ECLI:NL:RBGEL:2022:720

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/05/398305 / KG ZA 21-461
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing tenuitvoerlegging ontruimingsvonnis wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als [eiser], een kort geding aangespannen tegen de Stichting Volkswoningbouw Arnhem (SVA) om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis te schorsen. Dit vonnis, uitgesproken op 15 december 2021, verplichtte [eiser] om zijn woning te ontruimen vanwege overlast die hij zou hebben veroorzaakt. De huurovereenkomst was ontbonden op basis van klachten van omwonenden over onrechtmatige overlast, waaronder nachtelijke ruzies en hinderlijk gedrag van bezoekers van [eiser]. De voorzieningenrechter heeft op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in het kort geding, waarbij de vordering van [eiser] werd afgewezen. De rechter oordeelde dat de belangen van SVA bij ontruiming zwaarder wogen dan die van [eiser] bij het behoud van zijn woning, vooral gezien de ernst van de overlast en de impact op de omwonenden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een misslag in het eerdere vonnis en dat de belangenafweging niet leidde tot schorsing van de executie. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van SVA, die op € 1.692,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/398305 / KG ZA 21-461
Vonnis in kort geding van 11 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.A.H. Schoofs te Arnhem,
procederend krachtens toevoeging, met nummer [nummer van toevoeging] ,
tegen
de stichting
STICHTING VOLKSHUISVESTING ARNHEM,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. L. Vrakking te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en SVA worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 januari 2022, met 7 producties;
  • de conclusie van antwoord van 28 januari 2022, met 7 producties;
  • de mondelinge behandeling van 28 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SVA is een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet en is werkzaam ten dienste van de volkshuisvesting.
2.2.
Met ingang van 25 juni 2012 heeft [eiser] met SVA een huurovereenkomst gesloten ter zake van de woning gelegen aan het [straatnaam en huisnummer] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.3.
Bij vonnis van deze rechtbank van 15 december 2021 (hierna: het vonnis) is, op vordering van SVA, de huurovereenkomst op grond van overlastklachten ontbonden en is [eiser] (voor zover van belang) veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen, te verlaten en ter vrije beschikking van SVA te stellen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In het vonnis is onder meer overwogen:
“2.6. Dat leidt ertoe dat is komen vast te staan dat [eiser] - in elk geval gedurende het afgelopen anderhalf jaar - onrechtmatige overlast heeft veroorzaakt. Door de gedragingen van [eiser] komt namelijk de volgende overlast voor: bekenden van [eiser] betraden de tuin van omwonenden, klommen op het dak, kloppen overdag en ’s nachts op ramen en/of deuren en staan ’s nachts voor de deur van [eiser] hardop te praten. Daarnaast komt het regelmatig voor dat [eiser] ’s nachts luidruchtig ruzie maakt met zijn vriendin. De overlast heeft ervoor gezorgd dat de politie erbij betrokken is en dat dit wordt besproken in het overlast- en zorgoverleg. De overlast, die door zowel [betrokkene sub 1] als [betrokkene sub 2] als hinderlijk wordt ervaren, wordt veroorzaakt door onaanvaardbaar gedrag door [eiser] . [eiser] heeft zich hierdoor als huurder gedragen op een manier die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is. Daardoor is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichting uit de huurovereenkomst voor [eiser] om zich als goed huurder te gedragen. Deze tekortkoming rechtvaardigt ontbinding van de overeenkomst. Door [eiser] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Door [eiser] is wel naar voren gebracht dat hij er belang bij heeft om zijn woning te behouden en dat ook de omgangsregeling met zijn kinderen in gevaar kan komen bij ontruiming. Dat zijn op zichzelf begrijpelijke belangen van zijn kant. Deze hebben evenwel niet tot gevolg dat de ontbinding niet is gerechtvaardigd. Die omstandigheden nemen niet weg dat de tekortkoming van voldoende gewicht is.”
2.4.
Bij exploot van 24 december 2021 is het vonnis namens SVA aan [eiser] betekend, waarbij [eiser] is bevolen om de woning te ontruimen en ter vrije beschikking van SVA te stellen. Aanvankelijk was de (gedwongen) ontruiming aangezegd tegen 24 januari 2022, maar in afwachting van onderhavige kortgedingprocedure is de ontruiming bepaald op 7 maart 2022.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat,
primair, SVA verbiedt tot ontruiming van de woning over te gaan voordat het Gerechtshof in hoger beroep heeft beslist;
subsidiair, de termijn voor ontruiming op drie maanden na dit vonnis vaststelt;
meer subsidiair, in goede justitie de termijn voor ontruiming bepaalt.
