ECLI:NL:RBGEL:2023:24

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
22/3525
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering en zorgvuldigheid van het onderzoek door controleurs

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) met betrekking tot de herziening van haar studiefinanciering. De minister had de eerder toegekende uitwonendenbeurs herzien naar een thuiswonendenbeurs en de teveel toegekende studiefinanciering teruggevorderd. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek dat aan deze besluiten ten grondslag lag. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek door de controleurs te beperkt en niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank stelt vast dat de controleurs slechts 19 minuten hebben besteed aan het huisbezoek en niet alle relevante ruimtes in de woning hebben bekeken. Dit leidt tot de conclusie dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 29 juni 2022 en herroept de eerdere besluiten van 13 december 2021. Tevens wordt bepaald dat de minister het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden. De rechtbank concludeert dat de verleende bijstand niet voldoet aan de eisen van professionele rechtshulp, waardoor de kosten voor deze bijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3525

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats], eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO),de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluiten van
13 december 2021. Met die besluiten heeft de minister de studiefinanciering (de uitwonendenbeurs) die eerder aan eiseres is toegekend over de periode van april 2020 tot en met 31 december 2021 herzien naar een thuiswonendenbeurs, is de teveel toegekende studiefinanciering over die periode teruggevorderd en is aan eiseres met ingang van 1 januari 2022 een thuiswonendenbeurs toegekend.
Met het bestreden besluit van 29 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij die besluiten gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft op 12 november 2021 per e-mail een aanvullend beroepschrift overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Omvang van het geschil in beroep

In artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat partijen tot tien dagen voor de zitting stukken kunnen indienen. Eiseres heeft op zaterdag 12 november 2022 per e-mail een aanvullend beroepschrift toegezonden.
De rechtbank heeft eerst op maandag 14 november 2022 kennis kunnen nemen van het omvangrijke, aanvullende, beroepschrift en het niet eerder dan die dag door kunnen sturen aan de minister. Eiseres heeft niet kunnen onderbouwen waarom zij deze aanvullende stukken pas zó laat in de beroepsprocedure heeft overgelegd en niet eerder in beroep of al in bezwaar.
Naar vaste jurisprudentie moet onder ‘nadere stukken’ worden begrepen stukken ter toelichting van de eerder voorgedragen beroepsgronden [1] . Geheel nieuwe beroepsgronden of de materiële invulling van eerder slechts formeel aangeduide beroepsgronden vallen niet onder nadere stukken. De stukken die door eiseres zijn ingediend bestaan uit een aanvullend beroepschrift van twaalf pagina’s en een omvangrijk pakket aan verklaringen, foto’s en ander ‘tegenbewijs’. In het beroepschrift van 16 juli 2022 zijn drie gronden aangevoerd waarvan twee slechts formeel aangeduid. De nadere stukken zien op deze twee gronden. Gelet hierop heeft de rechtbank op de zitting van 24 november 2022 bepaald dat de op zaterdag 12 november 2022 toegezonden stukken buiten beschouwing blijven omdat toelating ervan in strijd zou zijn met de goede procesorde.
Dat betekent dat de rechtbank op het beroep beslist aan de hand van de door eiseres in het beroepschrift van 16 juli 2022 aangevoerde beroepsgrond(en).

