ECLI:NL:GHSHE:2021:3667

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.292.972_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv; schending van het beginsel van hoor en wederhoor in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Limburg. De appellant, [appellant], heeft in hoger beroep de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 december 2020 gevorderd, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van pensioen/loyaliteitsbonus aan de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De rechtbank had haar oordeel gebaseerd op een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI), waar partijen niet van op de hoogte waren gesteld en niet op hebben kunnen reageren. Dit leidde tot een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, wat door het hof werd erkend als een kennelijke juridische misslag. Het hof oordeelde dat het belang van de appellant bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerden bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. Het hof heeft daarom de incidentele vordering tot schorsing toegewezen en de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst totdat in de hoofdzaak een einduitspraak is gedaan. De zaak is aangehouden voor memorie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.972/01
arrest van 7 december 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats ] , Nigeria ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats ] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats ] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , tezamen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. A.G.W. van Kessel te Leeuwarden,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 maart 2021 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 27 maart 2019 en 23 december 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen in de zaak met zaak-/rolnummer C/03/249255 / HA ZA 18-211 tussen [appellant] als eiser in het verzet en [geïntimeerde 1] als gedaagde in het verzet en in de zaak met zaak-/rolnummer C/03/246861 / HA ZA 18-109 tussen [geïntimeerde 2] als eiseres en [appellant] als gedaagde.

1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummers C/03/249255 / HA ZA 18-211 en C/03/246861 / HA ZA 18-109)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv;
  • de antwoordmemorie in het incident met productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn beiden in dienst geweest van twee in Nederland gevestigde vennootschappen, Consolidated Projects Ltd ( CPL ) en Sea Trucks Netherlands Coöperatie U.A. ( STN ) . Deze vennootschappen zijn gelieerd aan de onderneming Sea Trucks Group , gevestigd te [vestigingsplaats] , Nigeria . [appellant] is enig aandeelhouder van deze laatste onderneming en was bestuurder van CPL .
3.2.
Tussen partijen is in geschil in welke hoedanigheid [appellant] een overeenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op grond waarvan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij wijze van pensioen/loyaliteitsbonus aanspraak maken op een maandsalaris per gewerkt jaar voor CPL en STN : in privé of namens het bedrijf Sea Trucks Group .
3.3.
Bij eindvonnis van 23 december 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] heeft te gelden als de contractspartij van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en persoonlijk aansprakelijk is voor de betaling van het toegekende pensioen/loyaliteitsbonus. De rechtbank heeft dit oordeel gebaseerd op een in haar opdracht opgemaakt rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) ter beantwoording van de vraag op welke wijze overeenkomsten naar Nigeriaans recht worden uitgelegd.
Vervolgens heeft de rechtbank in beide zaken voor recht verklaard dat tussen partijen op 11 oktober 2013 een overeenkomst tot stand is gekomen. [appellant] is in de zaak met zaak-/rolnummer C/03/249255 / HA ZA 18-211 veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een bedrag van € 158.911,80 aan hoofdsom en tot betaling van de proceskosten, beslagkosten en nakosten. In de zaak met zaak-/rolnummer C/03/246861 / HA ZA 18-109 is [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 2] van een bedrag van € 45.525,00 en tot betaling van de proceskosten en nakosten. Het vonnis is in beide zaken uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
[appellant] komt onder meer van bovengenoemd vonnis in hoger beroep en vordert in incident schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis.
[geïntimeerden] voeren hiertegen verweer.
3.5.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende heeft te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Schorsing van de tenuitvoerlegging
3.6.1.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis van 30 september 2020 de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet is gemotiveerd. Het hof zal de incidentele vordering ex artikel 351 Rv daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor onder 3.5. onder a en b weergegeven maatstaf.
3.6.2.
Wat betreft de te maken belangenafweging is voor het hof uitgangspunt dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het algemeen tot doel heeft de gerechtigde (in dit geval [geïntimeerden] ) niet langer te laten wachten op hetgeen hem - althans voorshands en na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - toekomt (uitkering pensioen/loyaliteitsbonus) . Hierdoor worden [geïntimeerden] al vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
3.6.3.
Tegenover dit belang stelt [appellant] dat de beslissing van de rechtbank is gegrond op een deskundigenrapport van het IJI dat partijen niet kennen en waarop partijen niet hebben kunnen reageren en dat dus geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier. Hierdoor is sprake van ernstige schending van het beginsel van hoor en wederhoor en is geen sprake geweest van een behoorlijke rechtspleging, zodat de te maken belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, aldus [appellant] .
3.6.4.
Het hof begrijpt [appellant] aldus dat hij stelt dat het vonnis berust op een kennelijke misslag. Het hof stelt voorop dat hiervan slechts sprake is, indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval voldaan. Zoals hiervoor overwogen, ligt aan de veroordeling van [appellant] tot betaling van de bedragen uit pensioen/loyaliteitsbonus aan [geïntimeerden] het oordeel ten grondslag dat
[appellant] in privé heeft te gelden als de contractspartij van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en persoonlijk aansprakelijk is voor de betaling van het toegekende pensioen/loyaliteitsbonus. Uit het bestreden eindvonnis volgt dat de rechtbank dit oordeel heeft gebaseerd op een in haar opdracht opgemaakt rapport van het IJI ter beantwoording van de vraag op welke wijze overeenkomsten naar Nigeriaans recht worden uitgelegd. Uit het vonnis noch uit de stukken blijkt dat partijen het rapport van het IJI hebben toegestuurd gekregen en op de inhoud daarvan hebben kunnen reageren. Door [geïntimeerden] wordt ook niet betwist dat partijen geen kennis hebben genomen van het rapport. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank heeft nagelaten partijen in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van het rapport en om zich daarover uit te laten voordat zij haar vonnis wees. Nu de rechtbank haar oordeel, ten nadele van [appellant] , (mede) op het rapport van het IJI heeft gebaseerd, is sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor dat onder meer is neergelegd in artikel 19 lid 1 Rv en dus sprake van een kennelijke juridische misslag in voornoemde zin.
Nu het rapport van het IJI ten grondslag ligt aan de volledige beoordeling door de rechtbank, maakt dit naar het oordeel van het hof dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand totdat in dit hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang [geïntimeerden] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis.
3.6.5.
De incidentele vordering zal dus worden toegewezen.
In de hoofdzaak
3.7.
Het hof stelt vast dat de zaak op de rol van de datum waarop dit arrest wordt gewezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 23 december 2020 totdat in de hoofdzaak bij einduitspraak is beslist;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van vandaag staat voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.M.H. Schoenmakers en E.H. Schulten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 december 2021.
griffier rolraadsheer