ECLI:NL:RBGEL:2022:932

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
9155971
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht assurantietussenpersoon door late informatie over premieverlaging voor rieten dak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland geoordeeld over de schending van de zorgplicht door de assurantietussenpersoon Univé Dichtbij. De eiser, die in 1992 een woonverzekering met brandverzekering voor een rieten dak had afgesloten, werd pas in 2019 geïnformeerd over een premieverlaging van € 520,20 per jaar. Dit leidde tot een klacht van de eiser, die stelde dat hij sinds 2002 te veel premie had betaald. De kantonrechter oordeelde dat Univé Dichtbij haar zorgplicht had geschonden door de eiser niet tijdig op de hoogte te stellen van de wijziging in de premie, die voortvloeide uit het onderscheid tussen regulier riet en schroefriet. De rechter stelde vast dat Univé Dichtbij al sinds 2002 op de hoogte was van dit onderscheid en dat het haar taak was om de eiser hierover te informeren. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tot terugbetaling van het teveel betaalde premiebedrag van € 9.693,96 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Univé Dichtbij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van assurantietussenpersonen om hun cliënten tijdig te informeren over relevante wijzigingen die hun verzekeringen aangaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9155971 \ CV EXPL 21-3136 \ 42963 \ 44343
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. B.M. Wiardi
tegen
de coöperatie
Coöperatie Univé Dichtbij U.A.
gevestigd te Heerenveen
gedaagde partij
vertegenwoordigd door mr. Van Zwieten
Partijen worden hierna [eiser] en Univé Dichtbij genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 mei 2021 en de daarin genoemde processtukken
- productie 10 van de zijde van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in 1992 een woonverzekering met daarbij een brandverzekering voor een rieten dak afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) Univé via een assurantietussenpersoon, te weten: (de rechtsvoorganger van) Univé Dichtbij.
2.2.
Ten tijde van het afsluiten van de verzekering werd (nog) geen onderscheid gemaakt tussen regulier riet en schroefriet. Dit onderscheid bestaat sinds omstreeks 2002 in de brandverzekering van Univé. Schroefriet wordt in tegenstelling tot regulier riet niet direct op houten latten vastgemaakt, maar wordt op een gesloten ondergrond aangebracht. Schroefriet heeft hierdoor een hogere brandveiligheid, waardoor de premie van de brandverzekering van een schroefrieten dak lager is dan van een regulier rieten dak.
2.3.
Op 25 september 2019 heeft een onderhoudsgesprek plaatsgevonden tussen partijen op het kantoor van Univé Dichtbij. Tijdens dit gesprek zijn de lopende verzekeringen van [eiser] besproken, waarbij tot verbazing van [eiser] is gebleken dat de premie van de brandverzekering op jaarbasis met € 520,20 werd verlaagd. Een aantal dagen later heeft een buitendienstadviseur van Univé Dichtbij een bezoek gebracht aan [eiser] , die aldaar heeft vastgesteld dat het dak van [eiser] een schroefrieten dak betreft.
2.4.
Naar aanleiding van deze premieverlaging heeft [eiser] op 20 december 2019 een klacht ingediend bij Univé Dichtbij omdat hij vanaf 2002 te veel premie zou hebben betaald. [eiser] wil dat dat premieverschil aan hem wordt terugbetaald.
2.5.
Begin 2020 heeft Univé Dichtbij aangeboden om een aantal jaren (eerst vier, later zeven) premieverschil te restitueren. [eiser] heeft aangegeven hier niet mee akkoord te gaan.
2.6.
Tot juni 2020 hebben partijen gecorrespondeerd over de reikwijdte van de zorgplicht van Univé Dichtbij als assurantietussenpersoon en welk bedrag Univé Dichtbij aan [eiser] zou moeten terugbetalen. Partijen hebben over en weer voorstellen gedaan om tot een minnelijke regeling te komen. Zij zijn er niet uitgekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de veroordeling van Univé Dichtbij tot betaling van primair een bedrag van € 9.693,96, vermeerderd met de wettelijke rente en subsidiair een bedrag van € 7.884,43, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van Univé Dichtbij in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Univé Dichtbij heeft haar zorgplicht geschonden. Het verschil in premie was bij Univé Dichtbij al vanaf 2002 bekend. Toch is de premie pas in 2019 verlaagd. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden, omdat hij circa zeventien jaar lang teveel premie heeft betaald. Hij vordert volledige premierestitutie. De primaire vordering is berekend door een onafhankelijke deskundige (MBM), waarbij rekening is gehouden met de pakketkorting en de premiestijgingen. In de subsidiaire vordering is uitgegaan van de berekening zoals gemaakt door Univé Dichtbij in haar brief van 24 maart 2020. Univé Dichtbij verkeert van rechtswege in verzuim en is daarom ook de wettelijke rente verschuldigd.
3.3.
Univé Dichtbij voert verweer en concludeert tot afwijzing. Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kern
4.1.
De vraag is of Univé Dichtbij als assurantietussenpersoon haar zorgplicht heeft geschonden jegens [eiser] door hem pas jaren na een premieverlaging daarover te informeren. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval. Het gevolg is dat Univé Dichtbij aan [eiser] het verschil tussen de betaalde premie en de verlaagde premie moet terugbetalen.
Schending zorgplicht
4.2.
