ECLI:NL:RBGEL:2023:2736

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
C/05/416610 KG RK 23-240
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een meervoudige belastingkamer met betrekking tot naheffingsaanslagen loonbelasting

Op 2 mei 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Arnhem een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die betrokken was bij twee procedures tegen de Belastingdienst over naheffingsaanslagen loonbelasting voor de jaren 2014 en 2015. Tijdens een zitting op 15 maart 2023 heeft de verzoekster de rechter gewraakt, omdat zij meende dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De verzoekster stelde dat de rechter een opmerking had gemaakt die de indruk wekte dat hij al een oordeel had geveld en dat hij primair naar de belangen van de Belastingdienst keek.

De wrakingskamer oordeelde dat de opmerking van de rechter over de belangen van de Belastingdienst niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er bijzondere omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de communicatie aan het begin van de zitting minder gelukkig was, maar dat deze niet door de gewraakte rechter was gedaan. De wrakingskamer stelde vast dat de verzoekster niet had aangetoond dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was en dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is voor klachten over de wijze van bejegening.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de wrakingskamer benadrukte dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/416610 / KG RK 23-240
Beslissing van 2 mei 2023
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. A.F. Germs-de Goede,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 15 maart 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 30 maart 2023
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer, gehouden op 17 april 2023.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn namens verzoekster [secretaris] (secretaris) en [voorzitter] (voorzitter) verschenen. Ook de rechter is verschenen.
1.3.
De schriftelijke reactie van de rechter is door de rechtbank aan verzoekster verzonden. Tijdens de mondelinge behandeling liet de voorzitter van verzoekster weten dat hij en de secretaris die schriftelijke reactie (nog) niet hadden ontvangen, waarschijnlijk omdat de post voor verzoekster naar de curator gaat. Daarom is tijdens de mondelinge behandeling de schriftelijke reactie van de rechter door de voorzitter van de wrakingskamer in samengevatte vorm voorgehouden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als lid van de meervoudige belastingkamer welke kamer twee procedures tussen verzoekster en de inspecteur van de Belastingdienst (kantoor Utrecht) in behandeling heeft. Die procedures met nummers ARN AWB 21/606 en ARN AWB 21/1739 gaan over naheffingsaanslagen loonbelasting 2014 en 2015. Tijdens de zitting van de meervoudige belastingkamer op 15 maart 2023 heeft verzoekster de rechter gewraakt.
2.2.
Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 15 maart 2023 blijkt dat verzoekster meent dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Verzoekster wijst erop dat zij van haar toenmalig advocaat te horen heeft gekregen dat er geen zitting zou zijn. De voorzitter en secretaris werden de avond voor de zitting verrast met een brief van de curator dat de zitting van 15 maart 2023 toch door zou gaan. Verzoekster heeft daarom verzocht om uitstel omdat zij zich niet kon verweren. De rechter wilde de zitting toch voortzetten. Uit de opmerking van de rechter dat de belastingdienst een belang heeft om de behandeling ter zitting voort te zetten omdat aan verzoekster uitstel van betaling was verleend, maakt verzoekster op dat door de rechter al een oordeel was geveld. De rechter keek volgens haar primair naar de belangen van de belastingdienst en daarmee is de rechter vooringenomen, aldus verzoekster. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de voorzitter en secretaris dit als volgt nader toegelicht. De avond voor de zitting kregen zij via de curator te horen dat de zitting ondanks het faillissement, waardoor haar advocaat niet meer bevoegd was op te treden, en diverse uitstelverzoeken toch doorging. Het enige wat zij toen nog konden doen was aanwezig zijn. Bij aanvang van de zitting werd echter gezegd: “We hadden u hier eigenlijk niet verwacht”. Daarop hebben de voorzitter en secretaris duidelijk gemaakt dat verzoekster geen advocaat meer had en dat de curator zich niet had kunnen voorbereiden en niet bevoegd was omdat er nog geen toestemming was van de rechter-commissaris. Ook hebben zij gezegd dat zij niet over de benodigde stukken beschikten omdat deze door de FIOD waren meegenomen. Desondanks wilde de rechter met de zitting beginnen. Daarbij maakte de rechter de opmerking dat de belastingdienst al uitstel van betaling had gegeven en voelde de rechter mee met de belastingdienst. Bij de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer heeft verzoekster nog een grond aan haar verzoek toegevoegd. Op een opmerking van de belastingdienst dat het om “bijlage 8” ging, zei de rechter “Ja ik voel ook met u mee, ik wilde ook hetzelfde zeggen, bijlage 8”. Door de opmerkingen dat niet was verwacht dat verzoekster op zitting aanwezig zou zijn, dat de belastingdienst al lang wachtte en uitstel had gegeven van betaling en het meevoelen met de belastingdienst, in combinatie met het door verzoekster als doordrammen ervaren handelen van de rechter om met de zitting verder te gaan tot er werd gewraakt en de meervoudige kamer daarna wel uitstel wilde verlenen, kreeg verzoekster het idee dat de rechter vooringenomen was en inhoudelijk al een oordeel had geveld.