ECLI:NL:RBGEL:2023:1103

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
406647
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eisers in vorderingen op basis van bindend adviesclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers, [eiseres 1] en [eiser 2], en gedaagde, [gedaagde]. De eisers vorderden onder andere dat gedaagde gehouden is tot nakoming van zijn verplichtingen uit een koopovereenkomst, een geldleningsovereenkomst en een huurovereenkomst. Gedaagde betwistte dat hij partij was bij deze overeenkomsten en voerde aan dat de eisers niet-ontvankelijk verklaard moesten worden omdat partijen een bindend advies waren overeengekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een bindend adviesclausule in de koopovereenkomst was opgenomen, waardoor de eisers niet-ontvankelijk werden verklaard in hun vorderingen. De rechtbank oordeelde dat de clausule ondubbelzinnig was en dat partijen afstand hadden gedaan van hun recht op toegang tot de overheidsrechter. De proceskosten werden aan de zijde van gedaagde vastgesteld op € 5.061,00, die hoofdelijk door eisers moesten worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van bindend adviesclausules in contracten en de gevolgen daarvan voor de toegang tot de rechter.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/406647 / HZ ZA 22-229
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat: mr. A.J. Verweij te Ermelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. F.W. Aartsen te Harderwijk.
Partijen worden hierna afzonderlijk [eiseres 1] , [eiser 2] en [gedaagde] genoemd.
Eisers worden hierna gezamenlijk ook [eisers] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2022,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres 1] .
[eiseres 1] was eigenaar van haardenwinkel [bedrijf 1] te [plaats] (hierna: [bedrijf 1] ).
2.2.
[gedaagde] heeft op 2 mei 2016 [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht.
2.3.
In verband met de overname van (de onderneming van) [bedrijf 1] zijn in mei 2016 de volgende overeenkomsten gesloten:
- een koopovereenkomst tussen enerzijds [eiseres 1] en anderzijds [bedrijf 2] en/of [gedaagde] (hierna: de koopovereenkomst),
- een geldleningsovereenkomst tussen enerzijds [eiseres 1] en anderzijds [bedrijf 2] en/of [gedaagde] (hierna: de geldleningsovereenkomst),
- een huurovereenkomst tussen enerzijds [eiser 2] en anderzijds [bedrijf 2] en/of [gedaagde] (hierna: de huurovereenkomst).
2.4.
[bedrijf 2] is op 21 januari 2020 in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. C.H. Strijkert tot curator (hierna: de curator).
2.5.
[eisers] heeft op 1 februari 2020 vorderingen uit hoofde van de koop-, geldlenings- en huurovereenkomst bij de curator ter verificatie ingediend.
2.6.
Bij brieven van 14 december 2020 heeft de curator aan [eisers] laten weten dat het faillissement van [bedrijf 2] bij gebrek aan baten is opgeheven en geen uitkering kan worden gedaan.
2.7.
Bij brief van 16 juli 2021 heeft [eisers] [gedaagde] uit hoofde van de koop-, geldlenings- en huurovereenkomst gesommeerd tot betaling van de achterstallige betalingen.
2.8.
Bij brief van 23 augustus 2021 heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat alleen [bedrijf 2] partij is bij de betreffende overeenkomsten.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres 1] gehouden is tot nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst, dan wel [eiser 2] ten aanzien van de huurovereenkomst,
II. Te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres 1] , dan wel [eiser 2] ten aanzien van de huurovereenkomst, tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen, doordat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst,
III. [gedaagde] uit hoofde van de huurovereenkomst te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1] , dan wel [eiser 2] , van € 39.044,22 binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 juli 2021, althans 23 augustus 2021, althans 14 juli 2022, tot de dag van de algehele voldoening,
IV. [gedaagde] jegens [eiseres 1] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst te veroordelen tot betaling van € 50.365,14 + PM (zijnde de vanaf 1 juli 2022 verschuldigde en niet voldane termijnen van € 2.500,00 per maand) binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 juli 2021, althans 23 augustus 2021, vanaf 14 juli 2022, tot de dag van de algehele voldoening,
V. [gedaagde] jegens [eiseres 1] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst te veroordelen tot een maandelijkse betaling van minimaal € 2.500,00 per de eerste van iedere kalendermaand, vanaf 1 juni 2022 tot het moment dat de geldleningsovereenkomst per 1 mei 2023 eindigt, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft ten aanzien van deze maandelijkse betaling, tot de dag van de algehele voldoening,
VI. [gedaagde] jegens [eiseres 1] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst te veroordelen om de resterende hoofdsom bij het einde van de geldleningsovereenkomst per 1 mei 2023 te voldoen, zulks binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres 1] , thans begroot op
€ 34.072,52, dan wel de resterende hoofdsom die per 1 mei 2023 volgens de administratie [eiseres 1] resteert, zulks te vermeerderen met de contractuele rente van 4 % per 1 mei 2023 vanaf 14 dagen na aanschrijving tot de dag van de algehele voldoening,
VII. Wieberink jegens [eiseres 1] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete zoals bedoeld in artikel 10 van de koopovereenkomst van € 5.000,00 en binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2022, althans 23 augustus 2021, althans 14 juli 2022, tot de dag van de algehele voldoening,
