ECLI:NL:RBGEL:2023:2858

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 518
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verliesverrekening vennootschapsbelasting en het vertrouwensbeginsel in fiscale eenheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 22 mei 2023, staat de vraag centraal of een fiscale eenheid winsten in 2018 kan verrekenen met verliezen van een eerdere fiscale eenheid uit 2009. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een extra boekjaar zoals bedoeld in artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting (Wet Vpb), waardoor verliesverrekening op grond van de wet niet mogelijk is. Echter, het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt wel, omdat de inspecteur in een bijlage bij een brief heeft vermeld dat de verliezen uit 2009 uiterlijk in 2018 kunnen worden verrekend. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.

De zaak betreft een geschil tussen [bedrijfsnaam] Groep B.V. en de inspecteur van de belastingdienst, waarbij de rechtbank de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2018 beoordeelt. De inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 200.395 en had belastingrente in rekening gebracht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en verschillende andere betrokkenen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag te hoog heeft vastgesteld en vermindert deze tot een belastbaar bedrag van € 134.302. Tevens wordt de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden, omdat het beroep gegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/518

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[bedrijfsnaam] Groep B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Almere, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 november 2021.
De inspecteur heeft aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 200.395. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiseres € 1.200 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) [1] .
De inspecteur heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam 2] , kantoorgenoot van gemachtigde, [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Namens verweerder hebben [naam 6] en [naam 7] deelgenomen..

Feiten

1. [bedrijfsnaam] [U] B.V. (Beheer) en haar 100%-dochtervennootschap [bedrijfsnaam] [V] B.V. (Techniek) vormden tot 1 januari 2010 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (de fiscale eenheid 1) met als moedermaatschappij Beheer.
2. De fiscale eenheid 1 is per 1 januari 2010 opgenomen in een fiscale eenheid (de fiscale eenheid 2) met moedermaatschappij [bedrijfsnaam] [W] B.V. ( [W BV] ).
3. Begin 2010 is door [W BV] een intentieovereenkomst gesloten met [A BV] ( [A BV] ), [B BV] , de heer [naam 8] en [C BV] ( [C BV] ). [W BV] is in de intentieovereenkomst aangeduid als Verkoper, [A BV] is aangeduid als Koper en [B BV] en de heer [naam 8] zijn aangeduid als Octrooihouders. In de intentieovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Overwegende:
 dat Verkoper haar activiteiten wenst onder te brengen in een rechtstreeks onder Verkoper ressorterende nieuwe firma genaamde [bedrijfsnaam] Groep B.V., hierna te noemen ' [bedrijfsnaam] ';
 dat Verkoper de aandelen van [bedrijfsnaam] met ingang van 1 januari 2010 wenst te verkopen aan Koper;
 dat Octrooihouders gelijktijdig met de verkoop van [bedrijfsnaam] afspraken wensen te maken over het gebruik en de licentievergoedingen van de octrooien van Octrooihouders;
 dat Octrooihouders en [C BV] gelijktijdig met de verkoop van [bedrijfsnaam] afspraken wensen te maken over het gebruik en de licentievergoedingen van de octrooien rondom [productnaam] ;
 dat de heren [naam 8] van Verkoper en [naam 9] en [naam 3] van Koper hiertoe overleg hebben gevoerd en dit overleg is uitgemond in een intentie van Koper om [bedrijfsnaam] te kopen van Verkoper;
 dat Partijen deze basisafspraken schriftelijk wensen vast te leggen in deze intentieovereenkomst, hierna te noemen 'Intentieovereenkomst'
Spreken intentie uit en verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Verkoper zal een nieuwe B.V. oprichten, [bedrijfsnaam] , die rechtstreeks onder Verkoper zal ressorteren en waarin Verkoper alle activiteiten, bezittingen en schulden zal onderbrengen
die nu nog direct in de B.V. van Verkoper zitten.
2. Van deze overdracht van activiteiten, bezittingen en schulden wordt het in de B.V. opgebouwde pensioen van de heer [naam 8] en de op de balans staande 'Goodwill', vorderingen op [(drie bv's)] en belastinglatentie uitgesloten. Deze uitsluiting zal ook gelden voor alle aanspraken, al dan niet gerechtelijk, die derden menen te hebben op Verkoper door activiteiten die Verkoper heeft uitgevoerd voor 1 januari 2010. Koper verplicht zich na daartoe gedaan verzoek van Verkoper alle inlichtingen te verschaffen aan Verkoper die een bijdrage kunnen leveren aan de belangen van Verkoper inzake de aanspraak.