3.2.
SVA voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De ontruiming van de woning is gepland op 7 maart 2022. Het spoedeisend belang van [eiser] is daarmee gegeven.
4.2.
SVA beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis over een executoriale titel om tot ontruiming van de woning over te gaan. De vraag die in dit kort geding moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van dat vonnis voor zover het de veroordeling tot ontruiming betreft, op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat op het door [eiser] tegen het vonnis aangekondigde hoger beroep is beslist, dan wel op een termijn van drie maanden of enige andere termijn moet worden bepaald.
4.3
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) volgt dat - samengevat - uitgangspunt in een executiegeschil is, dat een uitgesproken veroordeling waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag. Wanneer de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die zich na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die volgens eiser rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Een belangenafweging kan tot een ander oordeel leiden.
4.4.
In dit geval is sprake van een vonnis waartegen een rechtsmiddel openstaat. [eiser] heeft gesteld voornemens te zijn hoger beroep in te stellen. Daarvan was ten tijde van de mondelinge behandeling nog geen sprake. In het vonnis van 15 december 2021 is de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd.
Misslag?
4.5.
[eiser] heeft aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat sprake is van een misslag in het vonnis omdat hij niet, dan wel onvoldoende in de gelegenheid is gesteld verweer te voeren nadat SVA haar vordering in een (te) laat stadium, namelijk na de conclusie van antwoord, nader heeft onderbouwd. [eiser] kon daardoor onvoldoende verweer voeren. Als gevolg daarvan, zo begrijpt de voorzieningenrechter zijn stellingen, kon de vordering van SVA tot ontbinding en ontruiming worden toegewezen. SVA heeft dit betwist.
4.6.
Van een misslag is slechts sprake als deze evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2021:3667). Anders dan [eiser] stelt is daarvan geen sprake. Nadat [eiser] in de bodemprocedure bij conclusie van antwoord van 26 mei 2021 verweer heeft gevoerd is een mondelinge behandeling bepaald. Die heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Daaraan voorafgaand heeft SVA tijdig aanvullende producties overgelegd. Vervolgens heeft op 7 oktober 2021 aan de zijde van SVA een getuigenverhoor plaatsgevonden. Daarna heeft de advocaat van [eiser] de rechtbank laten weten dat [eiser] afzag van contra-enquête en vonnis gevraagd. Nu [eiser] voorafgaand aan of tijdens de mondelinge behandeling niet heeft gevraagd bij akte nader verweer te mogen voeren en heeft afgezien van contra-enquête kan niet gezegd worden dat [eiser] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld verweer te voeren en als gevolg daarvan het vonnis een misslag bevat. [eiser] heeft overigens ook niet (voldoende) onderbouwd dat nader verweer evident tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De stelling van [eiser] dient dan ook te worden verworpen. Voor zover in de stellingen van [eiser] besloten ligt dat sprake zou zijn van schending van het beginsel van hoor en wederhoor moet dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, als onjuist worden verworpen.
[eiser] heeft ter zitting in deze kortgedingprocedure nog aangevoerd dat zijn advocaat zonder zijn medeweten dan wel instemming de rechtbank heeft bericht dat hij afzag van contra-enquête en vonnis heeft gevraagd. Zo dat al juist is, is dat een aangelegenheid tussen hem en zijn advocaat die aan het voorgaande niet afdoet.
4.7.
Dat [eiser] het niet eens is met het vonnis kan zo zijn, maar of het vonnis juist is moet in een eventueel door [eiser] in te stellen procedure in hoger beroep worden beoordeeld. Dit executiegeschil kan niet dienen als verkapt hoger beroep. Nu geen andere gronden zijn gesteld waaruit volgt dat sprake is van een misslag in het te executeren vonnis kan de beweerdelijke misslag niet tot toewijzing van de vordering tot schorsing van de executie leiden.
Belangenafweging
4.8.
Voorts heeft [eiser] gesteld dat de wederzijdse belangafweging ertoe leidt dat zijn belang bij behoud van zijn woning gedurende het in te stellen hoger beroep zwaarder weegt dan het belang van SVA bij ontruiming en de executie en daarom moet worden geschorst. Het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door hem in te stellen hoger beroep is beslist, is in de eerste plaats gelegen in het gegeven dat ontruiming van de woning feitelijk onomkeerbaar is, het voor hem gelet op de huidige woningmarkt en het aangewezen zijn op een sociale huurwoning onmogelijk zal zijn een andere woning te vinden. Bovendien zal het, gelet op het beleid bij de woningbouwverenigingen, ontruiming gedurende vijf jaar niet of nauwelijks mogelijk zijn om een andere sociale huurwoning te krijgen. Vanwege de omgangsregeling met zijn kinderen heeft hij belang bij het beschikken over een woning. Kamerhuur is voor de omgangsregeling ongeschikt. Bovendien is het vonnis (mede) gebaseerd op overlast als gevolg van nachtelijke ruzies met zijn vriendin. Zij woont niet meer bij hem, van overlast voor omwonenden is dan ook geen sprake meer. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de winterperiode en coronaproblematiek.
