ECLI:NL:RBGEL:2022:7545

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
UTL-I-202 1017717
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten voor verdachte betrokken bij criminele organisatie en drugshandel via Anom-telefoons

Op 16 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een uitleveringszaak. De rechtbank heeft het uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika toegestaan voor een verdachte die wordt beschuldigd van het functioneren als tussenpersoon en leverancier van crypto-telefoons van de organisatie Anom. Deze telefoons werden gebruikt door criminele organisaties voor drugshandel en witwassen. De rechtbank heeft de procedure behandeld op basis van een verzoek van de officier van justitie, die op 17 augustus 2021 het uitleveringsverzoek indiende. Tijdens de openbare zitting op 2 december 2022 zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en diens raadsvrouw gehoord.

De officier van justitie concludeerde dat het uitleveringsverzoek toelaatbaar is, terwijl de verdediging aanvoerde dat de stukken onvoldoende zijn om de rechtsmacht van de Verenigde Staten vast te stellen en dat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan racketeering conspiracy, en dat de feiten ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlevering toelaatbaar is, en heeft de minister geadviseerd om aandacht te besteden aan de detentieomstandigheden in de Verenigde Staten en om een terugkeergarantie te vragen.

De rechtbank heeft in haar beslissing verwezen naar relevante artikelen van de Uitleveringswet en het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitlevering aan de Verenigde Staten van de verdachte, die wordt verdacht van samenzwering en andere strafbare feiten, toelaatbaar is verklaard. De uitspraak is gedaan door de rechters M.E. Snijders, A.J.H. Steenweg en C.L. Pas, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2022.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Locatie Arnhem Strafrecht
Kenmerk IRC Rechtbanknummer Datum uitspraak
: UTL-1-2021017717
: 21-145
: 16 december 2022
Uitleveringswet
Uitspraak
van de rechtbank Gelderland, inzake de uitlevering van:
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] wonende/verblijvende : [adres] , [postcode] , in Nijmegen
verder te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Het verzoek en de procedure

De officier van justitie heeft op 17 augustus 2021 ex artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet een verzoek ingediend tot het in behandeling nemen van onderhavig uitleveringsverzoek.
De rechtbank heeft kennis genomen van de daarbij overgelegde stukken, te weten:
- een uitleveringsverzoek van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika van 21 juli 2021, kenmerk No. 071/21, met begeleidende stukken;
een uiteenzetting van de feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd van 18 juni 2021; de tekst van de toepasselijke Amerikaanse wetsartikelen;
een arrestatiebevel van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika; document over de identiteit van de opgeëiste persoon (foto);
een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 november 2022, betreffende de opgeëiste persoon;
- stukken met betrekking tot de aanhouding en de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon;
- het proces-verbaal aanhouding van de eerdere zitting in deze zaak van l juli 2022.
De rechtbank heeft ter openbare zitting van 2 december 2022 het uitleveringsverzoek behandeld en daarbij gehoord de officier van justitie, mr. B. Veelders, de opgeëiste persoon en diens raadsvrouw mr. G.A. Jansen-de Wolf, advocaat te Amsterdam.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het verzoek tot uitlevering toelaatbaar dient te wor­ den verklaard en heeft de schriftelijke samenvatting omtrent de toelaatbaarheid van het uitleve­ ringsverzoek overgelegd.
Het standpunt van de verdediging
Namens de opgeëiste persoon is het volgende bepleit. De stukken zijn niet genoegzaam waar het gaat om de pleegperiode, nu de pleegperiode niet uit de stukken volgt. Er is dus niet voldaan aan het vereiste van artikel 9, lid 2, sub b, van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (1980). Ook ten aanzien van de pleeglocatie zijn de stukken niet genoegzaam zodat niet kan worden vastgesteld dat de Verenigde Staten rechts­ macht hebben ten aanzien van de feiten waarvan om uitlevering wordt verzocht. Verder is bepleit dat de omschrijving van de feiten in het affidavit onvoldoende is om te kunnen stellen dat hierdoor een zodanig redelijk vermoeden van schuld zou kunnen volgen, dat dit de aanhouding van de opge­ eiste persoon, dan wel enig ander onderzoek met het oog op de dagvaarding zou rechtvaardigen. In het verlengde daarvan is aangevoerd dat geen sprake is van dubbele strafbaarheid, nu het feiten­ complex niet kwalificeert als een criminele organisatie naar Nederlands recht. Dit leidt tot de con­ clusie dat de uitlevering niet toelaatbaar is.
Subsidiair is verzocht de Minister opdracht te geven aanvullende informatie te verstrekken over de nadere duiding van de pleegperiode en rol van de opgeëiste persoon en over de grondslag van de rechtsmacht van de Verenigde Staten.
Meer subsidiair is de rechtbank verzocht advies uit te brengen aan de Minister waarbij aandacht wordt geschonken aan de slechte detentieomstandigheden in de Verenigde Staten van Amerika. Verder is verzocht advies uit te brengen aan de Minister om een afdwingbare terugkeergarantie te vragen, alsmede dat de straf naar Nederlandse maatstaven zal worden omgezet conform de WOTS. Tot slot is verzocht om het ministerie te adviseren ten aanzien van de bijzondere hardheid.