3. Verkoper wenst, na het oprichten van [bedrijfsnaam] , [bedrijfsnaam] aan Koper te verkopen voor een nader overeen te komen bedrag. Koper spreekt de intentie uit om [bedrijfsnaam] voor dat nader overeen te komen bedrag van Verkoper te kopen, al dan niet middels een nog op te richten
Holding B.V. De keuze voor al dan niet een nieuwe Holding B.V. ligt bij Koper. Ter
bepaling van deze waarde zullen Partijen, bijgestaan door accountants, de jaarrekening en
de balans van [bedrijfsnaam] van 1 januari 2010 bespreken en vervolgens in onderling overleg deze waarde vaststellen.
4. Van verkoop uitgesloten zijn de eventuele revenuen en gevolgen die voortkomen uit de
"Schelpkalkprocedure" en de producten rondom "Vitaal water", beide bij Partijen genoegzaam bekend. Met betrekking tot de procedure " [productnaam] /Rijkswaterstaat/- [D BV] "
spreken Partijen af dat wanneer Koper zich inhoudelijk gaat bemoeien met de voortgang
van deze procedure de revenuen die voortkomen uit deze procedure, na aftrek van externe
kosten, gelijkelijk verdeeld worden tussen Verkoper en Koper.
5. De huur van de panden aan [adres] , die eigendom zijn van de heer
[naam 8] , zal bij verkoop van [bedrijfsnaam] overgaan van Verkoper op [bedrijfsnaam] . Hiertoe zal een huurovereenkomst voor een periode van 6 jaar worden opgesteld gebaseerd op de
huidige huurovereenkomst (huidige bedrag, huidige voorwaarden en de afgesproken indexatie).
(…)
13. Partijen en Octrooihouders spreken de intentie uit dat zij de bovengenoemde punten met bekwame spoed proberen om te zetten in een overeenkomst.
(…)”
4. Op 31 mei 2010 is eiseres opgericht met als enig aandeelhouder [W BV] . In de slotverklaringen bij de akte van oprichting is onder meer opgenomen dat [W BV] de aandelen zal volstorten door inbreng van de gehele voor rekening van [W BV] verrichte onderneming. Als gevolg hiervan is eiseres per 31 mei 2010 enig aandeelhouder van Beheer en indirect van Techniek.
5. Bij beschikking van 16 juli 2010 heeft de inspecteur op verzoek per 31 mei 2010 eiseres toegevoegd aan de fiscale eenheid met [W BV] als moedermaatschappij (de fiscale eenheid 3). Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.
6. Op 28 december 2010 heeft [W BV] alle aandelen in eiseres verkocht en geleverd aan [E BV] ( [E BV] ) voor een bedrag van € 1.
7. Bij beschikking van 5 april 2011 heeft de inspecteur op verzoek per 28 december 2010 eiseres als moedermaatschappij en diverse (klein)dochtermaatschappijen, waaronder Beheer en Techniek, gevoegd in een fiscale eenheid (de fiscale eenheid 4). Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.
8. De gemachtigde van eiseres heeft de inspecteur verzocht opgave te doen van de te verrekenen voorvoegingsverliezen. Bij brief van 23 april 2012 heeft de inspecteur op het verzoek geantwoord. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Op uw verzoek stuur ik u de opgaaf van de voorvoegingsverliezen per entiteit op het moment van voeging.
[bedrijfsnaam] Groep B.V. (fiscaal nummer: [nummer] ) heeft geen voorvoegingsverliezen
Dochtermaatschappij(en):
[bedrijfsnaam] [X] B.V. (fiscaal nummer: [nummer] ) heeft geen voorvoegingsverliezen
[bedrijfsnaam] [Y] B.V. (fiscaal nummer: [nummer] ) heeft geen voorvoegingsverliezen
[bedrijfsnaam] [Z] B.V. (Fiscaal nummer: [nummer] ) heeft verlies uit het jaar 2004 van € 885
[bedrijfsnaam] [U] B.V. (fiscaal nummer: [nummer] ) heeft voorvoegingsverliezen van totaal € 316.656 (een kopie voeg ik bij)
[bedrijfsnaam] [V] B.V. (fiscaal nummer: [nummer] ) heeft verlies uit het jaar 2002 van € 965
(…)
Hoogachtend,
namens de inspecteur
(…)”
9. Bij de brief van 23 april 2012 zijn twee bijlagen gevoegd. In bijlage 1A zijn de ingangsdata van de hiervoor vermelde fiscale eenheden opgenomen onder vermelding van alle vennootschappen en RSIN-nummers. In bijlage 2 is een schematisch overzicht opgenomen waarboven de volgende zin is geschreven:
Hieronder treft u een schematisch overzicht aan van de onder voorwaarden nog te verrekenen verliezen.
