ECLI:NL:RBGEL:2023:2634

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AWB-22_997
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom en invordering in verband met huisvesting van arbeidsmigranten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen een last onder dwangsom die haar is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel. De last onder dwangsom is opgelegd wegens het huisvesten van arbeidsmigranten in een woning, wat in strijd is met het provinciaal inpassingsplan. Eiseres had eerder een omgevingsvergunning aangevraagd, maar deze was geweigerd. Het college heeft op 22 maart 2021 de last onder dwangsom opgelegd, en op 14 juli 2021 besloten om deze in stand te laten. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een overtreding van het inpassingsplan. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat zij arbeidsmigranten huisvest, en dat dit in strijd is met de bestemming van het perceel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de last onder dwangsom en de invordering van de dwangsom rechtmatig zijn. Eiseres krijgt haar griffierecht niet terug en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel, het college
(gemachtigde: mr. Brands).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom en het besluit om tot invordering van de dwangsom over te gaan.
1.1.
Bij besluit van 22 maart 2021 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd wegens huisvesten van arbeidsmigranten in een woning. Bij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het college besloten om het primaire besluit in stand te laten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Namens het college heeft zijn gemachtigde deelgenomen aan de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 31 maart 2020 heeft eiseres een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met het provinciaal inpassingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) aangevraagd voor het vestigen van arbeidsmigranten in de woning aan de [locatie 1] in [woonplaats]. Bij besluit van 23 juni 2020 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Op 30 september 2020 heeft het college een controle verricht in de woning en geconstateerd dat er arbeidsmigranten zijn gehuisvest. Bij besluit van 22 maart 2021 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd voor het handelen in strijd met artikel 4.5.1 sub f van het Provinciaal inpassingsplan (reparatie) Tuinbouw Bommelerwaard (hierna: het inpassingsplan). De last is als volgt geformuleerd:

‘U moet:

