ECLI:NL:RBGEL:2023:1327

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
C/05/387159 / HZ ZA 21-148
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake bewijslevering en vordering tot terugbetaling van een lening in het civiele recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 maart 2023 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen twee partijen, waarbij de eisers in conventie, [eis in conv sub 1] en [eis in conv sub 2], een vordering hebben ingesteld tegen de gedaagde, [ged in conv/eis in reconv]. De zaak betreft een geschil over de vraag of de handtekening onder een onderhandse akte van een lening afkomstig is van de gedaagde. De rechtbank heeft eerder een bewijsopdracht gegeven aan de eisers om dit te bewijzen. Na het horen van getuigen, waaronder familieleden van de eisers, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de eisers niet zijn geslaagd in hun bewijslevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun bieden voor de stelling dat de handtekening van de gedaagde op de akte staat. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de gedaagde het bedrag van € 34.134,00 aan de eisers heeft geleend.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er wel bewijs is geleverd voor een lening van € 30.000,00 die door de eisers aan de gedaagde is verstrekt voor de woning van de gedaagde. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en de proceskosten aan de zijde van de eisers begroot op € 5.947,50. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van de gedaagde afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 299,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/387159 / HZ ZA 21-148
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van

1.[eis in conv sub 1] ,

wonende te [plaats 3] ,
2.
[eis in conv sub 2],
wonende te [plaats 3] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. T.J. Wittendorp te Maastricht-Airport,
tegen
[ged in conv/eis in reconv],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eis in conv/verw in reconv] en [ged in conv/eis in reconv] genoemd worden. Eisers zullen, waar nodig, [eis in conv sub 1] en [eis in conv sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022
  • de akte overlegging producties 31 tot en met 41 van [eis in conv/verw in reconv]
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 oktober 2022
  • het proces-verbaal van tegengetuigenverhoor van 12 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

De bewijsopdracht
2.1.
In het onder 1.1. vermelde tussenvonnis heeft de rechtbank [eis in conv/verw in reconv] opgedragen te bewijzen dat de handtekening onder de onderhandse geldleningsovereenkomst van [ged in conv/eis in reconv] afkomstig is.
2.2.
[eis in conv/verw in reconv] heeft mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), mevrouw [naam 3] (hierna: [naam 3] ), [eis in conv sub 2] en [eis in conv sub 1] als getuigen doen horen. In het tegengetuigenverhoor is [ged in conv/eis in reconv] als getuige gehoord.
2.3.
[eis in conv sub 2] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“(…)
Wel was duidelijk dat [ged in conv/eis in reconv] zijn schuld vanwege het huis in [plaats 1] nog steeds moest betalen. Daarvoor hebben wij op 11 maart 2012 de onderhandse akte ondertekend. Dat ging toen ook over een Volvo en een telefoonabonnement of telefoon. (…)
[ged in conv/eis in reconv] wist in 2008 niet hoe hij de schuld in [plaats 1] kon aflossen. Wij hadden toen een extraatje ontvangen en we hebben in 2008 hem het geld in goed vertrouwen ter beschikking gesteld. [ged in conv/eis in reconv] en onze dochter hadden toen geen geld en [ged in conv/eis in reconv] zei ons dat het helemaal goed zou komen, dat wij terugbetaald zouden worden en dat we ons geen zorgen moesten maken. Naar aanleiding van die lening in 2008 is de onderhandse akte van 11 maart 2012 opgesteld.
(…)”.
Over de personen die bij de ondertekening aanwezig waren, over de volgorde waarin de akte is getekend en over de plaats van ondertekening heeft zij verklaard:

Ik denk dat wij de akte in [plaats 2] hebben ondertekend. (…)
Bij de ondertekening van de onderhandse akte waren aanwezig mijn man en ik, onze dochter [naam 3] en [ged in conv/eis in reconv] . (…)
Ik weet niet meer in welke volgorde wij precies hebben ondertekend.”.