Voor de fiscale eenheid 1 zijn de volgende verliezen vermeld:
Jaar
Verlies
Verrekening
Verlies na verrekening
Verrekenbaar t/m
2005
68.538
68.538
2014
2006
8.606
7.56
1.046
2015
2007
78.624
78.624
2016
2008
94.796
94.796
2017
2009
66.092
66.092
2018
Totaal
318.506
77.063
241.443
10. In de aangifte Vpb voor het jaar 2018 heeft eiseres een belastbaar bedrag van € 134.302 aangegeven. Het belastbaar bedrag bestaat uit een belastbare winst van € 391.800 en een verliesverrekening van € 257.498.
11. Bij brief van 14 mei 2020 heeft de inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt om van de aangifte af te wijken. De inspecteur is voornemens om het belastbaar bedrag vast te stellen op € 318.937, waarbij rekening is gehouden met een verliesverrekening van € 72.863.
12. Bij brief van 26 juni 2020 heeft eiseres op het voornemen van de inspecteur gereageerd. Zij heeft daarbij verwezen naar een brief van de inspecteur van 16 augustus 2013 waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…) We hebben op 16 augustus 2013 gesproken over de inhoud van uw e-mail van 14 augustus 2013 over de verliesverrekening in het jaar 2011 van [bedrijfsnaam] Groep BV besproken.
De verliesverrekening is als volgt:
€ 965 met het jaar 2002 van [bedrijfsnaam] [V] BV (RSIN [nummer] )
€ 76.098 met de jaren 2005 en 2006 van [bedrijfsnaam] [V] Beheer BV (RSIN [nummer] ).
Bovendien doe ik u een kopie toekomen van de beschikking waaruit blijkt dat [bedrijfsnaam] Groep BV (RSIN [nummer] ) een verlies heeft uit het jaar 2010 (€ 119.925) (…)”
13. Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de inspecteur aan eiseres medegedeeld dat een verliesverrekening van € 191.405 in aanmerking wordt genomen. De inspecteur heeft een voorvoegingsverlies van € 66.093 van de fiscale eenheid 1 uit 2009 niet in aanmerking genomen. Daarover heeft de inspecteur geschreven dat, gelet op artikel 7, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb), in het kalenderjaar 2010 sprake is geweest van twee boekjaren, te weten het boekjaar dat loopt van 1 januari 2010 tot en met 27 december 2010 en het boekjaar dat loopt van 28 december 2010 tot en met 31 december 2010. Het verlies uit 2009 kon volgens de inspecteur daarom slechts worden verrekend tot en met het boekjaar 2017.
14. Met dagtekening 23 januari 2021 heeft de inspecteur de definitieve aanslag Vpb voor het jaar 2018 vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

15. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
16. In geschil is of eiseres het verlies van de fiscale eenheid 1 uit 2009 van € 66.093 (het voorvoegingsverlies) kan verrekenen met de winst van de fiscale eenheid 4 in 2018. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een extra boekjaar zoals bedoeld in artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb. Voor zover eiseres het voorvoegingsverlies op grond van de wettelijke bepalingen niet in 2018 kan verrekenen, is in geschil of op grond van het vertrouwensbeginsel verrekening moet worden toegestaan.
17. De rechtbank komt tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel met zich brengt dat het voorvoegingsverlies in 2018 kan worden verrekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb
18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van een extra boekjaar als bedoeld in artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb. Zij voert daarvoor aan dat zij niet per 31 mei 2010 kon worden opgenomen in een fiscale eenheid, omdat [W BV] op 31 mei 2010 niet meer de economische eigendom van de aandelen in eiseres bezat, omdat deze bij het sluiten van de intentieovereenkomst al waren verkocht. Gelet op een arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015 [2] kon de fiscale eenheid volgens eiseres niet tot stand komen. Ook voert eiseres aan dat Beheer en Techniek in geen geval zelfstandig belastingplichtig zijn geweest en daarom artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb niet van toepassing is. Eiseres wijst in dat verband op een arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 [3] .
19. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat wel is voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van een extra jaar als bedoeld in artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb. Op 31 mei 2010 bezat [W BV] 100% van de juridische en economische eigendom van eiseres. De intentieovereenkomst brengt niet met zich dat de economische eigendom van de aandelen in eiseres al was overgedragen, omdat partijen, gelet op artikel 13 van de intentieovereenkomst, nog een koopovereenkomst moesten sluiten en zij dit pas op 28 december 2010 hebben gedaan. Uit het arrest van 10 juli 2015 waar eiseres naar verwijst, valt volgens de inspecteur op te maken dat artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb ook bij verticale verliesverrekening moet worden toegepast.
