Uitspraak
1.De procedure
- het deskundigenrapport van 13 april 2022
- het e-mailbericht van mr. Ten Kate van 27 juli 2022 met bijlagen
- de brief van mr. De Groot van 12 oktober 2022 met bijlagen
- de brief van mr. De Groot van 13 oktober 2022
- de brief van mr. De Groot van 20 oktober 2022 met een kostenopgave
- de brief van mr. J.R. Vermeulen van 31 oktober 2022 met de definitieve kostenopgave van de deskundigen
- de akte reactie kostenopgaven van de Staat.
2.De verdere beoordeling
- [perceel 1] ,
- [perceel 2] ,
- [perceel 3] ,
Uitgangspunten bij de waardering
De waarde van het onteigende2.6. De onteigening heeft plaatsgevonden ter uitvoering van het (onherroepelijk geworden) provinciaal inpassingsplan “Overnachtingshaven Lobith” (hierna ook: het inpassingsplan), dat is vastgesteld op 29 juni 2016 en voorziet in de aanleg van een overnachtingshaven voor de beroepsvaart. De binnen het plangebied gelegen gronden hebben overwegend de bestemming “water-overnachtingshaven”. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan gold het bestemmingsplan “Buitengebied 1973”, waarbij het onteigende de bestemming “agrarisch gebied klasse R” had.
Bij het bepalen van de schadeloosstelling voor het onteigende geldt als uitgangspunt dat de werkelijke waarde vergoed dient te worden. Daarbij wordt uitgegaan van de prijs die tot stand zou komen bij een vrijwillige verkoop op commerciële basis tussen de onteigende als redelijk handelend verkoper en de onteigenaar als redelijk handelend koper (artikel 40b, leden 1 en 2 Ow).
Indien zich in de onteigende grond bruikbare bodembestanddelen bevinden die de grond in het commerciële verkeer aantrekkelijker maken dan andere gronden, dient hiermee echter in afwijking van strikte toepassing van de eliminatieregel rekening te worden gehouden bij het bepalen van de werkelijke waarde van het onteigende. Dat geldt ook als het de onteigende op grond van wettelijke voorschriften niet was toegestaan om de bodembestanddelen te winnen, maar de onteigenaar of de uitvoerder van het werk wel (zogenoemde onwinbare bodembestanddelen). Uitgangspunt is dat het voordeel dat de onteigenaar door de aanwezigheid van de bodembestanddelen heeft, door de onteigenaar en de onteigende bij helfte wordt gedeeld, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven een andere verdeelsleutel toe te passen.
Dit hebben de deskundigen in het rapport gedaan door te oordelen dat de te vergoeden werkelijke waarde van het onteigende bestaat uit de marktwaarde naar de voorafgaand aan het inpassingsplan geldende bestemming (agrarisch gebruik) zonder rekening te houden met de aanwezigheid van de bodembestanddelen, vermeerderd met een vergoeding wegens het voordeel dat de Staat geniet vanwege de aanwezigheid van bodembestanddelen. Bij de berekening van het eventuele voordeel hebben de deskundigen bovendien met recht de basiswaarde (de agrarische waarde van het onteigende) opgevoerd als kostenpost (pagina 19 en bijlage 3 bij het rapport), omdat dit kosten van verwerving van de bodembestanddelen zijn.
Wel rijst in dit verband de vraag of deze kostenpost niet dient te worden verminderd met de waarde van de percelen na uitvoering de werkzaamheden.
- 64.876 m² hoogwatervrij gelegen cultuurgrond € 5,75/m² € 373.037
- overige cultuurgrond buitendijks € 5,25/m², struweel € 1,50/m²,
- agrarische bebouwing, 5.866 m² erf en tijdelijke woning € 354.975.
De deskundigen hebben hierbij verwezen naar vergelijkingstransacties die zijn genoemd in het door Boskalis overgelegde taxatierapport (nota ter descente, bijlage 2, pagina 12 e.v.) en eigen onderzoek. De opmerking van de Staat dat de agrarische gebruikswaarde te hoog is getaxeerd omdat het gaat om sterk verouderde bedrijfsgebouwen die al lang niet meer worden geëxploiteerd, heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het deskundigenrapport. Naar aanleiding van deze opmerking hebben de deskundigen in het eindrapport overwogen dat zij in het conceptrapport al rekening hadden gehouden met de aard en staat van de bedrijfsgebouwen.
