ECLI:NL:RBGEL:2023:1343

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
05-186186-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met verminderd toerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel

Op 15 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot moord op [benadeelde partij]. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en op dat moment gedetineerd, heeft in de nacht van 24 op 25 juli 2022 in Driel, gemeente Overbetuwe, met een mes meerdere keren in de richting van de borst en arm van [benadeelde partij] gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met voorbedachte rade heeft gehandeld, ondanks haar verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar psychische problemen en alcoholgebruik. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van in totaal € 2.417,90, bestaande uit materiële schade en smartengeld. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 2 november 2022, 11 januari 2023 en 1 maart 2023, waarbij de rechtbank de bewijsvoering en de verklaringen van de betrokkenen heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/186186-22
Datum uitspraak : 15 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [naam PI] .
Raadsman: mr. E.J.A.A. van Dal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 november 2022, 11 januari 2023 en 1 maart 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 24 juli 2022 tot en met 25 juli 2022 te Driel, gemeente Overbetuwe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven,
met dat opzet meermalen met een mes in en/of in de richting van de borst en/of arm, in elk geval
in het (boven)lichaam van die [benadeelde partij] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 24 juli 2022 tot en met 25 juli 2022 te Driel, gemeente Overbetuwe, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden in de borst en/of de (boven)arm heeft toegebracht door die [benadeelde partij] meermalen met een mes in en/of in de richting van de borst en/of arm, in elk geval in het (boven)lichaam te steken/prikken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 24 juli 2022 tot en met 25 juli 2022 te Driel, gemeente Overbetuwe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes in en/of in de richting van de borst en/of arm, in elk geval in het (boven)lichaam van die [benadeelde partij] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is van opzet op de dood. Dat verdachte meerdere steekverwondingen heeft opgelopen, kan ook komen door de worsteling. Evenmin kan volgens de raadsman worden bewezen dat sprake is van voorbedachte raad. Er was geen vooropgezet plan. Verdachte heeft gehandeld uit een hevige emotie, wat een contra-indicatie daarvoor vormt.
Beoordeling door de rechtbank
Op 24 juli 2022 is verdachte met de trein en taxi van haar woonplaats [woonplaats] naar de woning van [benadeelde partij] in Driel afgereisd. Verdachte had een vleesmes meegenomen met een totale lengte van 26,5 cm en een lemmet van ongeveer 15 cm. [2] Bij de woning van [benadeelde partij] heeft zij met het mes de hor van het raam doorgesneden en is zij de slaapkamer binnengedrongen. Aldaar is een confrontatie tussen beiden ontstaan, waarbij [benadeelde partij] - onder meer - twee steekverwondingen in zijn borstkast en linker bovenarm heeft opgelopen. [3]
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen met het mes heeft gestoken en dat [benadeelde partij] als gevolg hiervan letsel heeft opgelopen.
Opzet op de dood?
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte daarbij opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij] . De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Diezelfde avond rond 21:00 uur (21:07, 21:09 en 21:16 uur) neemt verdachte meerdere filmpjes op waarin zij de volgende uitlatingen doet (
vetgemaakte tekst door rechtbank):
  • “Wel wil ik even heel duidelijk zeggen dat [partner verdachte] mij het allerbeste leven heeft gegeven die je kun, kunnen hebben. Ik hou ontzettend veel van hem, en ik baal hier heel erg van. Wat hierna had kunnen komen.
Op 25 juli 2022 om 00:31 uur belt de vrouw van [benadeelde partij] het noodnummer 112. Uit de melding blijkt dat verdachte via het raam binnen is gekomen en iets heeft gezegd met de strekking: ‘doodslaan’, ‘doodsteken’, ‘ik heb een mes’ en ‘ik steek je dood’. [5]
Gelet op de kennelijke gemoedstoestand van verdachte, de locaties en de aard van de letsels van [benadeelde partij] , en op de gevaarzetting die van het steken met een mes op die plaatsen uitgaat (te weten in de nabijheid van vitale lichaamsdelen- en structuren in het bovenlichaam), was er een aanmerkelijke kans (die zich gelukkigerwijs niet heeft verwezenlijkt) dat het steken met het mes dodelijk zou aflopen. [6] Verder is in dit verband nog van nog van belang:
  • de omstandigheid dat verdachte enkele uren voorafgaand aan het incident uitlatingen doet die niet anders kunnen worden opgevat dan als een aankondiging dat zij [benadeelde partij] wilde doden;
  • dat verdachte met een groot vleesmes naar de woning van [benadeelde partij] is afgereisd;
  • het gegeven dat zij [benadeelde partij] bij de woning vrijwel direct aanviel met het mes;
  • verdachte hem daarbij meermalen heeft gestoken in de nabijheid van vitale lichaamsdelen- en structuren in het bovenlichaam;
  • verdachte ook vlak voor en tijdens het incident uitlatingen heeft gedaan die uiting geven aan het voornemen om [benadeelde partij] te doden.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte vol opzet had op de dood van [benadeelde partij] .