4.9.
SVA betwist dat de wederzijdse belangenafweging tot schorsing van de executie moet leiden. [eiser] miskent de ernst van de situatie. Omwonenden voelen zich door de overlast al lange tijd onveilig. SVA heeft [eiser] meerdere malen verzocht om contact met haar op te nemen om de overlast te bespreken, maar dat heeft hij niet gedaan. SVA betwist dat de oorzaak van de overlast is weggenomen. Van regelmatige (en ook nachtelijke) overlast is nog steeds sprake en [eiser] heeft geen inzicht gegeven in de maatregelen die hij treft om verdere overlast te voorkomen. Dat [eiser] komende jaren geen woonruimte zou kunnen krijgen heeft hij niet of onvoldoende onderbouwd. Uit niets blijkt welke stappen [eiser] sinds de betekening van het vonnis heeft ondernomen om vervangende woonruimte te vinden. De winter en/of het coronavirus zijn geen omstandigheid die aan ontruiming in de weg staan. Het voorgaande maakt dat het belang van SVA bij ontruiming op korte termijn zwaarder moet wegen dan het belang van [eiser] om de uitkomst van het hoger beroep af te wachten, aldus SVA.
4.10.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 volgt dat de voorzieningenrechter in een geval als hier aan de orde bij de te maken belangenafweging ook feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan de uitspraak hebben voorgedaan, moet betrekken. Anders dan in geval van een gemotiveerde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, moet in het geval van een niet gemotiveerde uitvoerbaarverklaring bij voorraad immers worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden
(zie r.o. 5.6.2 jo. 5.3.6 jo. 5.4.3 HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/426 m.nt. A.I.M. van Mierlo onder 6 en JBPr 2020/21 m.nt. S.M.A.M. Venhuizen onder 3.3.2). Daarbij is niet van belang dat (een deel van) de door SVA en/of [eiser] in dit executiegeschil aangevoerde feiten en omstandigheden ook al door de kantonrechter in het vonnis zijn betrokken. Dat was immers in het kader van het oordeel over de vraag of de vordering tot ontbinding en ontruiming moest worden toegewezen en niet – zoals hier aan de orde is – in het kader van de vraag of SVA het vonnis ten uitvoer mag leggen terwijl dit nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
4.11.
De te maken belangenafweging kan, anders dan [eiser] betoogt, niet leiden tot toewijzing van de vordering tot schorsing van de executie. Daarbij speelt mee dat in de belangenafweging niet alleen het eigen belang van SVA een rol speelt, maar ook belangen van omwonenden een rol spelen. Dat betreft omwonenden die eveneens huurders van SVA zijn en aan wie SVA het ongestoorde huurgenot moet verschaffen. Uit het vonnis blijkt dat sprake is van langdurige en veelvuldige overlast, veroorzaakt door [eiser] , (ruzies met) zijn vriendin en door derden, bezoekers van [eiser] . Ook als al juist zou zijn dat de vriendin van [eiser] niet meer in de woning woont/komt en van nachtelijke overlast door haar/hen geen sprake meer zou zijn, hetgeen overigens door SVA wordt betwist, is dat onvoldoende om te veronderstellen dat van relevante overlast voor omwonenden geen sprake meer is en zal zijn. [eiser] heeft dat met zijn enkele stelling dat zijn vriendin niet meer bij hem woont/komt onvoldoende aannemelijk gemaakt, zeker tegenover de betwisting door SVA. Gelet op de zorg die SVA ook voor omwonenden heeft wegen haar belangen bij ontruiming op korte termijn zwaarder dan die van [eiser] bij behoud van zijn woning in afwachting van de uitkomst van het in te stellen hoger beroep. Hoezeer in het bijzonder de omgangsregeling van [eiser] met zijn kinderen een zwaarwegend belang vormt is dat, ook in combinatie met, kort gezegd, de woningnood, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook de coronapandemie en het winterseizoen vormen geen reden voor een ander oordeel.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] zal afwijzen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SVA worden begroot op € 676,00 voor griffierecht en € 1.016,00 voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SVA tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.