2.4.
[eis in conv sub 1] heeft – voor zover relevant – het volgende verklaard:
“(…)
Vanaf 2008 wilde [ged in conv/eis in reconv] nooit tekenen of wilde nog een keer iets nakijken, enzovoort. (…) De hypotheekschuld aan de bank vanwege [plaats 1] heeft hij uit onderhandeld op
€ 24.000,00. En hij had ook nog een Volvo nodig en een aantal onbetaalde rekeningen.
(…)”.
Over de personen die bij de ondertekening aanwezig waren, over de volgorde waarin de akte is getekend en over de plaats van ondertekening heeft zij verklaard:
“Voor mij gevoel hebben wij in [plaats 2] getekend en ik denk dat [ged in conv/eis in reconv] als eerste heeft getekend, toen wij gezamenlijk en tot slot [naam 3] alleen. (…)
De ondertekening van de akte heeft met z’n vieren plaatsgevonden.”.
2.5.
Vooropgesteld wordt dat [eis in conv/verw in reconv] het risico draagt van de bewijslevering. Bij de waardering van het bewijs neemt de rechtbank in aanmerking dat [eis in conv/verw in reconv] als partijgetuigen in de zin van artikel 164 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben te gelden. Dit betekent dat de door hen afgelegde verklaringen geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren, tenzij deze strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is sprake als er aanvullende bewijzen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaringen van [eis in conv/verw in reconv] voldoende geloofwaardig maken.
2.6.
[naam 3] heeft ter gelegenheid van het getuigenverhoor – voor zover van belang – het volgende verklaard.
“(…)
Wij hebben beide geld geleend van mijn ouders, zowel ik als [ged in conv/eis in reconv] . [ged in conv/eis in reconv] had zijn woning in [plaats 1] verkocht met een restschuld. Hij kreeg daarvoor leningen van mijn ouders. (…)”.
Over de personen die bij de ondertekening aanwezig waren, over de volgorde waarin de akte is getekend en over de plaats van ondertekening heeft zij verklaard:
“U vraagt mij naar de onderhandse akte van 11 maart 2012. Die hebben we met zijn vieren ondertekend. De ene akte, alleen door [ged in conv/eis in reconv] ondertekend, gaat over de lening van [ged in conv/eis in reconv] . Die bedroeg toen € 34.134,00. (…)
Op 11 maart 2012 zijn drie aktes ondertekend. Die van [ged in conv/eis in reconv] en mij en mijn ouders, die van [ged in conv/eis in reconv] alleen met mijn ouders en de laatste akte is van mijzelf en mijn ouders en die is niet in het geding gebracht. (…)
Op 11 maart 2012 hebben wij die akte ondertekend maar ik weet niet meer of dat in [plaats 3] of [plaats 2] was. Dat moet dan bij ons aan de keukentafel of bij de ouders aan de keukentafel gebeurd zijn. Het kostte enorm veel moeite om [ged in conv/eis in reconv] tot het ondertekenen van de aktes te bewegen. Hij heeft toen twee handtekeningen gezet, ik heb dat zelf gezien en mijn ouders waren erbij. (…) Ik weet ook niet hoe laat wij de aktes hebben ondertekend maar wel dat [ged in conv/eis in reconv] als eerste tekende, [ged in conv/eis in reconv] en ik toen gezamenlijk en tot slot door ik en mijn ouders.”.
2.7.
