volgt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. In deze lijn is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
13.2.
De rechtbank heeft op de usb-stick meerdere geluidsfragmenten aangetroffen en deze beluisterd. De volgende uitlatingen door de rapporteur zijn volgens de rechtbank bij de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel van belang:
“(…) Dan zijn we het helemaal eens (…). Dan ga ik ervoor zorgen dat dit allemaal niet veel gedoe voor jou oplevert. Maar dan gaan we wel het goede pad bewandelen [15] .”
“(…) Ik ga jou bij deze de belofte doen van mij naar jou. Ik ga jou niet in de shit storten maar dan moet je wel gewoon binnen nu en een paar weken aan het werk zijn (…). [16]
“(…) Ik kan je wel beloven dat ik je kan helpen met betaald werk en dat als jij dat vindt dat ik de problemen hiervan kan laten wegvallen. Dat is wat ik je kan beloven dat we het maar effe helder hebben (…). [17]
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporteur in het gesprek met eiser uitlatingen heeft gedaan waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het intrekken en/of het herzien van zijn recht op bijstand en het terugvorderen van kosten bijstand “zouden wegvallen” als hij binnen een paar weken aan het werk zou gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitlating, weliswaar gedaan door de rapporteur en tevens toezichthouder van het college, toe te rekenen aan het college aangezien eiser gezien de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat de rapporteur de opvatting van het college vertolkte. Dat is ter zitting ook schoorvoetend erkend door het college. Eiser heeft uit de gang van zaken tijdens het gesprek redelijkerwijs kunnen en mogen afleiden dat het college zijn bevoegdheden genoemd in de artikelen 54 en 58 van de Pw niet (volledig) zou uitoefenen als hij “binnen een paar weken aan het werk zou gaan”. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan de eerste twee stappen van het toetsingskader zoals genoemd in punt 13.1..
13.4
Of het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel kan slagen, hangt echter nog af van de vraag in hoeverre het college de gewekte gerechtvaardigde verwachtingen moet nakomen. Dit vergt een beoordeling van de vraag of zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, daaraan in de weg staan. Hierbij dient ook te worden betrokken de vraag of eiser op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of niet.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij aan het werk is gegaan als coach bij een sportschool. Zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is echter niet verlengd en sindsdien is eiser wederom werkloos. De rechtbank stelt vast dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of hij de bij eiser door de rapporteur gewekte gerechtvaardigde verwachtingen, gelet op de daarbij betrokken belangen, moet nakomen of niet. Het college had hiervan niet kunnen afzien, omdat – als blijkt dat de gewekte verwachtingen hadden moeten worden nagekomen – dit gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Ook op dit punt is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
14. Tot slot kan de beroepsgrond van eiser, dat het dossier niet compleet is, niet slagen. Eiser heeft naar voren gebracht dat informatie met betrekking tot de aanvraag, de toekenning, de tussentijdse controles, de gegevens die de gemeente bij de aanvraag en tussentijds heeft verstrekt, de gegevens die door de gemeente zijn opgevraagd en de frequentie van de hercontroles ontbreekt. Ook zijn de voortgangsrapportages en gespreksverslagen niet in het dossier opgenomen. Ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij deze gegevens niet nodig heeft om stellingen en beroepsgronden te onderbouwen; hij wil deze gegevens controleren.
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser het recht heeft om zijn (bijstands)dossier bij de gemeente in te zien. Daar had hij de door hem genoemde gegevens kunnen controleren. Nu hij deze gegevens niet nodig had om zijn stellingen en beroepsgronden te onderbouwen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het door het college ten behoeve van deze beroepsprocedure aangeleverde dossier niet compleet was. Eisers stelling dat het college ten onrechte de door hem in het kader van het onderzoek overgelegde bankafschriften niet heeft verstrekt, treft hetzelfde lot. Eiser heeft niet gesteld dat hij deze bankafschriften nodig heeft om een stelling of beroepsgrond aannemelijk te maken. Bovendien kan eiser deze bankafschriften ook zelf bemachtigen via zijn bank.

Conclusie en gevolgen

15. De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit meerdere gebreken kent. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen over (de hoogte van) het recht op bijstand van eiser in de in dit geding aan de orde zijnde maanden en periode of over de vraag of een bedrag aan kosten van bijstand van eiser wordt teruggevorderd. De reden hiervoor is dat het college nog nader onderzoek moet doen, zoals volgt uit de overwegingen van de rechtbank in punt 13.4. en de punten 9.5. en 11. hiervoor. Wat daarvan het resultaat zal zijn is niet duidelijk. Mede om die reden ziet de rechtbank ook geen mogelijkheid een zogenoemde bestuurlijke lus toe te passen.
15.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
15.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 oktober 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. A.S.W. Kroon, leden, in aanwezigheid van mr. L. Janssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Bijzondere wet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
1. (…)
2. (…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
2.Het gaat hier om de kentekens [kenteken] (augustus 2012), [kenteken] (oktober 212), [kenteken] (maart 2013), [kenteken] (mei 2014), [kenteken] (januari 2015), [kenteken] (mei 2015), [kenteken] (augustus 2015) en [kenteken] (maart 2016).
3.Zie onder meer de uitspraak van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2437.
4.Zie onder meer de uitspraak van 29 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK8306.
5.Zie noot 2.
6.Zie onder meer de uitspraak van 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9097.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2437.
8.Zie noot 5.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
11.Zie punt 9.1.
12.Artikel 58, achtste lid, van de Pw.
13.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 4 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2518.
14.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
15.Fragment AUDIO-2023-05-18-11-28-08(1).
16.Fragment AUDIO-2023-05-18-11-28-08(2).
17.Fragment AUDIO-2023-05-18-11-28-08(3).