Uitspraak
gevestigd te Utrecht,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Uitgangspunten in cassatie
- i) Bij Koninklijk Besluit van 16 oktober 2014 (Stcrt 2014, 31109) zijn ten name van BBL, ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ‘Partiële herziening bestemmingsplan uiterwaarden van de gemeente Olst-Wijhe’, ter onteigening aangewezen een aantal aan [verweerder] toebehorende perceelsgedeelten (hierna: de percelen of het onteigende).
- ii) Bij vonnis van 16 september 2015 heeft de rechtbank de vervroegde onteigening van de percelen uitgesproken en het voorschot op de schadeloosstelling voor [verweerder] begroot op € 729.421,25. Dit vonnis is op 4 november 2015 in de openbare registers ingeschreven.
- iii) De percelen zijn direct langs de IJssel gelegen uiterwaardgronden.
- iv) In het onteigende bevinden zich bruikbare bodembestanddelen (zand en klei). Daarin bevindt zich ook een gasleiding van de Gasunie (hierna: de gasleiding).
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
De eventuele, met de aanwezigheid van dergelijke bodembestanddelen samenhangende, meerwaarde van de grond is immers ook in dat geval het gevolg van eigenschappen van het onteigende zelf. (Zie onder andere HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2741, NJ 2017/274, rov. 6.1.3 en de daar genoemde rechtspraak.)
De rechtbank heeft dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het onderdeel slaagt. Op dezelfde grond slagen de onderdelen 1.3 en 3, voor zover deze zijn gericht tegen de beslissingen die op het onjuist bevonden oordeel voortbouwen.
5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Voor zover de rechtbank, gelet op de invoeging “redelijkerwijs”, zou hebben bedoeld dat de desbetreffende kosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt of niet binnen een redelijke omvang zijn gebleven, voldoet dat oordeel niet aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Het onderdeel slaagt dus.
6.Beslissing
21 september 2018.