[eis in conv/verw in reconv] hebben als partijgetuigen weliswaar verklaard dat zij hebben gezien dat [ged in conv/eis in reconv] de onderhandse akte van 11 maart 2012 heeft ondertekend, maar deze verklaringen worden niet anders ondersteund dan door de verklaring van [naam 3] . In r.o. 4.27. van het tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat [naam 3] strikt genomen geen partijgetuige is, maar dat zij als dochter van [eis in conv/verw in reconv] zeer dicht bij hen staat en dat zij gelet op de familierelatie belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Bovendien is zij de ex-partner van [ged in conv/eis in reconv] en volgt uit hetgeen [ged in conv/eis in reconv] onbetwist op de zitting naar voren heeft gebracht dat zij met elkaar gebrouilleerd zijn. Voor de getuigenverklaring van [naam 3] geldt daarom dat deze aan waarde inboet. Daar komt bij dat de door [naam 3] , [eis in conv sub 2] en [eis in conv sub 1] afgelegde verklaringen niet geheel met elkaar overeenkomen. [naam 3] heeft verklaard dat op 11 maart 2012 drie verschillende aktes zijn ondertekend. [eis in conv sub 2] heeft enkel verklaard over de akte waarvoor de bewijsopdracht is verstrekt. [eis in conv sub 1] heeft verklaard over een akte die door zowel [eis in conv/verw in reconv] , [ged in conv/eis in reconv] als [naam 3] is ondertekend. Dit kan niet zien op de akte waarvoor de bewijsopdracht is gegeven, nu op deze akte alleen handtekeningen van [eis in conv/verw in reconv] en [ged in conv/eis in reconv] staan. [eis in conv/verw in reconv] hebben aangegeven dat de akte is ondertekend in [plaats 2] . [naam 3] heeft verklaard dat zij niet meer weet of de aktes in [plaats 3] of in [plaats 2] ondertekend zijn. [eis in conv sub 1] heeft verklaard dat [ged in conv/eis in reconv] als eerste heeft getekend, toen “
wij” (de rechtbank begrijpt: [eis in conv/verw in reconv] ) gezamenlijk en tot slot [naam 3] alleen. [naam 3] heeft verklaard dat [ged in conv/eis in reconv] als eerste heeft getekend, toen zij en [ged in conv/eis in reconv] gezamenlijk en tot slot zij en [eis in conv/verw in reconv] [eis in conv sub 2] heeft aangegeven dat zij niet meer weet in welke volgorde de akte is ondertekend.
De heer en [naam 1] hebben verklaard dat zij niet bij de (gestelde) ondertekening van de onderhandse akte op 11 maart 2012 aanwezig waren. Nu zij geen handschriftdeskundigen van beroep zijn, gaat de rechtbank voorbij aan hetgeen zij hebben verklaard over de handtekening die op de onderhandse akte staat.
Ook de door [eis in conv/verw in reconv] overgelegde producties 31 tot en met 41 kunnen niet als aanvullend bewijs dienen, nu deze producties bestaan uit een schriftelijke verklaring van [eis in conv/verw in reconv] zelf en (volgens [eis in conv/verw in reconv] ) afschriften van originele stukken met de handtekening van [ged in conv/eis in reconv] . De rechtbank begrijpt dat [eis in conv/verw in reconv] met het overleggen van stukken waar de handtekening van [ged in conv/eis in reconv] op staat, heeft willen aantonen dat deze handtekeningen identiek zijn aan de op de betreffende onderhandse akte geplaatste handtekening. Ook al zouden de handtekeningen op het oog identiek lijken, dan wil dat nog niet zeggen dat de handtekening op de onderhandse akte door [ged in conv/eis in reconv] zelf is gezet. In het hypothetische geval dat een handschriftdeskundige tot het oordeel zou zijn gekomen (na vergelijking van de overgelegde stukken) dat met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de handtekening op de onderhandse akte door [ged in conv/eis in reconv] is gezet, zou dit als (aanvullend) bewijs kunnen dienen. [eis in conv/verw in reconv] heeft echter verklaard bewust te hebben afgezien van het inschakelen van een handschriftdeskundige.
Naar het oordeel van de rechtbank is [eis in conv/verw in reconv] dan ook niet geslaagd in zijn opdracht om te bewijzen dat de handtekening onder de onderhandse geldleningsovereenkomst van [ged in conv/eis in reconv] afkomstig is. Aldus is niet komen vast te staan dat [eis in conv/verw in reconv] het bedrag van
€ 34.134,00 – dat in de onderhandse akte is genoemd – aan [ged in conv/eis in reconv] heeft geleend.