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Bij de aanvraag tot toekenning van de studiefinanciering heeft eiseres opgegeven dat zij uitwonend is. In de basisregistratie personen (brp) stond vermeld dat eiseres op dit adres woonde.
1.2.
Op 15 november 2021 hebben controleurs namens de minister om 08:46 uur een huisbezoek afgelegd op het brp-adres. Ze hebben de woning verlaten om 09:05 uur.
1.2.1.
Uit het verslag van het huisbezoek blijkt onder meer dat:
- na aanbellen op het huisadres via het bellenbord de broer van eiseres heeft gereageerd;
- de broer heeft verklaard dat eiseres op dat moment niet aanwezig was;
- de broer de controleurs, na uitleg over de reden van het huisbezoek, vrijwillig tot de woning heeft toegelaten (met ‘informed consent’, dat om 08:52 uur door hem is ondertekend);
- de broer op verzoek van de controleurs de kamer die bij eiseres in gebruik zou zijn, heeft laten zien;
- op het bed dat bij eiseres in gebruik zou zijn een wit dames handtasje lag;
- de controleurs de broer hebben gevraagd om (in die kamer) spullen te tonen van eiseres, zoals boeken, kleding, verzorgingsartikelen;
- de broer heeft verklaard dat in de kledingkast op de bij eiseres in gebruik zijnde slaapkamer geen kleding van eiseres aanwezig is;
- de broer een drietal poststukken die aan eiseres waren gericht kon tonen;
- de broer in de woning geen andere studiespullen of persoonlijke verzorgingsartikelen van eiseres kon tonen.
1.2.2.
De controleurs hebben ook een verklaring van oma opgenomen. Uit die verklaring volgt onder meer dat:
- eiseres sinds december 2020 in de woning woont;
- het bed op de getoonde slaapkamer van eiseres is en alleen door haar wordt gebruikt;
- eiseres meerdere nachten per week bij haar vriendje slaapt;
- eiseres een eigen sleutel van de woning heeft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Voorop staat dat de herziening van de studiefinanciering van eiseres naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor haar belastend besluit is, zodat het aan de minister is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat de minister aannemelijk moet maken dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de uitwonende mbo-student als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). [2] Verder geldt dat dit besluit dient te berusten op een onderzoek waarbij de minister voldoet aan zijn in artikel 3:2 van de Awb neergelegde plicht tot het vergaren van de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. [3]
3. In deze zaak gaat het om de vraag of de minister aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet op het brp-adres woonde ten tijde van de controle.
Heeft de minister het besluit zorgvuldig voorbereid?
4. Eiseres voert aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Zij heeft steeds haar hoofdverblijf gehad op het opgegeven brp-adres.
5.1.
De minister kan de nodige kennis voor zijn (belastende) besluit vergaren door het laten verrichten van een onderzoek, waarvan een huisbezoek door controleurs die door de minister zijn aangewezen onderdeel kan uitmaken. De resultaten van dat onderzoek moeten zijn vastgelegd in een rapport.
5.1.1.
Dit rapport dient deugdelijk inzicht te geven in de wijze waarop het onderzoek door de controleurs is verricht en waaruit het onderzoek heeft bestaan. Verder moet uit dit rapport volgen wat bij het onderzoek is aangetroffen en wat er ‘voor’ en ‘tegen’ het aannemen van bewoning door de student van het brp-adres pleit. Tot slot moet uit het rapport volgen welke afwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de in het rapport getrokken conclusie omtrent het al dan niet bewonen door de student van het brp-adres. Bij het verrichten van dit onderzoek hebben de controleurs een leidende rol. Het is aan de controleurs het onderzoek actief te verrichten.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport niet zorgvuldig tot stand gekomen, waardoor de conclusie van de controleurs dat eiseres niet haar hoofverblijf op het brp-adres had niet op voldoende wijze is onderbouwd. Dat betekent dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank betrekt bij haar oordeel het volgende.
6.1.1.
