ECLI:NL:RBGEL:2023:2727

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22_2472
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag afvalstoffenheffing en de gevolgen van te late beslissing op bezwaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van De Connectie, die op 5 september 2022 is gedaan. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het variabele deel van de afvalstoffenheffing over 2020, dat samen met andere heffingen in 2021 werd opgelegd. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, wat leidt tot een gegrond beroep. De rechtbank oordeelt dat de aanslag over 2021, inclusief het variabele deel over 2020, rechtmatig is opgelegd, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn en de schending van de hoorplicht leiden tot een proceskostenvergoeding van € 2.388,50 en een immateriële schadevergoeding van € 500 aan eiseres. De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de aanslagen op te leggen en dat er geen sprake is van mandaat. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand, waardoor de aanslag ongewijzigd blijft. De totale kosten voor de gemeente Renkum bedragen door deze uitspraak € 4.380,50, ondanks het oorspronkelijke te betalen bedrag van slechts € 8,10.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2472

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van De Connectie (gemeente Renkum), verweerder

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 5 september 2022. Deze uitspraak op bezwaar is pas genomen nadat eiseres beroep had ingesteld op 25 februari 2022 tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 27 februari 2021 de aanslag gemeentelijke belastingen van de gemeente Renkum voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
Op 8 april 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het variabele deel van de afvalstoffenheffing over 2020. Verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de WOZ-beschikking heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aanslag geen WOZ-beschikking bevat.
Nadat verweerder hangende het beroep uitspraak op bezwaar had gedaan, heeft eiseres haar beroepsgronden hiertegen vermeld in haar brief van 12 september 2022.
Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend, het eerste dateert van 28 juni 2022 en het tweede van 13 februari 2023.
Eiseres heeft op het verweerschrift van 28 juni 2022 gereageerd met een brief van 3 december 2022. Zij heeft op het verweerschrift van 13 februari 2023 gereageerd met een nader stuk van 20 februari 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres de gemachtigde (digitaal) en namens verweerder [naam 1] (gemeente Arnhem) en [naam 2].