Het bedrag van € 30.000,00 t.b.v. de woning in [plaats 1]
2.8.
[eis in conv/verw in reconv] stelt dat het bedrag van € 34.134,00 uit de onderhandse akte de (uiteindelijke) vastlegging is van diverse onderhanden leningen, waaronder een bedrag van € 30.000,00 dat aan [ged in conv/eis in reconv] is geleend voor zijn woning in [plaats 1] . [ged in conv/eis in reconv] betwist dat hij enig bedrag uit hoofde van de onderhandse akte aan [eis in conv/verw in reconv] verschuldigd is.
2.9.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van de door
[eis in conv/verw in reconv] gestelde lening van € 30.000,00 op [eis in conv/verw in reconv] , nu hij deze lening aan (een gedeelte van) zijn vordering ten grondslag legt.
2.10.
De rechtbank stelt vast dat [eis in conv/verw in reconv] een bewijs van overboeking van het bedrag van € 30.000,00 heeft overgelegd. Op dit bewijs van overboeking is te zien dat op
3 april 2008 van de bankrekening van [eis in conv sub 2] naar de bankrekening ten name van [ged in conv/eis in reconv] een bedrag van € 30.000,00 is overgeboekt, met als omschrijving “
Woning [plaats 1]” (zie de laatste pagina van productie 5 van de dagvaarding). Vast staat dat [ged in conv/eis in reconv] het bedrag van € 30.000,00 van [eis in conv/verw in reconv] heeft ontvangen.
[ged in conv/eis in reconv] heeft eerst bij conclusie van antwoord betwist dat hij een bedrag van € 34.134,00 van [eis in conv/verw in reconv] heeft ontvangen en dat hij
enig bedraguit hoofde van de onderhandse akte aan [eis in conv/verw in reconv] verschuldigd is, vervolgens heeft hij desgevraagd op de zitting van
17 februari 2022 verklaard dat [eis in conv/verw in reconv] heeft aangeboden de restschuld van de woning in [plaats 1] op zich te nemen en dat op een later moment zou worden afgesproken wat daarmee zou gebeuren, en daarna heeft hij in het tegengetuigenverhoor verklaard dat het bedrag van € 30.000,00 een schenking betreft, maar dat partijen wel gesprekken hebben gehad over de terugbetaling (maar niet wanneer). De stelling dat sprake is van een schenking, maar dat partijen wel gesprekken hebben gehad over de terugbetaling van dit bedrag, is innerlijk tegenstrijdig. Een schenking is immers een overeenkomst
om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van zijn eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Gezien de onderbouwing aan de zijde van
[eis in conv/verw in reconv] en het feit dat [ged in conv/eis in reconv] (innerlijk) tegenstrijdige standpunten inneemt of zijn standpunt aanpast, is de rechtbank van oordeel dat [ged in conv/eis in reconv] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [eis in conv/verw in reconv] het bedrag van € 30.000,00 aan [ged in conv/eis in reconv] heeft geleend. [ged in conv/eis in reconv] dient het bedrag van € 30.000,00 dan ook aan [eis in conv/verw in reconv] terug te betalen.
Verrekening
2.11.
Vast staat dat [ged in conv/eis in reconv] tussen 16 september 2016 en april 2020 maandelijks een bedrag van € 200,00 (in totaal € 8.600,00) naar [eis in conv/verw in reconv] heeft overgemaakt.
2.12.
In r.o. 4.16. van het tussenvonnis is overwogen dat de stelling van [ged in conv/eis in reconv] dat hij de betalingen van € 200,00 heeft verricht als voorschot op de energielasten van de door [naam 3] bewoonde woning tegenstrijdig is aan productie 23, 25 en 26 van [eis in conv/verw in reconv] en dat bovendien vaststaat dat [ged in conv/eis in reconv] in een overzicht van zijn maandelijkse lasten het bedrag van
€ 200,00 heeft opgenomen met de omschrijving “
aflossing BB”. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het bedrag van (in totaal) € 8.600,00 door [ged in conv/eis in reconv] is overgeboekt als aflossing op zijn schuld bij [eis in conv/verw in reconv]
2.13.
