3.5.Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende heeft te gelden. a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Schorsing van de tenuitvoerlegging
3.6.1.Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis van 30 september 2020 de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet is gemotiveerd. Het hof zal de incidentele vordering ex artikel 351 Rv daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor onder 3.5. onder a en b weergegeven maatstaf.
3.6.2.Wat betreft de te maken belangenafweging is voor het hof uitgangspunt dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het algemeen tot doel heeft de gerechtigde (in dit geval [geïntimeerden] ) niet langer te laten wachten op hetgeen hem - althans voorshands en na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - toekomt (uitkering pensioen/loyaliteitsbonus) . Hierdoor worden [geïntimeerden] al vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
3.6.3.Tegenover dit belang stelt [appellant] dat de beslissing van de rechtbank is gegrond op een deskundigenrapport van het IJI dat partijen niet kennen en waarop partijen niet hebben kunnen reageren en dat dus geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier. Hierdoor is sprake van ernstige schending van het beginsel van hoor en wederhoor en is geen sprake geweest van een behoorlijke rechtspleging, zodat de te maken belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, aldus [appellant] .
3.6.4.Het hof begrijpt [appellant] aldus dat hij stelt dat het vonnis berust op een kennelijke misslag. Het hof stelt voorop dat hiervan slechts sprake is, indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval voldaan. Zoals hiervoor overwogen, ligt aan de veroordeling van [appellant] tot betaling van de bedragen uit pensioen/loyaliteitsbonus aan [geïntimeerden] het oordeel ten grondslag dat
[appellant] in privé heeft te gelden als de contractspartij van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en persoonlijk aansprakelijk is voor de betaling van het toegekende pensioen/loyaliteitsbonus. Uit het bestreden eindvonnis volgt dat de rechtbank dit oordeel heeft gebaseerd op een in haar opdracht opgemaakt rapport van het IJI ter beantwoording van de vraag op welke wijze overeenkomsten naar Nigeriaans recht worden uitgelegd. Uit het vonnis noch uit de stukken blijkt dat partijen het rapport van het IJI hebben toegestuurd gekregen en op de inhoud daarvan hebben kunnen reageren. Door [geïntimeerden] wordt ook niet betwist dat partijen geen kennis hebben genomen van het rapport. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank heeft nagelaten partijen in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van het rapport en om zich daarover uit te laten voordat zij haar vonnis wees. Nu de rechtbank haar oordeel, ten nadele van [appellant] , (mede) op het rapport van het IJI heeft gebaseerd, is sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor dat onder meer is neergelegd in artikel 19 lid 1 Rv en dus sprake van een kennelijke juridische misslag in voornoemde zin.
Nu het rapport van het IJI ten grondslag ligt aan de volledige beoordeling door de rechtbank, maakt dit naar het oordeel van het hof dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand totdat in dit hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang [geïntimeerden] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis.
3.6.5.De incidentele vordering zal dus worden toegewezen.