3.2.PIPM legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Ten aanzien van de curator
Ten aanzien van de curator van GPS
De curator van GPS is tekortgeschoten in zijn (leverings-)verplichtingen uit de Activaovereenkomst ten aanzien van de volgende zaken (hierna ook: de Zaken):
de watertanks, en
de procesleidingen (als omschreven in dagvaarding 53 e.v.)
Terwijl PIPM tot 15 oktober 2021 de gelegenheid zou hebben om de door haar gekochte zaken uit het Bedrijfspand te verwijderen, heeft de curator het Bedrijfspand op 9 juli 2021 aan Schootbrugge geleverd. PIPM was daarvan niet op de hoogte. Daarmee werden de rechten van PIPM verkort omdat het Bedrijfspand is geleverd op een moment dat een deel van de door PIPM (expliciet) gekochte onroerende zaken zich nog in het Bedrijfspand bevonden. De verkoop en levering van het Bedrijfspand aan Schootbrugge heeft ertoe geleid dat PIPM werd geconfronteerd met een (nieuwe) eigenaar van het Bedrijfspand die het standpunt kon innemen dat de (aan PIPM verkochte) watertanks en procesleidingen als bestanddeel van het Bedrijfspand hadden te gelden en daarmee zijn eigendom zijn geworden.
Van een zorgvuldig handelend curator had verwacht mogen worden dat hij zich de belangen en rechten van PIPM had aangetrokken voorafgaand aan (en bij) de verkoop en levering van het Bedrijfspand. Dit is niet gebeurd. Ook heeft de curator zich niet veel van de belangen en rechten van PIPM aangetrokken na de levering van het Bedrijfspand aan Schootbrugge. De curator heeft namelijk in vrijwel alle gevallen, waarin het roerende karakter van een zaak ter discussie werd gesteld, onder verwijzing naar “vaste jurisprudentie” zijn oordeel in het voordeel van Schootbrugge laten uitvallen. In de weinige gevallen, te denken valt aan de aanrijbeveiligingen, ventilatoren/voorzetwand en de met groene verf gemarkeerde leidingen, waarin het oordeel wél in het voordeel van PIPM uitviel, werd het PIPM alsnog niet toegestaan de zaken uit het Bedrijfspand te verwijderen en werd PIPM, tegen finale kwijting op alle punten, een minimale vergoeding geboden.
Gelet op deze wanprestatie is de curator van GPS aansprakelijk voor de schade. PIPM verkrijgt hiermee een concurrente boedelvordering. De door PIPM geleden schade valt onder de boedelschulden uit de derde categorie van het arrest
Koot Beheer/Tideman q.q..De schade is immers ontstaan doordat de curator van GPS in strijd heeft gehandeld met een in zijn hoedanigheid na te leven (levering)verplichting. Deze verplichting vloeit voort uit de Activaovereenkomst.
Ten aanzien van de curator van GPS Vastgoed
Bij het handelen van [curator] is het onderscheid tussen zijn hoedanigheid van curator van GPS en curator van GPS Vastgoed voor derden niet duidelijk geweest. [curator] heeft dit zelf kennelijk ook niet altijd scherp gehad nu in de Koopovereenkomst is opgenomen dat de curator van GPS Vastgoed de inventaris aan PIPM heeft verkocht. Volgens PIPM is duidelijk dat de curator zich niet heeft gekweten van de noodzakelijke zorgvuldigheid tegenover PIPM. Terwijl hij op de hoogte was van de Activaovereenkomst met PIPM (hij had deze immers in zijn hoedanigheid van curator kort daarvoor gesloten), heeft de curator van GPS Vastgoed de rechten van PIPM geminimaliseerd door het Bedrijfspand inclusief de aan PIPM verkochte zaken aan Schootbrugge te leveren en ter beschikking te stellen. PIPM meent dat deze gedragingen leiden tot aansprakelijkheid van de curator van GPS Vastgoed uit hoofde van onrechtmatige daad.
Ten aanzien van Schootbrugge
Onrechtmatig profiteren van wanprestatie curator
PIPM stelt voorop dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft genomen dat het handelen met iemand terwijl men weet dat deze door dit handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf tegenover die derde niet onrechtmatig is, en dat het antwoord op de vraag of dergelijk bewust profiteren van andermans wanprestatie onrechtmatig is tegenover die derde, afhangt van de omstandigheden van het geval. Met andere woorden: de wetenschap bij Schootbrugge van de omstandigheid dat de curator zijn verplichtingen tegenover PIPM schendt, is noodzakelijk maar niet voldoende om Schootbrugge uit onrechtmatige daad tegenover PIPM aansprakelijk te houden. Daarvoor is mede een, naar gelang de omstandigheden wisselend, ‘plus’ nodig.
In dit verband is van belang dat in de Koopovereenkomst het volgende is bepaald:
“(…) Met de koper van de inventaris zijn afspraken gemaakt die zijn weergegeven in bijgevoegde koopovereenkomst inventaris P.I.P.M. Deze afspraken vormen een onlosmakelijk onderdeel van deze Overeenkomst waar het de verplichtingen van de Verkoper betreft richting de koper van de inventaris. Koper zal deze verplichtingen als zijn eigen verplichtingen nakomen. Koper draagt daarmee ook kennis van de omstandigheid dat een aantal zaken mogelijk als onroerend zouden kunnen worden bestempeld onderdeel zijn van de verkoop van de inventaris en zal die verkoop en overdracht respecteren. (…)“
Uit het voorstaande volgt dus dat de Activaovereenkomst als bijlage is gehecht aan de Koopovereenkomst. In de Koopovereenkomst is daarnaast bepaald dat (i) de afspraken tussen PIPM en de curator een onlosmakelijk onderdeel vormen van de Koopovereenkomst, (ii) dat Schootbrugge die afspraken als zijn eigen verplichtingen dient na te komen, (iii) hij wetenschap heeft van de omstandigheid dat door de curator aan PIPM verkochte zaken als onroerend zouden kunnen worden bestempeld, én (iv) de verkoop en levering van die onroerende zaken dient te respecteren.