[ged in conv/eis in reconv] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de betalingen van € 200,00 ingevolge artikel 6:43 lid 1 BW aan de notariële geldleningsovereenkomst van 2006 moeten worden toegerekend indien de betalingen als aflossingen worden gezien.
2.14.
[eis in conv/verw in reconv] heeft in de dagvaarding zijn vordering uit hoofde van de onderhandse akte met het bedrag van € 8.600,00 verrekend. Het in artikel 6:43 lid 2 BW (juncto 6:137 BW) neergelegde uitgangspunt is dat zonder nadere aanwijzing verrekening geschiedt met de oudste opeisbare schulden. [eis in conv/verw in reconv] heeft echter in zijn dagvaarding een verrekeningsverklaring gedaan. In deze verrekeningsverklaring heeft hij op duidelijke wijze aangewezen met welk deel van de schuld van [ged in conv/eis in reconv] hij het bedrag van
€ 8.600,00 wenst te verrekenen. De rechtbank zal daarom op dezelfde wijze verrekenen (ingevolge artikel 6:137 BW). Nu [eis in conv/verw in reconv] stelt dat de onderhandse akte de vastlegging is van verschillende onderhanden leningen, waaronder de (thans vaststaande) lening met betrekking tot de woning in [plaats 1] ten bedrage van € 30.000,00, zal het bedrag van € 8.600,00 in mindering worden gebracht op de vordering van [eis in conv/verw in reconv] op [ged in conv/eis in reconv] van € 30.000,00. Deze vordering op [ged in conv/eis in reconv] bedraagt na verrekening aldus
€ 21.400,00.
2.15.
Weliswaar heeft [eis in conv/verw in reconv] (onder het tweede gedachtestreepje) gevorderd een bedrag van € 25.033,95 uit hoofde van de onderhandse geldlening (te vermeerderen met de contractuele dan wel wettelijke rente vanaf 30 april 2020, althans 13 november 2020, althans de dag van de dagvaarding) en is hij niet geslaagd in zijn bewijsopdracht dat [ged in conv/eis in reconv] de onderhandse geldleningsovereenkomst heeft ondertekend, maar dit betekent niet dat de vordering geheel moet worden afgewezen. De rechtbank zal het mindere toewijzen, in die zin dat [ged in conv/eis in reconv] zal worden veroordeeld tot betaling van € 21.400,00 aan [eis in conv/verw in reconv] , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 21 januari 2021.
De overige vorderingen in conventie
2.16.
Zoals reeds in r.o. 4.13. van het tussenvonnis is overwogen, zal [ged in conv/eis in reconv] worden veroordeeld het bedrag van € 50.000,00 te betalen aan [eis in conv/verw in reconv] (gevorderd onder het eerste gedachtestreepje), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 28 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
2.17.
Zoals reeds in r.o. 4.31. van het tussenvonnis is overwogen, wordt de vordering met betrekking tot de contante gelden (onder het derde gedachtestreepje) afgewezen. Voor zover het verzoek van [eis in conv/verw in reconv] onderaan zijn schriftelijke verklaring van september 2022 (productie 37) moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen op deze bindende eindbeslissing (nog daargelaten dat de advocaat van [eis in conv/verw in reconv] dit verzoek niet heeft gedaan of hier op heeft gewezen), geldt het volgende. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door haar gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat zij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. In de schriftelijke verklaring stelt [eis in conv/verw in reconv] voor het eerst dat op 11 maart 2012 ook een akte met betrekking tot (een groot gedeelte van de gevorderde) geleende contante gelden door [ged in conv/eis in reconv] , [naam 3] en [eis in conv/verw in reconv] is ondertekend, welke onderhandse akte door [eis in conv/verw in reconv] bij de schriftelijke verklaring is gevoegd. Hiermee komt [eis in conv/verw in reconv] met een nieuw bewijsstuk. Gezien de datum van dat stuk
(11 maart 2012), had deze akte al eerder in het geding kunnen en moeten worden gebracht. Dit nalaten komt voor rekening en risico van [eis in conv/verw in reconv] , juist ook omdat het partijdebat op dat punt is gesloten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding terug te komen op haar eerdere in het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing.
