In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 december 2022 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Dit verzoek volgde na een eerdere beschikking van de rechtbank van 19 januari 2022, die door de Hoge Raad op 16 september 2022 was vernietigd en terugverwezen voor verdere behandeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 november 2022, waarbij de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, en een ambulant begeleider aanwezig waren. De officier van justitie was niet verschenen, omdat hij geen nadere toelichting nodig achtte.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de eerdere beschikking opnieuw beoordeeld. De advocaat van de betrokkene had tijdens de eerdere mondelinge behandeling aangegeven dat de betrokkene niet door haar wil werd bijgestaan en dat zij niet kon spreken namens de betrokkene. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank had moeten onderzoeken of de betrokkene behoefte had aan een andere advocaat. De rechtbank oordeelde dat er op het moment van de vernietigde beschikking voldoende grond was voor het verlenen van de zorgmachtiging, gezien de aanwezigheid van een psychotische stoornis met paranoïde wanen en het risico op ernstig nadeel.
De rechtbank concludeerde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis waren. De voorgestelde zorgvormen werden als evenredig en effectief beoordeeld. De rechtbank verleende daarom opnieuw een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, met ingang van 19 januari 2022. De beschikking werd gegeven door mr. A.A. Roodenburg, rechter, in tegenwoordigheid van R. Boon, griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.