De rechtbank begrijpt dat de Staat beoogt hiermee een nadere onderbouwing te geven aan de waardering die is opgenomen in de door de Staat ter descente overgelegde nota. In die nota is het onteigende op basis van voortzetting van het agrarisch gebruik gewaardeerd op een totaalbedrag van € 802.278, bestaande uit € 101.250 voor de bedrijfswoning met bijbehorende grond, € 178.050 voor de agrarische opstallen en het bouwblok en € 522.978 voor de agrarische cultuurgrond. De waarde van het hoogwatervrije perceel is daarbij gesteld op € 5,00/m² en de waarde van de andere percelen overwegend op € 4,50/m².
3. Hebben de deskundigen een eerder rapport van de taxatiecommissie van Rijkswaterstaat met vergelijkingstransacties van de Staat ontvangen?
4. Zo ja, zijn de daarin genoemde vergelijkingstransacties bij de beoordeling betrokken en op welke wijze?
Boskalis is van mening dat de aanwezigheid van Japanse duizendknoop en verontreinigingen geen invloed heeft op de agrarische waarde, omdat bij agrarisch gebruik geen verwijdering plaatsvindt.
In het licht van dit gemotiveerde standpunt van de deskundigen heeft de Staat onvoldoende onderbouwd dat de aanwezigheid van Japanse duizendknoop en de verontreinigingen het agrarisch gebruik van de grond beperkt, althans dat sanering noodzakelijk is om agrarisch gebruik van de grond mogelijk te maken. De rechtbank sluit zich aan bij het deugdelijk gemotiveerde standpunt van de deskundigen. Aangenomen wordt dus dat de aanwezigheid van Japanse duizendknoop en de verontreinigingen (waaronder het puin) bij de totstandkoming van een overeenkomst tussen een redelijk handelende verkoper en koper die daarmee bekend zouden zijn, niet zou hebben geleid tot een lagere koopprijs. Bij het begroten van de agrarische waarde van het onteigende zal dus geen correctie worden toegepast vanwege de aanwezigheid van Japanse duizendknoop en de verontreinigingen.
Het voordeel vanwege vrijkomende bodembestanddelen
Wat hiervan zij, het enkele feit dat partijen in hun contractuele verhouding een afspraak hebben gemaakt voor een bedrag van € 10 miljoen kan, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.20, in deze onteigeningszaak niet als beslissend uitgangspunt gelden voor de waardering van de bodembestanddelen. Overigens komt dit bedrag sterk in de richting van het door de deskundigen berekende voordeel van (ruim) € 11.000.000,-, als er geen rekening gehouden zou worden met de inzet van geëlektrificeerd materieel.
Bij de toerekening van het voordeel aan de gronden in het plangebied en meer specifiek aan de onteigende gronden van Boskalis, hebben de deskundigen tot uitgangspunt gekozen dat hoe hoger een perceel gelegen is, hoe meer bodembestanddelen aanwezig zijn en hoe meer voordeel aan dat perceel kan worden toegekend. Op grond hiervan is een onderscheid gemaakt in vier hoogteklassen en gerekend met de factoren 1, 0,9, 0,8 en 0,7. Het aan de onteigende gronden van Boskalis toe te rekenen voordeel is op basis van deze criteria bepaald op € 1.892.844.
Voor het geval de rechtbank, in afwijking van het advies van de deskundigen, ervan uitgaat dat er sprake is van een te verdelen voordeel wegens het vermarkten van bodembestanddelen, hebben de deskundigen bij hun rapport een aangepaste berekening gevoegd (bijlage 4). In die berekening is de begroting van het voordeel uit het conceptrapport naar aanleiding van de reacties van partijen aangepast. Hierbij is het totale voordeel uit hoofde van als gevolg van het werk vrijkomende en te vermarkten bodembestanddelen begroot op een bedrag van € 9,7 miljoen (opbrengst van de te vermarkten hoeveelheid vrijkomende specie van € 33 miljoen minus de kosten van winning van € 23,3 miljoen). Samen met het voordeel wegens hergebruik in het werk van € 2.058.400 bedraagt het totale voordeel € 11.758.400. Dit resulteert in een aan Boskalis toe te rekenen voordeel van € 1.579.222.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het terecht dat de deskundigen in hun berekening ook het voordeel uit hoofde van aanwending van bodembestanddelen in het werk in aanmerking hebben genomen.