Feiten

1. Eiseres is huurder van een sociale huurwoning. De heffingsambtenaar van de Gemeente Renkum heeft via het samenwerkingsverband De Connectie op 27 februari 2021 een aanslag gemeentelijke heffingen voor belastingjaar 2021 aan eiseres opgelegd, bestaande uit rioolheffing gebruiker woning voor 2021, afvalstoffenheffing voor 2021 en afvalstoffenheffing variabele deel voor 2020. De aanslag bedraagt totaal een bedrag van € 307,91, waarvan een bedrag van € 8,10 voor het variabele deel van de afvalstoffenheffing over 2020.
2. Eiseres heeft hiertegen op 8 april 2021 bezwaar gemaakt. Ook heeft zij een verzoek kwijtschelding gedaan, wat is afgewezen.
3. Op 2 februari 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan.
4. Op 25 februari 2022 heeft eiseres beroep ingesteld, omdat ondanks de ingebrekestelling nog niet op het bezwaar was beslist.
5. Op 5 september 2022 heeft verweerder ([naam 3] van Team Belastingen De Connectie) uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar tegen de aanslag ongegrond is verklaard en het bezwaar tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk is verklaard. Ook heeft verweerder in een apart besluit van 5 september 2022 de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres toegekend.
6. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroepsgronden ingediend op 12 september 2022, aangevuld op 3 december 2022 en op 28 februari 2023. Met de dwangsombeslissing heeft eiseres zich akkoord verklaard.
7. Tijdens de zitting is de beroepsgrond over het ontbreken van een WOZ-beschikking ingetrokken, nadat verweerder had toegezegd alsnog een WOZ-beschikking aan eiseres toe te sturen. Uit de brief van eiseres van 3 april 2023 volgt dat eiseres akkoord is met de WOZ-beschikking die zij op 3 april 2023 alsnog heeft ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de aanslag gemeentelijke heffingen van 27 februari 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Het geschil betreft alleen het deel van deze aanslag dat het variabele deel afvalstoffenheffing over 2020 betreft ter hoogte van € 8,10.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is wegens te laat beslissen op het bezwaar en wegens het schenden van de hoorplicht. De aanslag zelf is terecht en tot de juiste hoogte opgelegd en blijft dus in stand. Verweerder dient proceskostenvergoeding aan eiseres te betalen, omdat het beroep gegrond is. Ook moet verweerder vergoeding voor immateriële schade betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Niet in geschil is dat verweerder pas na ingebrekestelling en hangende beroep, dus te laat, heeft beslist op het bezwaar. Ook is niet in geschil dat de hoorplicht is geschonden. Dit brengt mee dat het beroep gegrond is. Partijen willen geen terugwijzing van de zaak naar de bezwaarfase, maar willen dat de rechtbank een inhoudelijke beslissing neemt. Dat zal de rechtbank dan ook doen.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen afvalstoffenheffing over 2020 mag heffen in 2021 op een aanslag over 2021. Ook heeft zij aangevoerd dat het bedrag van deze heffing onder € 10 blijft, zodat verweerder dit niet bedrag niet mag heffen. Eiseres verwijst hiervoor naar artikel 7, zevende lid, van de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2020 (de Verordening 2020), waarin is bepaald dat belastingbedragen van minder dan € 10 niet worden geheven.
12. Beide beroepsgronden falen. Verweerder mag de aanslag afvalstoffenheffing variabel deel 2020 combineren met de aanslag afvalstoffenheffing (vast deel) over 2021. Het tijdvak waarop het variabele deel betrekking heeft, staat duidelijk op het aanslagbiljet vermeld. Niet nodig is dat ook bovenaan het aanslagbiljet wordt vermeld dat de aanslag over belastingjaar 2021 ook een aanslag over 2020 bevat. Verder kan het variabele deel van de afvalstoffenheffing over 2020 pas in 2021 worden geheven, omdat pas na afloop van het jaar 2020 kon worden vastgesteld hoeveel ledigingen hadden plaatsgevonden. Dit volgt uit hoofdstuk 2 van de tarieventabel in combinatie met artikel 7, vijfde lid, van de Verordening 2020. Artikel 7, zevende lid, van de Verordening 2020 is in dit geval niet van toepassing, omdat de heffing van het variabele deel over 2020 is gecombineerd met de aanslag over 2021, waardoor het totale bedrag meer bedraagt dan € 10. Dit volgt uit het achtste lid van artikel 7 van de Verordening van 2020. Hierin staat namelijk vermeld: “Voor de toepassing van het bepaalde in het zevende lid wordt het totaal van het op één aanslagbiljet verenigde aanslagen afvalstoffenheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.”
13. Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat de aanslag en de uitspraak op bezwaar onbevoegd zijn genomen. Na de uitleg van verweerder heeft eiseres alleen nog de bevoegdheid van de heer [naam 3] ([naam 3]) om uitspraak op bezwaar te doen bestreden, met als argument dat [naam 3] niet is aangewezen als gemeenteambtenaar, zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid onder b, van de Gemeentewet. Volgens eiseres is sprake van mandaat, waardoor het primaire besluit en de uitspraak op bezwaar niet door dezelfde persoon mogen worden genomen (artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Tijdens de zitting heeft gemachtigde van eiseres opgemerkt dat eiseres geen belang heeft bij deze beroepsgrond, omdat de beslissing hetzelfde zou zijn geweest als [naam 3] wel bevoegd was geweest. Hij heeft wel aan de rechtbank gevraagd om te beslissen dat verweerder een en ander niet juist heeft geregeld.
14. De beroepsgrond over de bevoegdheid faalt wegens gebrek aan belang, zoals gemachtigde zelf ook al heeft opgemerkt, want er is geen sprake van benadeling (artikel 6:22 van de Awb). De beroepsgrond faalt ook inhoudelijk, omdat verweerder bij het verweerschrift van 13 februari 2023 het aanwijzingsbesluit heeft overgelegd en ter zitting heeft uitgelegd hoe de bevoegdheid is geregeld. Op basis hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat geen sprake is van mandaat aan [naam 3], maar van attributie. Wel is sprake van mandaat voor het voeren van beroepszaken aan het afdelingshoofd Juridische zaken van de gemeente Arnhem, maar dat levert geen probleem op. Uit het aanwijzingsbesluit van 20 juni 2017 volgt dat [naam 3] (manager afdeling Belastingen van De Connectie) bij het oprichten van De Connectie is aangewezen als onbezoldigd gemeenteambtenaar van Renkum. Daarvoor hoeft geen sprake te zijn van een arbeidscontract of aanstellingsbesluit. [naam 3] is dus op geldige wijze aangewezen als heffingsambtenaar, zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b en artikel 232, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet. Hij kon dus zowel de aanslag vaststellen als de uitspraak op bezwaar doen.
15. Omdat de beroepsgronden tegen de aanslag afvalstoffenheffing 2020 falen en tegen de andere onderdelen van de aanslag geen beroepsgronden zijn gericht, is de aanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Inhoudelijk krijgt eiseres dus geen gelijk.