Voorbedachte raad?
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft enkele uren voor het incident (rond 21:00 uur) uitlatingen gedaan over het doden van [benadeelde partij] . Tussen dit moment en het moment dat zij [benadeelde partij] heeft gestoken zit ruim drie uur. Zij had daarmee meer dan voldoende tijd en gelegenheid om over haar voorgenomen daad rustig na te denken. Dat zij dit ook heeft gedaan, blijkt uit haar uitlatingen voorafgaand aan het steken (in de video-opnamen) en de uitlatingen die zij doet nadat zij door het raam is binnengekomen en de handelingen die zij vervolgens heeft verricht. Die handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm uitsluitend te duiden als gericht op het uitvoeren van een voornemen om aangever te doden. Uit niets blijkt dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Integendeel: verdachte is berekenend en gepland te werk gegaan.
Ook bij de beantwoording van deze vraag weegt mee dat verdachte haar voornemen om [benadeelde partij] te doden heeft geuit door middel van de hiervoor weergegeven, in video-opnamen vastgelegde, uitlatingen. Verder blijkt de berekenende, geplande handelwijze van verdachte uit het navolgende. Zij heeft in haar eigen woning welbewust uit een keukenla een relatief groot mes gepakt. Daarna heeft zij, met als bestemming de woning van de aangever, met het openbaar vervoer gereisd, aansluitend een taxi genomen en de kosten daarvan via een betaalverzoek door haar echtgenoot laten voldoen. [7] Zij heeft de taxichauffeur gevraagd haar te vergeten nadat hij bij haar het mes had gezien. [8] Zij heeft aangebeld bij de woning van aangever en is, nadat de aanwezigheid van aangever kenbaar was geworden, de slaapkamer van hem en zijn vrouw binnengedrongen.
Met andere woorden: in de tijd tussen het moment dat verdachte haar eigen woning verliet met het mes, en het moment dat ze bij de woning van [benadeelde partij] aankwam, heeft verdachte herhaaldelijk, met het oog op de uitvoering van haar voornemen adequaat, rustig en weloverwogen handelen laten zien. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat verdachte bij dit alles mede onder invloed van alcohol handelde, maakt die vaststelling niet anders.
De conclusie van het voorgaande, in onderling samenhang en verband bezien, is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [benadeelde partij] .

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
het primair ten laste gelegdeheeft begaan, te weten dat:
zij
in of omstreeks de periode van 24 juli 2022 tot en metop25 juli 2022 te Driel, gemeente Overbetuwe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij]
opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk,van het leven te beroven,
met dat opzet meermalen met een mes in
en/of in de richting vande borst en
/ofarm,
in elk geval
in het (boven)lichaam van die [benadeelde partij]heeft gestoken
en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte - uitgaande van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden. Tevens is de dadelijk uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gevorderd. Ten slotte is de oplegging van een gedragsbeïnvloedende- en/of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indachtig de inhoud van de adviezen van de deskundigen die streven naar een zo snel mogelijke behandeling van verdachte, een gevangenisstraf bepleit waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Daarbij kan nog een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden. Ten aanzien van de gevorderde oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is met het voornemen om [benadeelde partij] om het leven te brengen naar zijn woning afgereisd met onder meer een vleesmes in haar rugzak. Aldaar heeft verdachte eerst gecontroleerd of ze bij de juiste woning was en is ze vervolgens via een raam de slaapkamer van [benadeelde partij] binnengedrongen. Daarna heeft ze hem met het meegenomen mes aangevallen. Als gevolg van die aanval heeft [benadeelde partij] steekverwondingen aan zijn arm en borst opgelopen. Dat het in dit geval bij een poging is gebleven is niet aan verdachte te danken. Dit geweld vond plaats in de nachtelijke uren. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] . Daar komt bij dat de eigen woning bij uitstek een plek moet zijn waar je je veilig kan voelen, en heeft verdachte ook op dat gevoel van veiligheid ernstig inbreuk gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit op zichzelf al zo ernstig is dat de enige passende reactie daarop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur is, of mede omvat. Bij de bepaling van de op te leggen straf is evenwel ook het volgende van belang.