20. De rechtbank oordeelt als volgt.
21. Ten aanzien van binnenlands belastingplichtigen wordt Vpb geheven naar het belastbaar bedrag, dat wil zeggen de in een jaar genoten belastbare winst verminderd met de te verrekenen verliezen. [4] Onder jaar wordt in beginsel verstaan boekjaar. Indien de belastingplichtige in de loop van het boekjaar als dochtermaatschappij deel gaat uitmaken of ophoudt deel uit te maken van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, wordt het gedeelte van dat boekjaar waarin de belastingplichtige geen deel uitmaakt van die fiscale eenheid als een afzonderlijk jaar aangemerkt. [5]
22. In het arrest van 10 juli 2015 van de Hoge Raad was sprake van drie fiscale eenheden: een fiscale eenheid tot en met 21 april 2009, die per 22 april 2009 werd opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid, die op haar beurt per 22 december 2009 werd opgenomen in een derde fiscale eenheid. De eerste fiscale eenheid had in 2009 een verlies geleden, dat tijdsevenredig was toebedeeld aan de drie fiscale eenheden. De vraag was of de aan de tweede en derde fiscale eenheid toegerekende verliezen achterwaarts konden worden verrekend naar de jaren 2006 en 2007. Daarbij was vooral de vraag of op grond van artikel 7, vierde lid van de Wet Vpb, de eerste fiscale eenheid in 2009 moest worden geacht twee boekjaren te hebben. Als dat het geval was, dan was achterwaartse verliesverrekening met de winst uit 2006 niet mogelijk. [6] De Hoge Raad oordeelde als volgt:
2.3.3. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7, lid 4, Wet Vpb, weergegeven in onderdeel 5.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, volgt dat de tweede volzin is ingevoerd om te bewerkstelligen dat het verlies dat is geleden in de periode van het boekjaar waarin de belastingplichtige nog geen, of niet meer, deel uitmaakt van een fiscale eenheid, wordt aangemerkt als het verlies van een ‘jaar’ en als zodanig wordt vastgesteld en verrekenbaar is.
2.3.4. Op grond van het hiervoor in 2.3.2 en 2.3.3 overwogene faalt het middel. De door belanghebbende bepleite opvatting strookt niet met de tekst van artikel 7, lid 4, tweede volzin, Wet Vpb en uit de hiervoor in 2.3.3 bedoelde parlementaire geschiedenis volgt dat het de bedoeling van de wetgever is artikel 7, lid 4, tweede volzin, Wet Vpb ook toe te passen bij de verticale verliesverrekening.
23. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van Beheer en Techniek in 2010 sprake van meerdere jaren in de zin van artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb. Dit is ook het geval als eiseres niet in een fiscale eenheid met [W BV] (de fiscale eenheid 3) had kunnen worden opgenomen, zoals eiseres stelt. Beheer en Techniek vormden samen de fiscale eenheid 1. De fiscale eenheid 1 is per 1 januari 2010 opgenomen in de fiscale eenheid 2 met als moedermaatschappij [W BV] . De fiscale eenheid 2 is in ieder geval per 28 december 2010 geëindigd, omdat Beheer en Techniek per die datum onderdeel zijn gaan uitmaken van de fiscale eenheid 4 met als moedermaatschappij eiseres. Er is dus sprake van een situatie dat een dochtermaatschappij (Beheer en Techniek) in de loop van het boekjaar (per 28 december 2010) deel is gaan uitmaken van een fiscale eenheid (de fiscale eenheid 4) en is opgehouden deel uit te maken van een andere fiscale eenheid (de fiscale eenheid 2). Gelet op het arrest van 10 juli 2015 en de feiten in die zaak, moet het ervoor worden gehouden dat deze bepaling ook betrekking heeft op de situatie dat een bestaande fiscale eenheid wordt toegevoegd aan een andere fiscale eenheid. Omdat in 2010 sprake is van twee (boek)jaren is op grond van de wettelijke bepalingen verrekening van het voorvoegingsverlies in 2018 niet meer mogelijk.
Het vertrouwensbeginsel
24. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij aan de brief van de inspecteur van 23 april 2012 het vertrouwen kan ontlenen dat het voorvoegingsverlies uit 2009 van de fiscale eenheid 1 kan worden verrekend tot en met 2018. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat eiseres geen vertrouwen kon ontlenen aan de brief van 23 april 2012.