De overeenkomst tussen partijen is een overeenkomst van opdracht, waarop de artikelen 7:400 BW en verder van toepassing zijn. Artikel 7:401 BW bepaalt dat de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. In zijn arrest van 10 januari 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF0122) heeft de Hoge Raad het criterium voor een goed opdrachtnemer in de zin van artikel 7:401 BW nader ingevuld ten aanzien van assurantietussenpersonen. Een assurantietussenpersoon (in dit geval Univé Dichtbij) dient tegenover zijn opdrachtgever (hier [eiser] ) de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. In het arrest van 8 juni 2012 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW1720) dit criterium bevestigd. In het algemeen geldt dat de zorgplicht van de opdrachtnemer zich ook uitstrekt tot de fase van advisering voorafgaande aan het tot stand brengen van de verzekeringsovereenkomst en in de fase ná de totstandkoming van de verzekering.
4.3.
Tot de zorgplicht van Univé Dichtbij behoort gezien dit toetsingskader dat Univé Dichtbij [eiser] tijdig op de hoogte brengt van de gevolgen die feiten hebben voor de dekking van de verzekeringen van [eiser] . Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Dat Univé Dichtbij omstreeks 2002 al op de hoogte was van de wijziging in premie voor rieten daken blijkt uit de verklaringen van [naam 1] , voormalig verzekeringsadviseur bij Univé Dichtbij en [naam 2] , bestuurslid van Univé Midden Nederland. Ook wordt dit nog ondersteund door het gegeven dat [eiser] , naar aanleiding van de premieverlaging in 2019, van buren met een rieten daken die ook via Univé Dichtbij zijn verzekerd hoorde dat zij al jaren een lagere premie betaalden. De gemotiveerde en onderbouwde stelling van [eiser] , dat het vanaf 2002 bij Univé Dichtbij bekend was dat er onderscheid was in de premies, is door Univé Dichtbij onvoldoende gemotiveerd betwist en staat daarmee vast. Dit onderscheid had gevolgen voor de dekking van de verzekering. Univé Dichtbij was op grond van haar zorgplicht gehouden om [eiser] op de hoogte te brengen van de wijziging in de tariefstructuur van [eiser] . Dat Univé Dichtbij dat tot haar taken rekent volgt overigens ook uit het gegeven dat Univé Dichtbij in september 2019 het initiatief nam voor de premiewijziging.
4.4.
Univé Dichtbij voert nog aan dat volgens de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] alle verzekerden - in ieder geval bij het eerste huisbezoek na 2002 - over het onderscheid in rieten daken zijn geïnformeerd. Volgens Univé Dichtbij valt dan ook niet in te zien dat [eiser] hier niet over geïnformeerd zou zijn, zodat ervan uitgegaan moet worden dat ook [eiser] destijds is geïnformeerd.
Ten eerste valt op dat Univé Dichtbij dit betoog niet met stukken heeft onderbouwd, terwijl zij degene is die over dat soort stukken zou moeten beschikken. [eiser] heeft ten tweede de niet onderbouwde aanname van Univé Dichtbij - terecht - bestreden. Als hij destijds op de hoogte was gesteld van het onderscheid en de oververzekering als gevolg daarvan, dan had [eiser] zijn verzekering uiteraard laten aanpassen. Niet valt in te zien waarom [eiser] bewust jarenlang teveel premie zou betalen. Ook is niet vast komen te staan dat [eiser] in de daaropvolgende jaren door Univé Dichtbij is geïnformeerd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] pas voor het eerst in 2019 van het onderscheid op de hoogte is gebracht.
4.5.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat Univé Dichtbij op grond van haar zorgplicht was gehouden [eiser] in 2002 te informeren over het bij haar bekende onderscheid tussen regulier riet en schroefriet en de gevolgen hiervan in de hoogte van de te betalen premie. Dit heeft Univé Dichtbij tot 2019 nagelaten.
Schadevergoeding
4.6.
Vanwege bovengenoemde zorgplichtschending heeft [eiser] schade geleden, omdat hij circa zeventien jaar lang te veel premie heeft betaald. [eiser] heeft een onafhankelijke deskundige (MBM) ingeschakeld om te laten berekenen hoeveel premie er in totaal teveel door hem is betaald. MBM heeft in haar berekening rekening gehouden met de pakketkorting en premiestijgingen. Omdat MBM alleen beschikte over polisbladen die teruggaan tot 2013 is er voor de jaren daarvoor een schatting gemaakt. [eiser] heeft Univé Dichtbij overigens nog tevergeefs verzocht om de juiste gegevens aan te leveren.
4.7.
Univé Dichtbij betwist de schadeberekening gemaakt door MBM. Volgens haar zou de vergelijking met de polis van een andere verzekerde niet gemaakt kunnen worden en zou er geen rekening zijn gehouden met de winstdeling die aan [eiser] is verstrekt. In de aanvullende productie 10 van de zijde van [eiser] heeft MBM op deze punten een toelichting gegeven, waarin zij aangeeft dat de polissen wel degelijk met elkaar te vergelijken zijn en dat voor eventuele afwijkingen door MBM reeds een marge is opgenomen in de berekening. Ook met de winstdeling is in de berekening rekening gehouden.
4.8.
Univé Dichtbij heeft hier vervolgens niets meer tegenover gesteld. Haar verweer op dit punt heeft zij, gelet op de gemotiveerde stellingen van [eiser] , onvoldoende onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen aangezien het gegevens betreft die bij haar bekend moeten zijn. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van [eiser] .
Slotsom
4.9.
Gelet op het voorgaande zal de primaire vordering van [eiser] dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal als – onvoldoende gemotiveerd betwist en op de wet gegrond – eveneens worden toegewezen.
4.10.
Univé Dichtbij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Univé Dichtbij om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.693,96, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in de dagvaarding (onder “Primair”
:2 a tot en met q) is gevorderd tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Univé Dichtbij in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 111,89 aan dagvaardingskosten, € 240,00 aan griffierecht en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde, alsmede € 124,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op