Verdachte verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte als volgt. De psychiater en psycholoog concluderen in hun Pro Justitia-rapportages dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, een ernstige stoornis in alcoholgebruik, een obsessief-compulsieve stoornis, PTSS met een sombere grondstemming en in de persoonlijkheid kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis (waarbij de psychiater ook aangeeft dat sprake is van een antisociale denktrant). Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en zijn daarop van invloed geweest, aldus deze deskundigen. De complexe problematiek uit zich op de manier dat wanneer bij verdachte traumatische herinneringen in het brein worden getriggerd, zoals in dit geval het lezen van haar dossier met daarin haar belastende voorgeschiedenis, er veel stress ontstaat die tot uiting komt in angst en woede. Bij gebrek aan adequate coping gebruikt verdachte alcohol om deze heftige gevoelens te dempen. Dit gebruik verslechtert haar toch al beperkte impulscontrole en haar vermogen om helder te denken en weloverwogen keuzes te maken. De onderzoekers adviseren om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over. Verdachte is daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Oordeel over straf en tbs-maatregel met voorwaarden
Met betrekking tot de gevorderde oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden overweegt de rechtbank als volgt. Zoals reeds eerder overwogen, hebben de deskundigen vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt verder vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, zodat de rechter tbs kan opleggen indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist.
Volgens de deskundigen is sprake van forse en complexe problematiek en heeft verdachte in het verleden diverse specialistische behandelingen afgebroken (EMDR, behandeling voor de dwangstoornis, VERS, medicamenteuze behandeling). Het is daarom van belang om de behandeling van verdachte vorm te geven in een omgeving waarin zij zich niet kan onttrekken aan de behandeling, aldus de deskundigen. Een forensische setting in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden is volgens hen nodig om de intensieve behandeling en de diverse symptoomgebieden in samenhang te kunnen behandelen. Daarnaast biedt een dergelijke setting mogelijkheden om de responsiviteit te vergroten, door verdachte te laten abstineren en medicamenteuze behandeling aan te bieden. Ook kan de veiligheid van het slachtoffer worden gewaarborgd doordat de mogelijkheid bestaat om de tbs-maatregel met voorwaarden om te zetten naar dwangverpleging op het moment dat het behandeltraject stagneert.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de deskundigen en adviseert in dat kader de volgende voorwaarden op te leggen:
  • Geen strafbaar feit plegen
  • Meewerken aan reclasseringstoezicht
  • Meewerken aan time-out
  • Niet naar het buitenland gaan
  • Opname in een zorginstelling
  • Volgen van ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • Drugsverbod
  • Alcoholverbod
  • Contactverbod
  • Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
  • Dagbesteding
  • Meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden.
De rechtbank is gelet op de inhoud van de adviezen van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van tbs met voorwaarden eist. Hierbij heeft de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de forse, complexe problematiek van verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank komt op grond van de inhoud van het dossier en de bevindingen van de deskundigen tot het oordeel dat het opleggen van deze maatregel ook noodzakelijk en aangewezen is. Andere - minder strenge -
kaders hebben eerder niet geleid tot een effectieve behandeling en begeleiding en daarmee niet tot een voldoende beveiliging van de samenleving tegen het gedrag van verdachte. De rechtbank acht het in het bijzonder, en gegeven de behandelvoorgeschiedenis van verdachte, van belang de zorg wordt gewaarborgd op het moment dat verdachte afhaakt in de behandeling en begeleiding. De rechtbank neemt dan ook het advies van de deskundigen over. De maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank neemt de voorwaarden over die de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde ‘meewerken aan time-out’. Klinische opname kan worden gezien als een vorm van vrijheidsbeneming (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5449; NJ 2013/132). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1027) geoordeeld dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. De voorwaarde waarbij de beslissing of de verdachte zich gedurende de proeftijd onder klinische behandeling moet stellen, in handen wordt gelegd van de reclassering dan wel de voor indicatie verantwoordelijke instantie en/of de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, is onverenigbaar met artikel 14c lid 2, aanhef en onder 10º, Wetboek van Strafrecht. Dit geldt ook voor een kortdurende klinische opname van zeven weken voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek of wat dan ook.
De penitentiaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (bij arrest van 15 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10739) heeft deze lijn doorgetrokken naar het kader van de terbeschikkingstelling. Hoewel er verschillen zijn aan te wijzen tussen bijzondere voorwaarden in een tbs-kader en bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, is er volgens het hof onvoldoende reden om te oordelen dat opname in een zorginstelling tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kan plaatsvinden zonder dat de rechter oordeelt over de noodzaak daarvan. Het gaat immers om een zelfde inperking van vrijheden. De penitentiaire kamer heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid van een door de rechter-commissaris te bevelen tijdelijke opname op grond van artikel 6.6.10a Wetboek van Strafvordering. Er is geen reden te veronderstellen dat dit anders is bij het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding de dadelijke uitvoerbaarheid te gelasten.
