ECLI:NL:RBGEL:2023:2545

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
05-269582-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vrouw uit Ede

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland een 38-jarige vrouw uit Ede veroordeeld voor het voorbereiden van moord op haar ex-man en voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De vrouw had op 19 oktober 2022 een keukenmes aangeschaft en was van plan haar ex-man te vermoorden. Ze had haar buurvrouw via WhatsApp bedreigd en haar intenties geuit. De buurvrouw heeft de politie ingeschakeld, waardoor de vrouw op tijd werd aangehouden bij de bushalte. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich schuldig had gemaakt aan de voorbereidingshandelingen voor moord, omdat ze een mes bij zich had en haar plannen had gedeeld met getuigen. De rechtbank achtte de bedreiging met de dood ook bewezen, omdat de vrouw opzettelijk de kans had aanvaard dat haar bedreigingen de ex-man zouden bereiken. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de vrouw, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 445 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de Reclassering en opname in een zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/269582-22
Datum uitspraak : 3 mei 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. E.W.A. Nabbe, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 19 oktober 2022 te Ede, in ieder geval in Nederland ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een moord (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), althans doodslag (artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht), [slachtoffer] (ex-man), opzettelijk voorwerpen, te weten een (keuken)mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of is verdachte vanuit haar woning naar de bushalte (aan [adres] ) gegaan om met de bus en/of trein, in ieder geval met het openbaar vervoer naar het (huis)adres van die [slachtoffer] te gaan / reizen;
2
zij op of omstreeks 19 oktober 2022 en/of 20 oktober 2022, te Ede en/of te Boven-Leeuwen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in een of meerdere (whatsapp)berichten tegenover / via / aan [getuige] te zeggen, dat zij, verdachte die [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) moet / wil vermoorden, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking.

2.Partiële nietigheid van de dagvaarding

Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 innerlijk tegenstrijdig is en daardoor nietig dient te worden verklaard. Voorbereiding van doodslag duidt op voorbedachte raad en is derhalve enkel voorstelbaar bij moord (vgl. ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8446 en ECLI:NL:RBAMS:2011:BR0272).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier stelt zich op het standpunt dat het voorbereiden van doodslag mogelijk is (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3081). Daarmee is de tenlastelegging niet innerlijk tegenstrijdig en evenmin (partieel) nietig.
De beoordeling van de rechtbankDe rechtbank overweegt dat het treffen van voorbereidingshandelingen voor doodslag voorstelbaar is (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3081). Of daarvan in een concreet geval sprake kan zijn, moet worden beoordeeld aan de hand van de tenlastegelegde handelingen. De in de tenlastelegging opgenomen voorbereidingshandelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onverenigbaar met het treffen van voorbereidingen voor doodslag. Hierdoor bevat de tenlastelegging geen innerlijke tegenstrijdigheid en wordt het verweer dat sprake is van een deels nietige dagvaarding verworpen.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Het handelen van verdachte ten aanzien van feit 1 lijkt in een opwelling te zijn gebeurd. Ze weet er niets meer van. Er is geen sprake van een planmatige werkwijze en derhalve is er geen sprake van voorbedachte raad.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) omdat verdachte niet het opzet had dat de vertrouwelijke berichten die zij aan haar vriendin stuurde, de [slachtoffer] zouden bereiken. Deze vriendin had immers geen contact met [slachtoffer] en ook de politie was op dat moment niet betrokken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bedreiging niet van dien aard was en onder zodanige omstandigheden was geschied dat bij de [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte de bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen. Ook daarom is er geen sprake van een strafbare bedreiging.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige] is de onderbuurvrouw van verdachte. [getuige] kreeg op 19 oktober 2022 omstreeks 19:00 uur meerdere WhatsApp-berichten van verdachte. In deze berichten las zij dat verdachte haar ex-man ging vermoorden of dat zij de kinderen wat aan zou doen. Ook schreef verdachte dat de bus om 21:10 uur zou komen. Verdachte liet [getuige] niet weten hoe zij haar ex-man wat aan zou gaan doen. Wel liet zij weten dat zij nog tijd had om voorbereidingen te treffen. [getuige] belde vervolgens omstreeks 21:00 uur de politie. [2]
Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] kregen op 19 oktober 2022 omstreeks 21:00 uur de opdracht om naar de bushalte aan [adres] in Ede te gaan. Verdachte zou volgens de melder in de bushalte zitten en op weg zijn naar haar ex om hem te vermoorden. Verdachte werd door de verbalisanten bij de bushalte aangetroffen. Verbalisant [verbalisant] herkende de persoon bij de bushalte als zijnde verdachte. Bij verdachte werd een veiligheidsfouillering uitgevoerd, waarbij zij tegenstribbelde. In de binnenvoering van de jaszak van verdachte troffen de verbalisanten een groot keukenmes aan. Verdachte werd vervolgens aangehouden en het mes en haar telefoon zijn in beslag genomen. [3]
Op 20 oktober 2022 heeft verbalisant [verbalisant] een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de in beslag genomen telefoon. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er op de reis-app 9292 recent gezocht was op de bestemming “ [adres] , Boven-Leeuwen ”. Dat adres stond als eindbestemming in het reisscherm toen de verbalisant deze app opende. Dit adres is het woonadres van de ex-partner van verdachte. In een WhatsApp-gesprek van 19 oktober 2022 met ‘ [getuige] ’, zijnde getuige [getuige] , heeft de verbalisant het volgende gelezen:
“- Ik moet zo weg uit mijn huis.. anders gaan ze de kinderen wat aandoen en deze keer
is het niet alleen een dreigement Ze hebben het adres en het klopt ook nog met wat
[slachtoffer] mij gegeven heeft dus ik luister maar en vertrek zo;
- Ik ga de straat maar op;
- Ga niet de veiligheid van de kinderen op spel zetten;
- Ze zijn weer erg dwingend heb geen keuzen;
- Ik spreek je wel weer of niet ik moet gaan;
- Ik rook een peuk en dan ga ik naar de bus... Ik moet kiezen of hun pakken de
kinderen of ik pak [slachtoffer] dus ik ga zo naar Boven-Leeuwen met de bus en de trein;
- [getuige] vraagt aan verdachte wat ze met [slachtoffer] moet doen dan?
- Zelfde als wat ze anders met de kinderen gaan doen;
- [getuige] vraagt wat ze met de kinderen precies willen doen dan?
- Vermoorden dus ik heb geen keuze liever [slachtoffer] dan de kinderen;
- 21:10 gaat de bus dus ik ga zo naar de halte en dan heb ik gelukkig even om mij
voor te bereiden want ben wel ff onderweg;
- Echt het zal allemaal eens goed verlopen (1x boos emoticon smiley) valt de bus uit
(4x boos emoticon smiley) nu kwartier wachten op de bus in de pleuris kou;
- Nou kan ik pas over ene uur vertrekken met de trein die gaat dus maar 1x per uur
door ik nu dus een bus later met mis ik de aansluiting (3x boos emoticon smiley).” [4]
Verbalisant [verbalisant] heeft op 20 oktober 2022 de door verdachte in het WhatsApp-gesprek met [getuige] gedane uitingen gedeeld met [slachtoffer] . [5] De heer [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft vervolgens aangifte gedaan van bedreiging met de dood. [6]
Er is verder onderzoek gedaan naar de mogelijke reisbewegingen die verdachte met het openbaar vervoer kon maken om bij het adres van aangever te komen. Er waren twee mogelijkheden om op 19 oktober 2022 na 21:22 uur (het tijdstip van aantreffen van verdachte bij de bushalte) bij het adres van aangever te komen. Daarnaast had verdachte een bankpas bij zich en kon zij zich met een (deel)taxi laten vervoeren. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich niets meer kan herinneren. Het bij haar aangetroffen mes heeft zij herkend als een mes uit haar keuken. [8] Het lemmet van dit mes was 17 centimeter lang. [9]
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat verdachte op 19 oktober 2022 [getuige] via WhatsApp berichten heeft gestuurd waarin zij heeft geschreven dat zij aangever moet vermoorden. Daarnaast heeft verdachte [getuige] op de hoogte gesteld van de vertrektijd van de bus, van de tijd dat zij moest wachten, van het uitvallen van de bus en van de volgende reismogelijkheid. Verdachte heeft verder via de reis-app 9292 gezocht naar reismogelijkheden met als eindbestemming het adres [adres] in Boven-Leeuwen . Dit is het woonadres van aangever. Daarnaast is verdachte overeenkomstig de WhatsApp-berichten naar de bushalte aan [adres] in Ede gegaan. Daarbij had zij een groot keukenmes op zak.
Ten aanzien van feit 1
Voorbereiding van moord?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding van moord en in dat kader voorbereidingshandelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 46 Sr.
Volgens vaste rechtspraak moet worden beoordeeld of de voorbereidingsmiddelen als bedoeld in artikel 46 Sr naar hun uiterlijke verschijningvorm kennelijk zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat wordt voorbereid (in dit geval: moord). In deze beoordeling moet worden betrokken het gebruik dat van de middelen wordt gemaakt evenals het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had. Omdat in dit geval het voorbereiden van moord ten laste is gelegd, moet verder sprake zijn van een voorgenomen daad waarbij verdachte de gelegenheid moet hebben gehad tot het nadenken over en het zich rekenschap kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van die daad. Een en ander kan volgens vaste rechtspraak volgen uit de planmatige aard van de voorbereiding.