2.Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering

Het uitleveringsverzoek
Blijkens het uitleveringsverzoek en de overige procestukken wordt de opgeëiste persoon verdacht van 'racketeering conspiracy' op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van oktober 2019 tot en met juni 2021 in en/of vanuit Nederland en/of in de Verenigde Staten van Amerika en/of in/buiten Europa, en/of elders. Zijn uitlevering wordt verzocht met het oog op de berechting daarvan.
Toepasselijke wetten en verdragenOp het verzoek zijn van toepassing:
- de Uitleveringswet: artikelen 2, 5, 18, 26, 28 en Sla van de UW;
- het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Ame- rika, gesloten te 's-Gravenhage op 25 juni 1980
(Trb. 1980, 11;Trb. 1983, 133;
Trb.2004, 296).
Genoegzaamheid van de stukken
Uit de stukken volgt dat er tegen de opgeëiste persoon een verdenking bestaat dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het in het uitleveringsverzoek genoemde feit. Het is in de uitleveringsproce­ dure in beginsel niet aan de rechter om te toetsen of die verdenking gegrond is.
Uit de feitomschrijving zoals deze voortvloeit uit de
diplomatie note, affidaviten het aanhoudings­ bevel blijkt dat de aanhouding en dagvaarding van de opgeëiste persoon ook zou zijn gerechtvaar­ digd indien het feit in Nederland zou zijn gepleegd. Ook blijkt uit deze stukken dat het feit ge­ pleegd is tussen oktober 2019 tot en met juni 2021.
In de
diplomatie notevan 21 juli 2021 is het volgende vermeld:
" [verdachte] is wanted to stand trial in the United States for conspiring with others to violate the Racketeering Influenced and Corrupt Organizations (RICO) Act. He is the subject of an indictment in case number 21 CR1623JLS, filed on 28 May 2021, in the United States District Court for the Southem District of Califomia, charging [verdachte] with the following offense:
Count 1: Racketeering conspiracy, in violation of Title 18, United States Code, Section 1962 (d)."
Uit het
affidavitblijkt het volgende:
"In or about October 2019, the Federal Bureau oflnvestigation (FBI) in San Diego, Califomia commenced an investigation centering on the now-defunct, hardened encrypted device provider, Anom. (...) and [verdachte] were top distributors for Anom. As Anom distibutors, each knew that they were working with the joint goal to create, maintain, use and control a method of secure communi­ cation to facilitate the importation, exportation, and distribution of illegal narcotics into Australia, Asia, Europe and North America; to launder the proceeds of such drug trafficking conduct; and to obstruct law enforcement investigations by creating, maintaining, using and controlling a system whereby Anom would remotely delete evidence of such illicit activities. (...) At the time Anom was taken down in or about June 7, 2021, there were at least 9,500 Anom devices in use worldwide, in­ cluding in the United States. (... ) A review of the messages reflects that Anom devices were used exclusively by criminals and/or crimina! organizations. Additionally, those who used Anom were primarily command and control leadership of TCO's, who used the devices to coordinate the im­ portation and distribution of large-scale narcotics transactions and the repatriation of proceeds from narcotics sales. (...) As top distributors of Anom, (... ) and [verdachte] not only facilitated the crimina) activities of others, but also used Anom to coordinate their own illicit activities, including drug trafficking, money laundering, and/or obstruction of justice."
De rechtbank overweegt voorts dat het in beginsel niet aan de rechtbank is om een oordeel te geven over de rechtsmacht van een verzoekende staat. Uit de overgelegde stukken kan voldoende worden opgemaakt op grond waarvan de Verenigde Staten rechtsmacht hebben. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten tot twijfel hierover. Daarmee kan worden aangenomen dat de strafbare feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd in ieder geval deels op het grondgebied van de Verenigde Staten hebben· plaatsgevonden. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1589) in de zaak van een persoon die wordt genoemd in hetzelfde onderzoek als dat van de opgeëiste persoon waarbij het oordeel van de recht­ bank hierover in die zaak in stand is gelaten.
Gelet op de inhoud van het
affidavitstaan pleegperiode en pleegplaats voldoende vast en daarnaast blijkt dat het strafbare feit onder meer in de Verenigde Staten van Amerika heeft plaatsgevonden, zodat aan het vereiste van tijd en plaats conform artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b van het Verdrag is voldaan. Tevens is hiermee vast komen te staan dat het feit niet uitsluitend buiten het grondgebied van de Verenigde Staten is gepleegd en hoefde de justitiële autoriteit van de Verenigde Staten krachtens artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, van het Verdrag niet bij het verzoek tot uitlevering te vermelden op grond van welke wetsartikelen rechtsmacht aan de Verenigde Staten kan worden toegekend.