2.18.
[eis in conv/verw in reconv] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (onder het vierde gedachtestreepje). De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. [eis in conv/verw in reconv] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassokosten zijn verricht. Voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten wordt aansluiting gezocht bij de staffel zoals opgenomen in het Besluit. Volgens de staffel van het Besluit is toewijsbaar een bedrag van € 1.489,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, welk bedrag is berekend over het toegewezen bedrag aan hoofdsom.
Proceskosten in conventie
2.19.
[ged in conv/eis in reconv] heeft aangevoerd dat [eis in conv/verw in reconv] er alles aan gelegen was om snel een verstekvonnis te behalen. De dagvaarding is openbaar betekend, terwijl bij de gelegde beslagen nog wel is gebruikgemaakt van het woonadres van [ged in conv/eis in reconv] . Bovendien heeft het weken geduurd voor een uittreksel van de Staatscourant met de vermelding van de openbaar betekende dagvaarding is overgelegd. Volgens [ged in conv/eis in reconv] levert deze handelswijze misbruik van procesrecht op en hij verzoekt in het geval van een proceskostenveroordeling in het nadeel van [ged in conv/eis in reconv] de proceskosten te compenseren.
2.20.
Ingevolge artikel 237 Rv is gehele of gedeeltelijke compensatie van de proceskosten mogelijk indien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, indien partijen in een bepaalde (in het artikel nader omschreven) relatie tot elkaar staan en indien de in het ongelijk gestelde partij nodeloos kosten heeft aangewend of veroorzaakt. [ged in conv/eis in reconv] heeft niet aangevoerd dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd vanwege een van de hiervoor genoemde omstandigheden.
2.21.
Verder geldt dat een volledige vergoeding van proceskosten mogelijk is indien sprake is van ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij moet worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7828) overwogen dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Nu [ged in conv/eis in reconv] niet heeft aangevoerd dat hiervan sprake is, kan in de onderhavige zaak geen misbruik van procesrecht door [eis in conv/verw in reconv] worden aangenomen. Daar komt bij dat [ged in conv/eis in reconv] zijn stelling gelet op de gemotiveerde betwisting door [eis in conv/verw in reconv] onvoldoende heeft onderbouwd.
2.22.
[ged in conv/eis in reconv] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een gedeelte van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 118,96
- griffierecht 1.666,00
- getuigenkosten 22,04
- salaris advocaat
4.140,50(3,5 punt × tarief € 1.183,00)
Totaal € 5.947,50
in reconventie
2.23.
[ged in conv/eis in reconv] vordert onder Ⅰ. dat [eis in conv/verw in reconv] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 140,00. Hij stelt dat [eis in conv/verw in reconv] in september 2020 een tweetal bankbeslagen ten laste van hem heeft gelegd die [eis in conv/verw in reconv] bewust heeft laten vervallen door niet tijdig een procedure aanhangig te maken, zodat de kosten van € 140,00 ten onrechte voor zijn rekening zijn gekomen.
2.24.