De deskundigen hebben toegelicht dat zij bij de beantwoording van deze vraag zijn uitgegaan van de verwachting per peildatum in het commercieel verkeer, daarbij de voorwaarden en de beperkingen die het werk meebrengen in aanmerking nemend. Zij achten het billijk dat de Staat zich op het standpunt stelt genoodzaakt te zijn geweest om het werk te laten uitvoeren conform de op de peildatum reeds verleende en onherroepelijke vergunning. Daarbij is opgemerkt dat de Staat een aanvullende passende beoordeling met strengere uitvoeringsvoorwaarden voor de aanleg van de haven diende uit te voeren, toen lopende de beroepsprocedure tegen het inpassingsplan duidelijk werd dat de passende beoordeling die aan het PAS (Programma Aanpak Stikstof) ten grondslag ligt niet aan de eisen voldeed en strengere uitvoeringsvoorwaarden nodig waren om te kunnen concluderen dat de aanleg van de haven geen onaanvaardbare gevolgen voor Natura 2000-gebieden zou hebben. De deskundigen hebben op grond hiervan aangenomen dat de Staat krachtens de verleende en inmiddels onherroepelijk geworden vergunningen de overnachtingshaven conform de strengere uitvoeringsvoorwaarden zal moeten realiseren. Zij zijn ervan uitgegaan dat die uitvoeringsvoorwaarden onder meer inhouden dat met geëlektrificeerd materiaal gewerkt moet worden.
In het rapport is verder overwogen dat geen rekening is gehouden met een eventuele partiële vrijstelling van de verplichting om geëlektrificeerd materieel in te zetten op grond van artikel 2.5 Besluit natuurbescherming (Bnb), omdat uitgegaan dient te worden van de voorwaarden en beperkingen die het werk waarvoor wordt onteigend meebrengt. Volgens de deskundigen betreft dat de reeds verleende en onherroepelijke vergunning voor het werk waarvan de Staat, ter voorkoming van mogelijk langdurig tijdverlies en onzekerheid over een nieuwe vergunningprocedure, gebruik wenst te maken.
In een overweging ten overvloede hebben de deskundigen opgemerkt dat de partiële vrijstelling niet van toepassing is op een commerciële zandwinning zonder aanleg van de overnachtingshaven zodat, ook indien een willekeurige eigenaar de bodembestanddelen zou winnen en op economisch verantwoorde wijze zou exploiteren, met geëlektrificeerd materieel gewerkt zou moeten worden.
Ter zitting is gebleken dat de deskundigen er niet van op de hoogte waren dat de Staat bij oplevering van het werk eind 2023 in aanmerking komt voor een subsidie van € 11,4 miljoen.
Een willekeurige economisch verantwoord handelend eigenaar zou op de peildatum, binnen de context van het werk en de mogelijkheden die dat werk biedt om bodembestanddelen te winnen, kiezen voor het voorbereiden en afstemmen van een vergunningaanvraag op de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 2.5 Bnb of voor het afstemmen van de uitvoering van het werk op het werken met een elektrische snijkopzuiger. Ook de Staat had deze keuzes kunnen maken. Het werk en de daarvoor afgegeven vergunningen boden er de ruimte voor en in beide gevallen kan binnen een termijn van drie jaar worden gewonnen.
Op de peildatum was duidelijk dat met de vrijstelling bij de aanleg van de haven (en het daarbij baggeren van zand) met een dieselzuiger gewerkt had kunnen worden. Aannemelijk was dat het werk kort daarna met de vrijstelling uitgevoerd had kunnen worden. Het besluit trad op 1 juli 2021 in werking. Bij gebruikmaking van de vrijstelling zijn de meerkosten niet aan de orde.
Boskalis had drie uitvoeringsvarianten uitgewerkt die alle voldeden aan de strengere voorwaarden in verband met de stikstofdepositie en alle leidden tot meerkosten ten opzichte van de inschrijving.
De keuze van de Staat is niet redelijk omdat er ook andere keuzes mogelijk waren. De door de Staat gemaakte keuze wordt gerechtvaardigd door het feit dat tegenover de meerkosten een subsidie van € 11,4 miljoen staat. Deze subsidie dient in de schadebegroting door te werken, omdat een economisch verantwoord commercieel handelende partij er in het werk niet voor zou kiezen ruim € 10 miljoen extra uit te geven aan elektrische winning als daar niet ook een aanmerkelijk voordeel tegenover zou staan. De subsidie wordt ook aan commerciële partijen verleend.