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Volgens de rechter is de reden van de wraking onder meer gelegen in het feit dat de rechtbank voorafgaand aan de zitting geen uitstel heeft willen verlenen en de wijze waarop de rechter dit ter zitting heeft toegelicht. Het enkele feit dat een verzoek om uitstel is afgewezen, betekent niet dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Bij die beslissing zijn, zoals aan verzoekster op zitting toegelicht, diverse belangen afgewogen. Daaronder begrepen is het belang van de belastingdienst, die uitstel van betaling verleent zolang de procedure aanhangig is. De rechter betoogt dat zij daarmee niet heeft gezegd of de belastingdienst wel of niet in het gelijk gesteld zou gaan worden in deze procedure. Het is simpelweg benoemd als belang dat de belastingdienst duidelijkheid wenst of de vordering die zij meent te hebben terecht is. Ook het belang van verzoekster om duidelijkheid te krijgen is meegewogen. Bovendien heeft de meervoudige kamer na schorsing meegedeeld bereid te zijn het gevraagde uitstel te verlenen waarbij de rechter om praktische redenen eventueel haar zetel had willen vrijmaken voor een andere rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat is het geval als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer maakt uit de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling op dat verzoekster al vóór het faillissement was uitgenodigd voor de zitting van 15 maart 2023 zodat op grond van artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht de procedure niet wordt geschorst. Kennelijk heeft dit artikel ten grondslag gelegen aan de eerder afgewezen verzoeken van uitstel die door de toenmalig advocaat en de curator zijn gedaan. Ook gaat de post voor verzoekster naar de curator zodat de wrakingskamer begrijpt dat de gang van zaken zo kort voor de zitting voor de secretaris en de voorzitter verwarrend is geweest. Het al dan niet uitstellen van een zitting is een procesbeslissing. Daargelaten dat een procesbeslissing zich niet leent voor wraking (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft verzoekster niet weersproken dat dit een beslissing van de meervoudige kamer is geweest en dus geen beslissing van de gewraakte rechter. Ditzelfde geldt voor het na de schorsing terugkomen op het eerdere standpunt dat geen uitstel wordt verleend. Daarmee kan het al dan niet verlenen van uitstel niet in de beoordeling van de wraking van deze rechter worden betrokken.
3.3.
De wrakingskamer begrijpt ook dat de communicatie aan het begin van de zitting minder gelukkig is geweest. Hoewel dit niet uit het proces-verbaal van de zitting van 15 maart 2023 blijkt, heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer bevestigd dat de voorzitter van de meervoudige kamer, niet zijnde de rechter, bij aanvang van de zitting een opmerking heeft gemaakt dat ze niet hadden verwacht dat verzoekster aanwezig zou zijn. In het licht van hiervoor genoemde verwarring voorafgaand aan de zitting (zie rov. 3.2.) begrijpt de rechtbank dat de voorzitter en de secretaris verbaasd waren over deze opmerking. Zij hebben echter niet weersproken dat deze opmerking niet door de rechter maar door de voorzitter van de meervoudige kamer is gemaakt. Daarmee kan ook deze opmerking niet in de beoordeling van de wraking van deze rechter worden betrokken.
3.4.
Daarmee rest als wrakingsgrond de opmerking van de rechter dat de belastingdienst uitstel van betaling heeft verleend en het meevoelen van de rechter op zitting met de belastingdienst. Voor wat betreft dit laatste: de wet schrijft voor dat alle omstandigheden voor de wraking tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoekster bekend zijn geworden. De door verzoekster aangevoerde nadere grond was haar echter al vóór indiening van het verzoek bekend. Deze later aangevoerde grond wordt daarom niet in de beoordeling betrokken.
3.5.
Voor wat betreft de opmerking over het verleende uitstel van betaling door de belastingdienst het volgende. De wrakingskamer begrijpt dat verzoekster deze opmerking zo heeft opgevat dat zij aan de belastingdienst
moetbetalen maar dat de belastingdienst nog even uitstel geeft. Daarmee is volgens verzoekster al een oordeel gegeven. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie en tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij enkel een belangenafweging heeft gemaakt waarbij de belangen van alle partijen zijn meegenomen. Uit het proces-verbaal van het verhandelde tijdens de zitting van 15 maart 2023 blijkt ook dat de rechter alle belangen heeft benoemd en gewogen. De wrakingskamer is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de rechter jegens verzoekster uitspraken heeft gedaan die dusdanig vooruitliepen op een oordeel, dat dit zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De opmerking is gedaan bij de afweging van de belangen van alle partijen en is in die context onvoldoende om (de schijn van) vooringenomenheid te kunnen aannemen. Ook de opmerking in samenhang gezien met de minder gelukkige communicatie voorafgaand aan en bij aanvang van de zitting maakt dit niet anders.
3.6.
De klachten van de voorzitter en de secretaris van verzoekster gaan in wezen over de in hun ogen onheuse manier waarop zij door de rechtbank zijn bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoekster kan over de wijze van bejegening desgewenst een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn zoals hiervoor overwogen niet gebleken. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.J. Peerdeman, voorzitter, mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. [griffier] en in openbaar uitgesproken op 2 mei 2023
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.