De bank van [ged in conv/eis in reconv] heeft de kosten die zij heeft moeten maken bij [ged in conv/eis in reconv] in rekening gebracht, hetgeen mogelijk is op basis van artikel 476a lid 3 Rv. De rechtbank begrijpt dat [ged in conv/eis in reconv] van mening is dat [eis in conv/verw in reconv] deze kosten dient te dragen. [ged in conv/eis in reconv] heeft niet onderbouwd op welke rechtsgrond zijn vordering is gebaseerd. Voor zover de rechtbank in zijn toelichting moet lezen dat de beslagen in september 2020 nietig, onnodig of onrechtmatig waren, heeft [ged in conv/eis in reconv] tegenover de gemotiveerde betwisting van
[eis in conv/verw in reconv] deze vordering niet, althans onvoldoende, onderbouwd en heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht. De vordering onder Ⅰ. zal aldus worden afgewezen.
2.25.
[ged in conv/eis in reconv] vordert onder Ⅱ. dat [eis in conv/verw in reconv] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.600,00. Uit het lichaam van de conclusie blijkt dat [ged in conv/eis in reconv] deze vordering voorwaardelijk heeft ingesteld (randnummer 55: “
vordert daarom voorwaardelijk dat het bedrag van EUR 8.600,00 aan hem dient te worden terugbetaald. Dit onder de voorwaarde dat hij niet wordt veroordeeld in conventie en aan [eis in conv/verw in reconv] geen grond voor verrekening toekomt”). Nu [ged in conv/eis in reconv] in conventie wordt veroordeeld tot het betalen van verschillende bedragen aan [eis in conv/verw in reconv] , is de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld niet ingetreden, zodat de rechtbank niet aan een beoordeling van deze reconventionele vordering toekomt.
2.26.
[ged in conv/eis in reconv] vordert dat [eis in conv/verw in reconv] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 320,00 (onder Ⅲ.) en dat [eis in conv/verw in reconv] zal worden veroordeeld tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen (onder Ⅳ.). Ook ten aanzien van deze vorderingen geldt dat uit het lichaam van de conclusie blijkt dat [ged in conv/eis in reconv] deze voorwaardelijk heeft ingesteld (randnummer 56: “
Daar [ged in conv/eis in reconv] van mening is dat geen grondslag bestaat voor de gelegde beslagen, is hij van mening dat de gelegde conservatoire beslagen in het geval van afwijzing van de vorderingen van [eis in conv/verw in reconv] in conventie dienen te worden opgeheven en de kosten van de gelegde bankbeslagen ad EUR 80,00 ook ten aanzien van de bankbeslagen dienen te worden terugbetaald”). Nu de voorwaarde waaronder de vorderingen zijn ingesteld niet is ingetreden, komt de rechtbank niet aan een beoordeling van deze vorderingen toe.
Proceskosten in reconventie
2.27.
Wanneer aan de voorwaarde waaronder een reconventionele vordering is ingesteld niet is voldaan, geldt als uitgangspunt dat in reconventie geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken (zie het arrest van de Hoge Raad van 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673). Nu [ged in conv/eis in reconv] zijn vordering onder Ⅰ. en onder Ⅴ. (de vordering met betrekking tot de proceskosten) in elk geval onvoorwaardelijk heeft ingesteld, is [ged in conv/eis in reconv] in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen en zal een proceskostenveroordeling in reconventie worden uitgesproken.
2.28.
[ged in conv/eis in reconv] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] worden begroot op:
- salaris advocaat
299,00(1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 598,00)
Totaal € 299,00
in conventie en in reconventie
2.29.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] om aan [eis in conv/verw in reconv] te betalen een bedrag van € 50.000,00 (vijftig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 28 november 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] om aan [eis in conv/verw in reconv] te betalen een bedrag van € 21.400,00 (eenentwintig duizend vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 januari 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] om aan [eis in conv/verw in reconv] te betalen een bedrag van € 1.489,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] in de proceskosten, aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] tot op heden begroot op € 5.947,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
wijst de vorderingen af,
3.8.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] in de proceskosten, aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] tot op heden begroot op € 299,00,
3.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
3.10.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 271,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [ged in conv/eis in reconv] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.11.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie wat betreft de kostenveroordeling onder r.o. 3.10. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 1 maart 2023.
Fp/Vr/Kh