Bij verdachte is een groot keukenmes aangetroffen, een voorwerp waarmee het mogelijk is iemand van het leven te beroven. Daarbij is, om te kunnen spreken van strafbare voorbereidingshandelingen, ook de intentie van verdachte van belang. Niet alleen wijst de grootte van het mes op een misdadige intentie, en de overige omstandigheden, zoals de plaats waar verdachte is aangetroffen en de plaats waar bij haar het mes is gevonden en het tegenstribbelen van verdachte bij het uitvoeren van de veiligheidsfouillering, nog duidelijker blijkt die misdadige bedoeling uit (het verband en samenhang met) de WhatsApp-berichten die zij aan getuige [getuige] heeft verzonden, die immers met zoveel woorden inhielden dat zij haar ex-man moet vermoorden.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voorbereiding van een planmatige aard. Verdachte heeft de mogelijke routes opgezocht, heeft [getuige] bericht over haar voornemen, waarbij zij haar ook heeft geschreven naar de bushalte te gaan en ‘gelukkig nog even te hebben om zich voor te bereiden omdat zij wel even onderweg is’, en is vervolgens ook daadwerkelijk met het keukenmes op zak naar de bushalte gegaan.
Het voorgaande tezamen, in onderling verband en samenhang bezien, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van voorbereiding van moord. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr en, in dat kader, in de eerste plaats of verdachte opzet (voorwaardelijk opzet daaronder begrepen) heeft gehad dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging en voorts dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.
Verdachte heeft een bericht naar [getuige] gestuurd waarin zij schreef dat zij aangever moet vermoorden. Door het sturen van dit zeer alarmerende bericht en de opvolgende berichten, die onder meer inhielden dat zij onderweg naar haar ex-man was, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [getuige] de politie zou inlichten en dat vervolgens aangever hiervan op de hoogte gesteld zou worden (en dus dat dit bericht aangever zou bereiken).
De rechtbank is verder van oordeel dat de aard van de uitingen, mede gezien de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, naar objectieve maatstaven in het algemeen de redelijke vrees bij de bedreigde kunnen opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen. De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1
zij op
of omstreeks19 oktober 2022 te Ede,
in ieder geval in Nederlandter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een moord (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht),
althans doodslag (artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht),[slachtoffer] (ex-man), opzettelijk voorwerpen, te weten een
(keuken
)mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad en
/of is verdachtevanuit haar woning naar de bushalte
(aan de Bovenbuurtweg
)isgegaan om met de bus en/of trein, in ieder geval met het openbaar vervoer naar het
(huis
)adres van die [slachtoffer] te gaan
/ reizen;
2
zij op
of omstreeks19 oktober 2022
en/of 20 oktober 2022, te Ede
en/of te Boven-Leeuwen, althans in Nederland,[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door in een
of meerdere (WhatsApp
)bericht
en tegenover / via /aan [getuige] te zeggen, dat zij, verdachte
,die [slachtoffer] moet
/ wilvermoorden
, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Voorbereiding van moord;
feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het feit dat het niet ondenkbaar is dat de stoornis van verdachte een rol heeft gespeeld bij het plegen van de feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 745 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 600 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie om aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te koppelen in de vorm van een meldplicht bij de Reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contact- en locatieverbod en de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat de eis voor wat betreft de voorwaardelijke gevangenisstraf gematigd moet worden. Gelet op de omstandigheid dat verdachte en aangever met elkaar moeten kunnen communiceren over de omgang met de kinderen, verzoekt de raadsvrouw om geen contactverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een moord op haar ex-partner voorbereid. Daarnaast heeft zij hem bedreigd. Het handelen van verdachte heeft niet alleen impact gehad op haar ex-partner, maar ook op andere personen zoals haar onderbuurvrouw. De onderbuurvrouw heeft zich door het handelen van verdachte genoodzaakt gevoeld om de politie in te schakelen. Dat verdachte niet bij het huis van haar ex-partner is aangekomen, in welk geval de avond mogelijk op een heel noodlottige manier was afgelopen, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is, maar aan het inschakelen van de politie en het hierop volgende optreden van de politie. Feiten als de onderhavige, waarbij iemand met een keukenmes op pad gaat met het plan een persoon van het leven te beroven, zorgen voor gevoelens van grote onrust in de maatschappij. Tegelijkertijd houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat verdachte ter zitting heeft verklaard (waarbij verdachte op de rechtbank oprecht overkwam) dat zij geen herinnering meer heeft aan de avond en ontzettend is geschrokken van haar handelen die avond. Zij heeft verklaard zeer opgelucht te zijn dat de politie heeft verhinderd dat zij haar weg zou vervolgen, omdat zij niet weet wat zij anders mogelijk voor onherstelbaar leed zou hebben aangericht.