Conclusie en gevolgen

16. De beroepsgronden tegen de aanslag zelf slagen niet, waardoor de aanslag ongewijzigd blijft. Het beroep is echter wel gegrond, omdat te laat uitspraak op bezwaar is gedaan en omdat de hoorplicht is geschonden. Dat betekent dat verweerder zal worden veroordeeld om de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep te vergoeden. Ook moet verweerder het griffierecht aan eiseres terugbetalen.
17. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en er is geen hoorgesprek geweest. De vergoeding voor bezwaar bedraagt dan in totaal € 296. In beroep heeft eiseres een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen. Na de uitspraak op bezwaar heeft eiseres een nader beroepschrift ingediend met inhoudelijke gronden. De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om voor beide stukken samen 1,5 punt te rekenen met wegingsfactor 1. Ook de zitting levert een punt op met wegingsfactor 1. De nadere stukken van eiseres leveren geen punten op. Het nader stuk van 20 februari 2023 geldt namelijk niet als een conclusie van repliek, omdat eiseres hiervoor geen toestemming had gekregen en de rechtbank ook niet om dit stuk heeft gevraagd. Dit betekent dat de vergoeding voor beroep uitkomt op € 2.092,50. De totale vergoeding bedraagt dan € 2.388,50. Zoals eiseres heeft verzocht moet verweerder over deze vergoeding wettelijke rente betalen als de vergoeding niet binnen vier weken na deze uitspraak is voldaan.
17. Eiseres heeft ook verzocht om een vergoeding voor immateriële schade indien de redelijke termijn zou worden overschreden. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [1]
19. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 8 april 2021. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is ruim 1 maand langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met ruim 1 maand overschreden. Naar boven afgerond is dat 1 keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 500 (1 keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 5 september 2022. Dit is 11 maanden langer dan zes maanden. De gehele overschrijding van de redelijke termijn is dus ontstaan in de bezwaarfase. Ook als moet worden aangenomen dat de bezwaarfase is geëindigd bij het instellen van het beroep op 25 februari 2022, is de overschrijding van de redelijke termijn aan verweerder toe te rekenen. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen om de schadevergoeding aan eiseres te betalen. Ook over dit bedrag moet verweerder de wettelijke rente betalen indien niet binnen vier weken na deze uitspraak wordt betaald.
20. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om de veroordeling tot vergoeding van immateriële schade ambtshalve achterwege te laten wegens een zeer gering financieel belang. Weliswaar gaat deze procedure slechts om een door eiseres te betalen bedrag van € 8,10 aan afvalstoffenheffing, en dus om een lager bedrag dan € 15 [2] , maar het belang van deze procedure is niet uitsluitend gelegen in dit te betalen bedrag, omdat het belang volgens een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden uit 2017 ook ligt in de nevenvorderingen, zoals de kostenvergoedingen in bezwaar en beroep. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven, zodat de aanslag ongewijzigd in stand blijft;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.388,50 aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat alle in het dictum genoemde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is buiten staat om deze
uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

2.Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:2017:292, punt 2.3.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2693, punt 4.10.