Een dergelijke beslissing impliceert dat de maatregel meteen na de uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, ook al is deze uitspraak nog niet onherroepelijk. Vaak gebeurt dat om te bewerkstelligen dat aansluitend op het vonnis meteen met de klinische of ambulante behandeling kan worden begonnen, dan wel dat deze kan worden voortgezet. Dat lijkt in dit geval echter weinig zinvol nu verdachte ook wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (van langere duur dan het voorarrest, zie hierna) en als regel gevangenisstraf als eerste wordt ten uitvoer gelegd (vgl. art 1.4 Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen).
Alles afwegende, legt de rechtbank op de tbs-maatregel met voorwaarden. Daarnaast acht zij nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren passend en geboden. De rechtbank wijkt hiermee ten voordele van verdachte af van de eis van de officier van justitie. Dat doet zij, omdat zij de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte in grotere mate dan de officier van justitie doet, laat meewegen in de straf. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat verdachte naar omstandigheden zo snel mogelijk in behandeling komt. Een (nog) lagere gevangenisstraf - bijvoorbeeld gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals bepleit door de verdediging - acht de rechtbank niet op zijn plaats, omdat die niet in verhouding zou staan tot de ernst van het feit. Daarbij houdt de rechtbank ook het belang van de speciale en, meer in het bijzonder, generale preventie in het oog. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op de vrijheidsstraf nog in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de - door de reclassering in overweging gegeven en door de officier van justitie gevorderde - gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van verdachte en voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan, omdat de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen, terwijl verdachte mede wordt veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel noodzakelijk in het belang van de bescherming van de veiligheid van personen en goederen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde partij] - bijgestaan door mr. Batavier - heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert een totaalbedrag van € 2.460,80 aan schadevergoeding dat bestaat uit:
  • € 917,90 aan materiële schade;
  • € 1.500,- aan smartengeld;
  • € 42,90 aan proceskosten (reiskosten advocaat), vermeerderd met de wettelijke rente.
Daarnaast is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan smartengeld, gezien het relatief beperkt en licht gebleken letsel bij de benadeelde, aan de hoge kant is en moet worden gematigd tot een bedrag van € 750,-. Ten aanzien van de overige kostenposten is gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade en proceskosten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten voor de vitrage en rolhor (€ 241,59), schoonmaakkosten (€ 290,40), taxikosten naar het ziekenhuis (€ 60,-), het eigen risico
(€ 238,55) en de reiskosten naar het ziekenhuis (€ 87,36) voor toewijzing vatbaar zijn. Datzelfde geldt voor de reiskosten van de benadeelde voor overleg met zijn advocaat (€ 42,90), die de rechtbank aanmerkt als proceskosten. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank wijst daarom deze posten ad € 917,90 (materieel) en € 42,90 (proceskosten) toe.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van smartengeld onder meer in het geval dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan is hier onmiskenbaar sprake. Ook weegt mee dat de benadeelde midden in de nacht in zijn eigen woning (nota benezijn slaapkamer) is aangevallen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 1.500,- geheel toewijzen.
Verdachte is vanaf 25 juli 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de
terbeschikkingstellingde volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van verdachte:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
o zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o een of meerdere vingerafdrukken laat afnemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
o zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o de reclassering helpt aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o meewerkt aan huisbezoeken;
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte als dat van belang is voor het toezicht;
  • verdachte zal niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koningrijk der Nederlanden gaan zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte zal zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte zal zich, na afloop van de klinische behandeling, laten behandelen door een forensische polikliniek en/of FACT-team, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verdachte zal, indien dit na de klinische opname noodzakelijk blijkt, verblijven in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
  • verdachte zal zich onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerken aan een ademonderzoek (blaastest) en/of urineonderzoek, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact hebben of zoeken met [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] en wonende aan de [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
  • verdachte zal zich niet bevinden binnen een straal van vijf kilometer rond de woning van het slachtoffer aan de [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt en
  • verdachte zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding passend bij haar draagkracht, voor zover en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 geeft de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden;
 legt op een gedragsbeïnvloedende- en/of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 917,90 aan materiële schade en
€ 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 42,90;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij] , een bedrag te betalen van in totaal € 2.417,90 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 34 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt en
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar, voorzitter, mr. M.M. Klaasen en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON4R022078 (KIKKER), gesloten op 12 september 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek mes, p. 182.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij] , p. 56-57; de geneeskundige verklaring, p. 107 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 maart 2023.
4.Het proces-verbaal van bevindingen (bekijken filmpjes), p. 98.
5.Het proces-verbaal van bevindingen (112-melding), p. 31-32 en het verhoor van getuige [getuige 1] , p. 72.
6.De forensisch medische letselrapportage, p. 121-129 (incl. fotobijlagen t/m p. 141).
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 maart 2023.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 84.