Het Uitleveringsverdrag met de Verenigde Staten van Amerika van 1980 eist in geval van vervol­ gingsuitlevering dat wordt overgelegd het bewijsmateriaal dat, volgens het recht van de aange­ zochte Staat, de aanhouding en de dagvaarding van die persoon zou rechtvaardigen, indien het feit in die Staat zou zijn gepleegd (art. 9, derde lid, aanhef en onder b, van het Verdrag). Aan deze eis is voldaan, indien uit het bijgevoegde bewijsmateriaal een zodanig redelijk vermoeden van schuld . van de opgeëiste persoon voortvloeit aan het feit waarvoor de uitlevering is verzocht dat naar Ne­ derlands recht zijn aanhouding dan wel enig nader onderzoek met het oog op dagvaarding gerecht­ vaardigd zou zijn (HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6949). Dat bewijsmateriaal kan blij­ ken uit een affidavit waarin het verloop en het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek wordt ge­ relateerd (HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1571). De bewijsmiddelen waarop het affidavit is gebaseerd, hoeven niet te worden overgelegd (HR 1 juli 1986, NJ 1987/218).
In het dossier bevindt zich een
affidavit in support of request for extraditionvan 18 juni 2021 waarin het resultaat en het verloop van het onderzoek uiteen wordt gezet; hoe de opgeëiste persoon in beeld is gekomen, waarin de handelingen van de opgeëiste persoon beschreven, alsmede zijn venneende rol en zijn aandeel in het stratbare feit. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de eis van artikel 9, derde lid, aanhef en <:mder b, van het Verdrag.
Dubbele stratbaarheid en stratbedreiging met vrijheidsstraffen van tenminste één jaar
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a van de UW kan uitlevering alleen worden toege­ staan indien zowel naar het recht van de verzoekende staat als naar het recht van Nederland, een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd voor het stratbare feit waarvan de opge­ eiste persoon wordt verdacht.
De opgeëiste persoon wordt in de verzoekende staat verdacht van - kort gezegd - samenzwering, waarop naar het recht van de verzoekende Staat vrijheidsbenemende straffen van meer dan een jaar staan. Naar Nederlands recht zijn deze feiten - met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de UW - stratbaar gesteld onder artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, en be­ dreigd met een vrijheidsbenemende straf van meer dan een jaar. Daarmee is voldaan aan de dub­ bele stratbaarheid en aan het vereiste dat sprake moet zijn van een feit waarvoor een vrijheidsstraf van een jaar of langer kan worden opgelegd.
Slotsom
Door of namens de opgeëiste persoon is ter zitting ook overigens niets van zodanige strekking naar voren gebracht, dat de rechtbank daarin een beletsel voor de toelaatbaarheid van de gevraagde uit­ levering zou moeten zien, terwijl de rechtbank ook ambtshalve niet van zodanig beletsel is geble­ ken. Dat brengt mee dat de rechtbank de uitlevering toelaatbaar zal verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aanvullend bewijsmateriaal bij de Minister op te vragen nu de rechtbank zich geen oordeel hoeft te vormen over het bewijs in dezen en de processtukken voldoende grondslag bieden voor de beoordeling van het uitleveringsverzoek.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart toelaatbaarde uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van
[verdachte]
met het oog op strafvervolging van:
samenzwering met elkaar en anderen om de Racketeering Intluenced and Corrupt Organizations (RICO) Act, 18 U.S.C. § 1962 (d) te schenden, via een patroon aan misdadige praktijken, be­ staande uit:
a) meerdere overtredingen waarbij handel in gereguleerde stoffen was betrokken met schen­ ding van 21 U.S.C. § 841, 846, 952, 953, 959, 960 en 963;
b) meerdere handelingen die stratbaar zijn onder 18 U.S.C. § 1512 (obstructie van de rechts­ gang); en
c) meerdere overtredingen waarbij witwassen van de opbrengsten van de handel in geregu­ leerde stoffen was betrokkene, met schending van 18 U.S.C. § 1956.
Deze uitspraak is gegeven door:
mr. M.E. Snijders, voorzitter,
mr. A.J.H. Steenweg, rechter,
mr. C.L. Pas, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 16 december 2022.
advies
RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Uitleveringswet
Kenmerk UTL-1-2021017717
Raadkamernummer 21-145
Advies inzake uitlevering aan de minister van Justitie en Veiligheid
De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van heden de uitlevering aan de Verenigde Sta­ ten van Amerika van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [postcode] , in Nijmegen,
verder te noemen: de opgeëiste persoon, toelaatbaar verklaard.
De rechtbank adviseert in uw overwegingen omtrent de beslissing of de uitlevering ook daadwerkelijk kan worden bevolen, het navolgende te betrekken.
De rechtbank adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid om ten aanzien van de deten­ tieomstandigheden en de terugkeergarantie van de opgeëiste persoon, in aanvulling op de daarover al bestaande afspraken, concrete garanties van de verzoekende staat te vragen.
(tCNit
Dit advies is gegeven op 16 december 2022 door: mr. M.E. Snijders,
mr. A.J.H. Steenweg, mr. C.L. Pas,
in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik,
voorzitter, rechter, rechter, griffier.