De rechtbank weegt mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank houdt verder rekening met de Pro Justitia-rapportage die psycholoog [psycholoog] op 23 januari 2023 heeft opgesteld. De psycholoog constateert dat verdachte een 37-jarige, zwakbegaafde vrouw is met een posttraumatische stressstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis met dissociatieve bewustzijnsveranderingen. Ook ten tijde van het plegen van de strafbare feiten was er sprake van deze stoornissen. Het verband met de stoornissen en de strafbare feiten kan volgens de psycholoog niet met zekerheid gelegd worden nu verdachte geen herinneringen aan het gebeurde heeft, waardoor onduidelijk blijft hoe het tenlastegelegde precies in elkaar zit. Vanuit het proces verbaal en het psychologisch onderzoek is het niet ondenkbaar dat heftige, negatieve gevoelens vanuit haar PTSS en borderline persoonlijkheidsstoornis een rol hebben gespeeld in het ten laste gelegde.
Gelet op de geconstateerde stoornissen, waaronder de dissociatieve bewustzijnsveranderingen, en gelet op het feit dat deze stoornissen volgens de psycholoog ook aanwezig waren ten tijde van de strafbare feiten (waarbij niet ondenkbaar is dat heftige negatieve gevoelens vanuit verdachtes PTSS en borderline persoonlijkheidsstoornis een rol hebben gespeeld) en gelet op de overige bevindingen van het onderzoek ter terechtzitting, trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank zal dit in strafverminderende zin meenemen in de op te leggen straf.
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 13 maart 2023 geschorst. Verdachte verblijft sindsdien bij op de forensisch psychiatrische afdeling [adres] . De reclassering heeft op 4 april 2023 over verdachte gerapporteerd dat de start van de opname goed is verlopen en dat verdachte openstaat voor begeleiding en geboden interventies. Ook tijdens de terechtzitting is gebleken dat verdachte gemotiveerd is om zich aan bijzondere voorwaarden te (blijven) houden. Verdachte verzoekt om hulp en begeleiding. Verdachte komt daarin op de rechtbank oprecht over. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank een contactverbod met aangever niet geboden. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte voorafgaand aan de feiten al langere tijd geen contact had met haar ex-partner. Verdachte en haar ex-partner moeten met elkaar in gesprek kunnen blijven omtrent de zorg voor en het gezag over hun gezamenlijke kinderen. Het opleggen van een contactverbod zou het daarvoor nodige contact onmogelijk maken of ernstig bemoeilijken.
Gezien de ernst van de strafbare feiten acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf passend. Gelet evenwel op het feit dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, zal de rechtbank verdachte in deze zaak geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen van langere duur dan de al door haar ondergane inverzekeringstelling en voorlopig hechtenis. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en om daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op van na te noemen duur. De duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank er, anders dan de officier van justitie, vanuit gaat dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten.
De officier heeft bij het opleggen van de deels voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van vijf jaren alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. De rechtbank kan zowel een hogere proeftijd dan drie jaren vaststellen als dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden bevelen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet aan die maatstaf wordt voldaan.
Alles overziend, zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 445 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zal de rechtbank bijzondere voorwaarden opleggen in de vorm van een meldplicht bij de Reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een locatieverbod.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 46, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
445 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
• bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
300 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden bij de Reclassering, zo vaak en zolang de Reclassering dat noodzakelijk acht;
  • verdachte zich laat opnemen in FPA Stevig te Oostrum of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de Reclassering nodig vindt.
  • verdachte zich laat behandelen door een nader te bepalen (forensische) polikliniek, te bepalen door de Reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de Reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de Reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de Reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de Reclassering voor haar heeft opgesteld.
  • verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in Boven-Leeuwen (gemeente West Maas en Waal), zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
• stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte haar medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte haar medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht, zijn daaronder begrepen;
• geeft opdracht aan de Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (voorzitter), mr. M.M. Klaasen en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2023.
mr. S. Jansen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022485225, gesloten op 29 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 26.
3.Proces-verbaal van aanhouding, p. 29-30.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 8-9.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 11.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2-3.
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 april 2023.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.