Er dient rekening te worden gehouden met de feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de activiteit van de onteigenaar bij de uitvoering van het werk waarvoor onteigend wordt, zodat uitgegaan moet worden van de termijn waarbinnen de ontgraving naar schatting zou plaatsvinden. Daarom kon alleen gekozen worden voor geëlektrificeerde winning.
Verder dient rekening te worden gehouden met de kosten die veroorzaakt worden door de beperkende voorwaarden van de voor het werk verleende vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet (Nbw). Met een mogelijke vrijstelling op grond van artikel 2.5 Bnb mag geen rekening worden gehouden omdat de activiteit wordt uitgevoerd met de onherroepelijk geworden vergunning zonder vrijstelling. Bovendien had een willekeurige eigenaar van die vrijstelling geen gebruik kunnen maken indien hij de winning zou hebben moeten realiseren in de periode waarbinnen het werk dient te worden uitgevoerd.
De extra kosten die het elektrisch baggeren met zich brengt overtreffen ruimschoots het voordeel. De kosten dienen te worden vermeerderd met de kosten voor de sanering van de terp, de sanering van de vuilstort en de aanleg van een trafostation.
De kosten voor (de)mobilisatie klasseerzuiger en zuiger dienen, ook indien wordt uitgegaan van een op diesel aangedreven zuiger, op minimaal € 500.000 te worden gesteld.
Op grond van de argumenten van de Staat, die zijn overgenomen door de deskundigen, is te billijken dat de Staat er niet voor heeft gekozen om een partiële vrijstelling aan te vragen voor het geëlektrificeerd winnen van de bodembestanddelen. Het is en was niet zeker of die vrijstelling verleend had kunnen worden en het was te voorzien dat over de na 1 juli 2021 met behulp van de vrijstelling verkregen vergunning nog lange tijd geprocedeerd zou moeten worden. Ook de rechtbank is van oordeel dat een redelijk handelende partij deze risico’s in de gegeven situatie van het werk, niet voor haar rekening zou hebben willen nemen.
7. Wat is de oplevertermijn in geval van elk van de varianten?
8. Welke keuze zou, uitgaande van de antwoorden op de vragen 5 tot en met 7, naar uw oordeel op de peildatum zijn gemaakt in geval van een commerciële exploitatie en uitgaande van de feiten en omstandigheden die bepalend zijn bij de uitvoering van het werk?
10. Zo neen, wat zijn dan de kosten van de aanleg van het trafostation die aan de winning van de bodembestanddelen dient te worden toegerekend?
11. Wat geldt in het geval bij de berekening van het voordeel tot uitgangspunt moet worden genomen dat niet elektrisch, maar op een andere manier gebaggerd zou worden?
Volgens de Staat hebben deze kosten niet alleen consequenties voor de agrarische waarde van het onteigende, maar ook voor de mogelijkheid om vrijkomende bodembestanddelen te verhandelen en/of in het werk aan te wenden. Dit leidt volgens de Staat tot meerkosten die bij de berekening van een eventuele vergoeding wegens vrijkomende bodembestanddelen betrokken dienen te worden.
Boskalis heeft aangevoerd dat redelijk handelende partijen zich per peildatum bewust zullen zijn van goede en kwade kansen en meent dat niet elke kostenpost die zich na de peildatum voordoet of door nieuwe regelgeving ontstaat tot volledige doorrekening leidt. Zij heeft erop gewezen dat de Japanse duizendknoop pas met ingang van 1 januari 2022 (en dus na de peildatum) onder de reikwijdte van het verbod om invasieve exoten te verhandelen of in bezit te brengen is gebracht.
2.36. De rechtbank is van oordeel dat bij de berekening van het voordeel vanwege de vrijkomende bodembestanddelen de meerkosten in verband met de aangetroffen Japanse duizendknoop en de verontreinigingen in aanmerking dienen te worden genomen. Reeds is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9438, waarin is geoordeeld dat bij het vaststellen van de werkelijke waarde van het onteigende ook rekening moet worden gehouden met een op de peildatum al aanwezige maar nog niet ontdekte verontreiniging.