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de integrale juridische kosten van [eiseres 1] en [eiser 2] , inclusief deze procedure begroot op een bedrag van € 9.950,00 exclusief btw + PM, althans subsidiair te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten conform de daarvoor geldende staffel en de juridische kosten voor de procedure conform het geldende liquidatietarief, waaronder het griffierecht en het salaris van de gemachtigde, alsmede te veroordelen in de nakosten. Dit met bepaling dat indien deze kosten binnen twee weken na betekening van het vonnis niet zijn betaald, [gedaagde] hierover de wettelijke rente verschuldigd is vanaf dat moment tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is (ook) partij bij de koop-, geldlenings- en huurovereenkomst en moet daarom alle uit deze overeenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen nakomen. [gedaagde] moet op grond van de koopovereenkomst ook een contractuele boete van € 5.000,00 betalen en daarnaast de (buiten)gerechtelijke kosten vergoeden, omdat hij, ondanks sommatie, in gebreke is gebleven aan deze betalingsverplichtingen te voldoen.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de proceskosten met rente en nakosten.
[gedaagde] betwist dat hij partij is bij de overeenkomsten en hij voert het volgende aan als formeel verweer:
[eisers] kan niet in zijn vorderingen worden ontvangen, omdat partijen bindend advies zijn overeengekomen.
In het geval [eisers] wel in zijn vorderingen kan worden ontvangen, dan moeten de vorderingen van [eisers] onder I, subsidiair, II en III naar de kantonrechter worden verwezen, omdat deze betrekking hebben op een huurovereenkomst.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op toegang tot een bij de wet ingesteld gerecht (hierna: de overheidsrechter). Het staat partijen evenwel op grond van artikel 7:900 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vrij om in een overeenkomst af te spreken dat een in de toekomst rijzend geschil wordt beslecht bij bindend advies (hierna: bindendadviesclausule).
4.2.
Een geslaagd beroep op een bindendadviesclausule betekent dat de rechter niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de rechtsbetrekking in geschil. Daarbij past dat de eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering [1] .
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat de geldleningsovereenkomst en de huurovereenkomst deel uitmaken van de koopovereenkomst. In artikel 11 van de koopovereenkomst staat:
“Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst en niet in der minne tot een oplossing kunnen komen, zullen bij wijze van bindend advies worden beslecht door drie arbiters, waarbij iedere partij een arbiter zal benoemen en de aldus benoemde arbiters gezamenlijk een derde zullen benoemen.”
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij gebonden zijn aan deze bepaling. Partijen twisten echter over de vraag of er hier sprake is van een bindendadviesclausule of een (defecte) arbitrageclausule.
4.5.
De rechtbank legt de clausule zo uit dat er sprake is van een bindendadviesclausule. In dit verband voert [gedaagde] terecht aan dat uit de bewoordingen van de clausule volgt dat alle geschillen “bij wijze van bindend advies” zullen worden beslecht, en dat dit advies zal worden gegeven door drie te benoemen arbiters. Aangezien tussen partijen vast staat dat [eisers] de koopovereenkomst heeft opgesteld en niet gesteld of gebleken is dat hij een andere gangbare juridische betekenis voor ogen had dan een vaststelling krachtens een aan een derde (in dit geval: drie arbiters) opgedragen beslissing in de zin van artikel 7:900 lid 2 BW, heeft [gedaagde] deze clausule ook mogen begrijpen als een bindendadviesclausule. Het enkele feit dat het bindend advies, blijkens de bewoordingen van de clausule, wordt gegeven door “arbiters” maakt niet dat partijen arbitrage als wijze van geschilbeslechting zijn overeengekomen.
4.6.
In het geval van een bindendadviesclausule doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter. Deze afstand moet evenwel vrijwillig en ondubbelzinnig geschieden. Tussen partijen staat de vrijwilligheid niet ter discussie maar wel of partijen op ondubbelzinnige wijze afstand hebben gedaan van bedoeld recht.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval: partijen zijn immers uitdrukkelijk overeengekomen dat “alle geschillen” welke mochten ontstaan naar aanleiding van de koopovereenkomst (en niet in der minne tot een oplossing kunnen komen) “bij wijze van bindend advies” – en dus niet door de overheidsrechter – beslecht zullen worden.
4.8.
Ook het betoog van [eisers] op de zitting, dat het niet de bedoeling van hem/partijen was dat geschillen als hier aan de orde onder de bindendadviesclausule zouden vallen, gaat niet op. [gedaagde] voert daartegen terecht aan dat uit de bewoordingen van de clausule (“alle geschillen”) juist het tegendeel volgt. [eisers] heeft ook niet gewezen op concrete feiten of omstandigheden die aanknopingspunten bieden voor zijn uitleg van de clausule.
4.9.
De slotsom is dan ook dat [eisers] in al het gevorderde niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.10.
[eisers] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
5.061,00
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.12.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiseres 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 5.061,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres 1] en [eiser 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Mesman en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
jm/kh

Voetnoten

1.HR 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:425.