25. De rechtbank oordeelt als volgt.
26. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [7]
27. In bijlage 2 van de brief van 23 april 2012 is vermeld dat het voorvoegingsverlies van de fiscale eenheid 1 uit 2009 uiterlijk in 2018 kan worden verrekend. Deze brief met bijlagen is een uitlating van de inspecteur waaruit eiseres redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de inspecteur de verliesverrekening van het verlies uit 2009 in 2018 zou toestaan. Uit bijlage 1A bij de brief van 23 april 2012 kan worden opgemaakt dat de inspecteur zich bewust was van het feit dat Beheer en Techniek aanvankelijk waren opgenomen in de fiscale eenheid 1 en later zijn gevoegd in de fiscale eenheden 2, 3 en 4. De inspecteur kon zich dus op dat moment ook een beeld vormen over de toepasselijkheid van artikel 7, vierde lid, van tweede volzin, van de Wet Vpb. Op grond hiervan mocht eiseres redelijkerwijs afleiden dat de inspecteur hiermee ook daadwerkelijk rekening had gehouden, maar dat dit kennelijk een verrekening van het verlies uit 2009 tot en met 2018 niet in de weg stond. De omstandigheid dat in bijlage 2 is vermeld dat verrekening onder voorwaarden mogelijk is, maakt dit niet anders. Zonder nadere toelichting in de brief hoefde eiseres hieruit niet op te maken dat de inspecteur hierbij ook oog had op de toepassing van artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb. De toepassing van die bepaling volgde immers uit de vaststelling op welk moment de fiscale eenheden zijn ontstaan en geëindigd en gelet op bijlage 1A was het evident dat de inspecteur over die informatie beschikte. Dat de brief van 23 april 2012 is opgesteld door een administratief medewerker, zoals door de inspecteur op de zitting is gesteld, en dat deze medewerker de regelgeving niet heeft getoetst, komt voor rekening van de inspecteur. De brief is opgesteld namens de inspecteur en eiseres mocht daarom aannemen dat de brief een uitlating van de inspecteur betrof. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt of de juiste informatie heeft achtergehouden. Bij het schrijven van de brief van 23 april 2012 kon het voor eiseres of zijn gemachtigde ook niet zonder meer duidelijk zijn dat artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de Wet Vpb ook in de situatie van eiseres werking zou hebben. Die duidelijkheid is pas gekomen met het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015. De toezegging dat het verlies uit 2009 tot en met 2018 kon worden verrekend was dan ook niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat eiseres die onjuistheid had kunnen en moeten beseffen. Met de brief van 23 april 2012 en de daarbij behorende bijlagen heeft de inspecteur daarom bij eiseres het vertrouwen gewekt dat zij het voorvoegingsverlies van de fiscale eenheid 1 van het jaar 2009 in 2018 kon verrekenen. Niet gesteld of gebleken is dat de inspecteur na de brief van 23 april 2012 zijn toezegging heeft ingetrokken of gewijzigd. De brief 23 april 2012 laat geen ruimte voor twijfel of interpretatie en gaf dus geen aanleiding voor eiseres om maatregelen te treffen om verliesverdamping te voorkomen. Indien de inspecteur meende dat verliesverrekening van de verliezen uit 2009 in 2018 niet meer mogelijk was (bijvoorbeeld naar aanleiding van het arrest van 10 juli 2015), dan had hij dat tijdig aan eiseres kenbaar moeten maken, zodat zij nog maatregelen had kunnen treffen.
28. Het voorgaande brengt met zich dat de inspecteur de aanslag te hoog heeft vastgesteld. De aanslag moet worden verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar bedrag van € 134.302. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank zal de belastingrente verminderen overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

Conclusie en gevolgen

29. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag en de beschikking belastingrente.
30. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.266 [8] . Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag voor het jaar 2018 tot een bedrag berekend naar een belastbaar bedrag van € 134.302;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266;
  • gelast dat de inspecteur het door eiseres betaalde griffierecht van € 360 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, en mr. L.Y. Gramsbergen en mr. J.J.J. Engel, leden, in aanwezigheid van mr. L. Ketner, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Deze belastingrente heeft betrekking op de periode 1 juli 2019 tot en met 6 maart 2021.
2.Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:962.
3.Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1779.
4.Artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wet Vpb.
5.Artikel 7, vierde lid, van de Wet Vpb.
6.Op grond van het toen geldende artikel 20, tiende lid, van de Wet Vpb (artikel VII D, artikel IX en artikel XXXIX, eerste lid, letter c, van het Belastingplan 2010, Stb. 2009, 609).
7.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
8.1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1.