1. De huisvesting van arbeidsmigranten in de woning op het perceel aan de [locatie 1] in [woonplaats] staken en gestaakt houden. U mag de overtreding ook niet opnieuw begaan.’
2.1.
Eiseres is tegen de last onder dwangsom in bezwaar gegaan. Voordat het college op het bezwaar heeft beslist, heeft het advies gevraagd bij de bezwaarschriftencommissie. Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college het advies van de commissie overgenomen en besloten om de last onder dwangsom in stand te laten. Bij brief van 20 januari 2022 heeft het college laten weten dat de overtreding niet is gestopt en dat de dwangsom verbeurd is. Bij besluit van 2 februari 2022 is het college tot invordering van de dwangsom overgegaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de last onder dwangsom en de invordering daarvan.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op persoonlijke titel beroep ingesteld
4.1.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat op persoonlijk titel door [naam] beroep is ingesteld, maar dat de last onder dwangsom is opgelegd aan de rechtspersoon [eiseres] De rechtbank overweegt in dit kader dat op basis van vaste rechtspraak van de Afdeling [1] in die gevallen waarin ten onrechte beroep is ingesteld door degene die bevoegd is om namens de wel bevoegde rechtspersoon in beroep te komen, het beroep toegerekend dient te worden aan de rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat de natuurlijke persoon die beroep heeft ingesteld bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen en daarom heeft de rechtbank het beroep aan de rechtspersoon [eiseres] toegekend.
Is de overtreding voldoende aannemelijk gemaakt in het bestreden besluit door het college?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de vooraankondiging enkel aangeeft dat er arbeidsmigranten zouden wonen, maar er wordt volgens eiseres niet aangegeven waarom sprake zou zijn van een illegale situatie. In de vooraankondiging wordt verwezen naar het controlerapport, maar dat rapport is niet in handen van eiseres.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat in de vooraankondiging is aangegeven dat een controle heeft plaatsgevonden en dat tijdens de controle vier arbeidsmigranten zijn aangetroffen, die hebben verklaard in totaal met acht arbeidsmigranten te wonen in de woning. Het college stelt dat het controlerapport was bijgevoegd bij het voornemen. Daarnaast gaat het college ervan uit dat eiseres op de hoogte was van de illegale situatie, omdat zij een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend. Het college komt tot de slotsom dat eiseres op de hoogte kon zijn van de reden van het opleggen van de last onder dwangsom en dat de last daar zelf ook voldoende duidelijk over is.
6. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres arbeidsmigranten huisvest op het perceel. Wel in geschil is of dit een overtreding oplevert en of het college in het bestreden besluit voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom er sprake is van een overtreding. De rechtbank overweegt dat op het perceel van eiseres op basis van het inpassingsplan de enkelbestemming Agrarisch – Tuinbouw rust. Artikel 4.5.1. sub f van het inpassingsplan bepaalt dat onder strijdig gebruik met de bestemming in ieder geval wordt verstaan het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten. Nu eiseres niet betwist dat zij arbeidsmigranten huisvest op haar perceel en het inpassingsplan een expliciete bepaling bevat dat het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten in strijd is met het inpassingplan, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding.
7. Voor zover eiseres betoogt dat er wel een overtreding is, maar dat deze onvoldoende aannemelijk gemaakt is in het bestreden besluit, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat het aan het college is om een overtreding aannemelijk te maken. De rechtbank overweegt dat zowel uit het voornemen, als uit de last zelf voldoende duidelijk blijkt waarom er tot handhaving is overgegaan; er worden arbeidsmigranten gehuisvest in strijd met het provinciaal inpassingplan zonder dat daar een omgevingsvergunning voor is verleend (strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Het college heeft tevens expliciet in de last genoemd waarom er in strijd is gehandeld met het provinciaal inpassingsplan: het huisvesten van arbeidsmigranten is in strijd met artikel 4.5.1. sub f van het inpassingsplan. In zoverre heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt waarom het huisvesten van arbeidsmigranten een overtreding oplevert.
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij het controlerapport niet heeft ontvangen en het bestreden besluit daarmee onzorgvuldig is, overweegt de rechtbank dat het controlerapport als bijlage staat vermeld bij de brief waarin het voornemen om handhavend op te treden is kenbaar gemaakt alsmede bij het besluit van 22 maart 2021 waarin de last onder dwangsom is opgelegd.
De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat eiseres wel het voornemen en de last heeft ontvangen, maar niet de daarbij bijbehorende bijlagen. Bovendien valt niet in te zien dat hierdoor het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Concreet zicht op legalisatie
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat uit de brief van 10 februari 2021 van het college kan worden opgemaakt dat de bedrijfswoning niet als zodanig gebruikt wordt, omdat er geen bedrijf meer aanwezig zou zijn. Namens eiseres wordt gesteld dat, voor de beantwoording van de vraag of bij een bedrijfswoning bedrijvigheid aanwezig is, gekeken moet worden naar de begrenzing van de betreffende inrichting. Aan de hand van de begrenzing dient vervolgens beoordeeld te worden of de bedrijfswoning planologisch bij het betreffende bedrijf hoort.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het niet duidelijk is waarom deze vraag relevant is voor de beoordeling of de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Voor zover eiseres hiermee betoogt dat het college binnenplans zou moeten afwijken, stelt het college dat vraag of een vergunning verleend kan worden al is beantwoord in het kader van de procedure met betrekking tot de aanvraag van de omgevingsvergunning. In het weigeringsbesluit is uitgebreid gemotiveerd waarom er geen gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsbevoegdheid en dat besluit is onherroepelijk.
10. De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond van eiseres gericht is tegen de geweigerde omgevingsvergunning. In dat besluit heeft het college besloten om geen vergunning te verlenen voor de huisvesting van de arbeidsmigranten, omdat er geen sprake is van een bedrijfswoning op het perceel. Tegen dat besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend en dat besluit is daarom onherroepelijk. In deze procedure liggen enkel de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit voor. De rechtbank kan de vraag of er al dan niet sprake is van een bedrijfswoning en of de omgevingsvergunning terecht geweigerd is niet (nogmaals) in deze procedure aan de orde stellen. Voor zover de rechtbank de beroepsgrond van eiseres zo moet begrijpen dat er concreet zicht is op legalisatie, overweegt de rechtbank dat ook daar geen sprake van is nu de aanvraag voor het huisvesten van de arbeidsmigranten door het college is afgewezen.
Gelijkheidsbeginsel
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er een gelijke situatie is aan de [locatie 2] waar wel arbeidsmigranten mogen verblijven.
11.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een gelijke situatie. Aan de [locatie 2] is er een woning bij een bedrijf en daarvan is geen sprake op het adres [locatie 1].
12. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiseres een beroep wenst te doen op het gelijkheidsbeginsel. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel moet er sprake zijn van een gelijk geval dat anders wordt behandeld.
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in voorliggend geval geen sprake is van een gelijke situatie. Voor de [locatie 2] is ten behoeve van bedrijfswoning een omgevingsvergunning verleend voor het huisvesten van arbeidsmigranten, terwijl eiseres niet beschikt over een omgevingsvergunning. Van een gelijke situatie die anders wordt behandeld is dan ook geen sprake.
De beroepsgrond slaagt niet.
Hoogte dwangsom
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de hoogte van de dwangsom disproportioneel is en niet beantwoord aan het bepaalde in artikel 5:31, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Niet is gebleken dat bij de bepaling van de hoogte niet volstaan zou kunnen worden met een lagere dwangsom als voldoende prikkel om tot beëindiging van de dwangsom over te gaan.
13.1.
Het college stelt dat dwangsommen gebaseerd worden op het beleid. [2] In bijlage 5 staat dat voor het bedrijfsmatig strijdig gebruik met het bestemmingsplan een dwangsom ter hoogte van € 15.000,- tot € 30.000,- kan worden gekozen. Het college stelt dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom de dwangsom te hoog is.
13.2.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom de dwangsom te hoog is of dat deze voor haar onevenredig uitpakt. Het college heeft onderbouwd dat de hoogte van de dwangsom conform het beleid is. Het college dient zich in beginsel aan dit beleid te houden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn of als onverkort toepassen van het beleid onredelijk uitpakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het beleid onjuist is of dat het beleid voor haar onredelijk uitpakt. Het college heeft het beleid terecht aan de hoogte van de dwangsom ten grondslag kunnen leggen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Invorderingsbesluit
14. Eiseres stelt dat onder de gegeven omstandigheden het invorderen onredelijk is. Eiseres beargumenteert dat door te stellen dat de overtreding inmiddels is beëindigd. Eiseres stelt dat het college daarom geen enkel redelijk belang meer heeft bij het (alsnog) invorderen van de dwangsom.
15. De rechtbank overweegt dat op basis van vaste rechtspraak van de Afdeling [3] het voldoen aan de last na de begunstigingstermijn op zichzelf geen omstandigheid is als gevolg waarvan het algemeen bestuur van invordering had behoren af te zien. Andere omstandigheden waardoor invordering onredelijk zou zijn, zijn niet aangevoerd door eiseres. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen redenen zijn om van invordering af te zien.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres haar griffierecht niet terugkrijgt. Omdat het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4757.
2.Beleidskader uitvoering VTH-taken Regio Rivierenland 2020-2024.
3.ABRvS 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2698.