Terwijl Schootbrugge dus vóór het sluiten van de Koopovereenkomst op de hoogte was van de zaken die PIPM van de curator had gekocht, heeft Schootbrugge zich tegenover de curator op het standpunt gesteld dat meerdere (van de eerder door de curator aan PIPM verkochte) zaken ‘tot het pand behoren’ en PIPM niet tot verwijdering daarvan mocht overgaan. Schootbrugge heeft de curator en PIPM daarbij zelfs aansprakelijk gesteld voor het geval PIPM toch tot verwijdering van die zaken zou overgaan. Schootbrugge nam welbewust het risico dat (het vasthouden aan) haar onjuiste stellingname ertoe zou leiden dat de curator uiteindelijk tegenover PIPM zou wanpresteren, maar ook dat PIPM als gevolg daarvan flinke schade zou leiden. Deze handelwijze klemt te meer nu Schootbrugge bij haar handelwijze geen ander belang heeft gehad dan de mogelijkheid om een groot deel van de achtergebleven zaken zelf (als schroot) aan een derde te kunnen verkopen en de opbrengst daarvan in haar eigen zak te steken. De procesleidingen zijn immers nutteloos nu de productielijn door PIPM is verwijderd en Schootbrugge het Bedrijfspand heeft verkocht aan Mudde & Kok Holding B.V. die het als garage en showroom in gebruik zal nemen.
In dit geval bestaat de ‘plus’ dus uit het feit dat de curator van GPS Vastgoed in zijn overeenkomst met Schootbrugge de inhoud van de Activaovereenkomst met PIPM heeft geïncorporeerd. Schootbrugge was dus op de hoogte van de positie van PIPM en had een eigen verantwoordelijkheid voor het respecteren van de contractuele rechten van PIPM. Dit betekent dat Schootbrugge niet zonder meer mocht afgaan op het oordeel van de curator van GPS Vastgoed dienaangaande. Zij wist immers dat de curator van GPS Vastgoed een tegenstrijdig belang had. Schootbrugge diende deze rechten van PIPM contractueel te respecteren. In die nauwe betrokkenheid van Schootbrugge bij de relatie curator/PIPM is in deze zaak de rechtens vereiste ‘plus’ gelegen.
Ongerechtvaardigde verrijking
Subsidiair, voor het geval Schootbrugge niet onrechtmatig van de wanprestatie van de curator heeft geprofiteerd, is Schootbrugge ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van PIPM.
Door het achterblijven van niet aan haar verkochte, en dus niet in de koopsom verdisconteerde, watertanks en procesleidingen in het Bedrijfspand, is Schootbrugge verrijkt. Het is niet aannemelijk dat Schootbrugge de desbetreffende zaken heeft betrokken bij haar bieding op het Bedrijfspand. Schootbrugge beschikte immers over de Activaovereenkomst en wist daardoor (en als gevolg van de gezamenlijke rondgang door het Bedrijfspand) dat de procesleidingen en watertanks aan PIPM waren verkocht en door PIPM verwijderd zouden worden. PIPM heeft daarentegen wél voor deze zaken betaald, zodat haar vermogenstoestand met hetzelfde bedrag is verminderd. De verarming dan wel schade van PIPM en de verrijking van Schootbrugge vloeien voort uit één handeling, namelijk: het achterblijven van watertanks en procesleidingen doordat de curator – mede door de bemoeienissen van en aansprakelijkstelling door Schootbrugge – niet tot levering daarvan is overgegaan.
Voor de verrijking van Schootbrugge bestaat geen rechtvaardiging. Dit geldt temeer nu Schootbrugge geen ander belang heeft dan roerende procesleidingen en watertanks zelf uit het Bedrijfspand te (laten) verwijderen en aan te bieden voor de schrootprijs. De verrijking van Schootbrugge vindt (ook) geen rechtvaardiging door haar Koopovereenkomst met de curator van GPS Vastgoed. Het gaat hier om een verkrijging van zaken door een derde (Schootbrugge) die het Bedrijfspand van de curator van GPS Vastgoed heeft gekocht, en dus in een zakelijke verhouding, ten laste van een andere zakelijk opererende partij (PIPM) die – zoals Schootbrugge weet – een groot aantal roerende en onroerende zaken uit het Bedrijfspand van dezelfde persoon in zijn hoedanigheid van curator heeft gekocht. Schootbrugge wist bovendien dat sprake was van een conflict tussen PIPM en de curator over de aard en omvang van de verkochte zaken, althans heeft op dit conflict aangestuurd door – in weerwil van haar contractuele plicht om de levering van (mogelijk onroerende) zaken aan PIPM te respecteren – het onjuiste standpunt in te nemen dat de door PIPM gekochte zaken ‘tot het pand behoren’ en de curator en PIPM aansprakelijkheid in het vooruitzicht te stellen indien PIPM toch tot verwijdering van die zaken zou overgaan. Als gevolg van haar handelwijze heeft Schootbrugge zaken verkregen die de curator eerder aan PIPM heeft verkocht, terwijl de Koopovereenkomst Schootbrugge uitdrukkelijk verplichtte te dulden dat de procesleidingen en watertanks door de curator aan PIPM werden geleverd.