Uit het rapport van 15 november 2021 volgt dat de controleurs niet meer dan 19 minuten hebben besteed aan het volledige huisbezoek. In die 19 minuten hebben zij aangebeld (om 08:46 uur), de woning betreden (om 08:50 uur) en met de broer gesproken (uitleg gegeven over de reden van het huisbezoek en verzocht om toestemming om binnen te mogen treden, waarna om 08:52 uur het informed consent is gegeven/ondertekend) en zijn verklaring opgenomen (‘vraag en antwoord’). Er is tijd besteed aan ‘administratieve’ zaken, maar hoeveel tijd dit in beslag heeft genomen blijkt niet uit het rapport. Vervolgens hebben de controleurs de bij eiseres in gebruik zijnde kamer bekeken. Andere ruimtes, zoals de badkamer of de woonkamer, hebben zij niet bekeken. Van die 19 minuten maakt ‘reistijd’ vanaf de straat naar de woning (een portiekflat) en van de voordeur naar de slaapkamer en weer terug deel uit. Dat zal schattenderwijs een minuut of vier tot zes in beslag hebben genomen. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat de controleurs in de zeer beperkte resterende tijd (19 minuten min de ‘reistijd’ en de tijd voor de administratieve zaken) een behoorlijk onderzoek naar de feitelijke woonsituatie van eiseres hebben kunnen verrichten.
6.1.2.
Dat de controleurs die andere ruimtes mogelijkerwijs niet hebben bekeken omdat de broer zou hebben verklaard geen persoonlijke zaken (anders dan de drie aan eiseres gerichte poststukken en de witte dameshandtas) van eiseres in de woning te kunnen laten zien, vindt de rechtbank in het licht van de op de controleurs rustende verplichting om een actieve rol in het onderzoek te verrichten onbegrijpelijk en ook onwenselijk.
Naar het oordeel van de rechtbank hoort het (in het geval dat een voor de studerende belastend besluit kan volgen) tot de taak van de actief onderzoekende controleur om ook de andere ruimtes in de woning te bekijken, zeker als de student een familierelatie heeft met de hoofdbewoner(s) (broer en zus die wonen in een woning waarvan de vader eigenaar is), op de bij de student in gebruik zijnde kamer geen aparte sanitaire ruimte/wasgelegenheid en/of kookgelegenheid en koelkast aanwezig is (zijn) en de hoofdbewoner verklaart dat de student daar meerdere nachten per week slaapt. Onder die omstandigheden kan niet worden volstaan met enkel een blik op de bij de student in gebruik zijnde kamer. Ook niet als de hoofdbewoner verklaart dat de andere ruimtes niet bij de studerende in gebruik zouden zijn, hetgeen bij het bestaan van een familierelatie tussen de studerende en de hoofdbewoner(s) en/of het ontbreken van in ieder geval een eigen sanitaire ruimte en/of mogelijkheden om een maaltijd te bereiden uitermate onvoorstelbaar is. Dat zou anders zijn als de hoofdbewoner naast die verklaring weigert om de controleurs tot die andere ruimtes toe te laten. Bovendien is het begrip ‘in gebruik zijn’ voor meerderlei uitleg vatbaar. De rechtbank acht het voorstelbaar dat een hoofdbewoner dan niet onmiddellijk begrijpt dat daarmee ook wordt bedoeld de vraag of de studerende ook gebruik maakt van andere ruimtes van de woning.
7. Omdat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres ten tijde van de controle niet op het brp-adres woonde, gaat het wettelijk vermoeden dat eiseres ook in de periode daarvóór niet daar woonde (welk wettelijk vermoeden alleen met onomstotelijk bewijs van de kant van eiseres kan worden weerlegd) in dit geval niet op. Artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, is dus niet van toepassing.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 29 juni 2022. Omdat een herstel van het geconstateerde gebrek niet tot de mogelijkheden behoort – een nader onderzoek naar de ten tijde van het huisbezoek bestaande feitelijke woon- en leefsituatie op het brp-adres is onmogelijk – herroept de rechtbank de besluiten van 13 december 2021. De rechtbank bepaalt verder dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 29 juni 2022.
9.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50 zal vergoeden.
9.2.
Eiseres heeft zich in bezwaar en beroep laten bijstaan. Gelet op de gang van zaken tijdens de zitting is de rechtbank van oordeel dat de verleende bijstand niet voldoet aan hetgeen mag worden verwacht van een professionele rechtshulpverlener. Daarmee wordt niet voldaan aan de in het Besluit proceskosten bestuursrecht gestelde voorwaarde (dat sprake moet zijn van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand) voor vergoeding en komen de mogelijk door eiseres gemaakte kosten voor deze bijstand niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 juni 2022;
- herroept de besluiten van 13 december 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 29 juni 2022;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Verkroost, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 november 2005,
2.Voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student komt in aanmerking de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
3.Zie onder meer de uitspraken van 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4989, en van 22 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:614.