4.1.Van het verzoek van werkgever
Geen opzegverbod van toepassing
4.1.1.Gesteld noch gebleken is dat zich een omstandigheid voordoet ter zake waarvan een opzegverbod geldt.
Toetsingskader ontbinding op verzoek werkgever
4.1.2.Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de [verwerende partij] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
Grondslag voor ontbinding
4.1.3.[verzoekende partij] verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens één of meerdere van de daarvoor aangevoerde redelijke gronden. Als redelijke gronden noemt [verzoekende partij] primair disfunctioneren en/of een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub d en/of g BW), subsidiair de i-grond, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.1.4.Nu [verzoekende partij] aan haar verzoek op de d-grond en g-grond geen rangorde heeft gegeven, ligt het verzoek tot ontbinding, gelet op de erkenning van [verwerende partij] dat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie als bedoeld in de g-grond, reeds voor toewijzing gereed.
4.1.5.Desalniettemin hebben partijen in de stukken en ter zitting uitvoerig gedebatteerd over de vraag of er sprake was van disfunctioneren van [verwerende partij] , zodanig dat van [verzoekende partij] voorzetting van het dienstverband niet verlangd kan worden, en [verzoekende partij] om die reden op juiste gronden op 7 juli 2022 tegen [verwerende partij] heeft gezegd de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen en dat sindsdien nastreeft. Nu [verzoekende partij] kennelijk wel bedoeld heeft haar verzoek primair op de d-grond te baseren en [verwerende partij] dat kennelijk ook zo heeft begrepen, zal eerst beoordeeld worden of het beweerdelijke disfunctioneren tot ontbinding moet leiden.
Ter zake wordt het volgende overwogen. Uit de stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben toegelicht, is voldoende komen vast te staan dat de regelmatige gesprekken die [betrokkene 1] , CEO, met [verwerende partij] voerde, gebruikelijke gesprekken waren zoals [betrokkene 1] die ook met andere leidinggevenden in zijn organisatie voerde, zogeheten OTO’s. Deze gesprekken met [verwerende partij] waren intensiever dan met andere leidinggevenden omdat zij een nog onervaren salesmanager was. Zoals [betrokkene 1] ter zitting verklaarde, wist hij dat [verwerende partij] onervaren was toen hij haar aannam, maar omdat [verwerende partij] potentie had wilde hij haar met extra coaching, begeleiding en scholing op niveau krijgen. De inhoud van de verslagen van de OTO’s die partijen hebben gevoerd, moeten dan ook tegen die achtergrond beoordeeld worden. Het zijn nadrukkelijk geen verslagen van gesprekken die gevoerd zijn in het kader van een vooraf opgesteld verbeterplan.
Hoezeer de inhoud en toon van de verslagen positief kritisch was, had [verwerende partij] daaruit wel kunnen en moeten begrijpen dat er, om op voldoende niveau te komen, echt nog het nodige moest gebeuren en dat ook wel enigszins begon te dringen. Dit geldt temeer omdat de toon van de kritiek steeds duidelijker werd. Het verslag van de OTO’s van 22 maart 2022, 24 mei 2022 en 21 juni 2022 geven op meerdere onderdelen in duidelijke bewoordingen aan dat, en welke, verbeterpunten er zijn en dat [verwerende partij] daar echt aan moet werken. Zij wordt gemaand met een plan te komen. Het gaat dan niet alleen om het bereiken van omzettargets maar vooral om het winnen van het vertrouwen van het team, haar stijl van leidinggeven. Dat [betrokkene 1] nog niet tevreden was over haar functioneren, was zonder meer duidelijk, althans had [verwerende partij] duidelijk moeten zijn.
Uit de gespreksverslagen kan niet worden opgemaakt dat het functioneren van [verwerende partij] dusdanig was dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren dichtbij was. De strekking van de verslagen van genoemde OTO’s was zonder meer kritisch, maar positief kritisch, en stimulerend. Daarin lag geen signaal van een dreigend einde van het dienstverband besloten. De afsluiting van het verslag van de OTO van 21 juni 2022spreekt wat dat betreft boekdelen.
Nu [verwerende partij] geen signaal is gegeven dat de (nog) bestaande tekortkomingen in haar functioneren, in plaats van tot verdere scholing en coaching, tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou kunnen leiden en van een verbetertraject geen sprake is geweest, is er geen sprake van een voldragen d-grond. Het verzoek tot ontbinding, voor zover gebaseerd op de d-grond, wordt daarom afgewezen.
4.1.6.Zoals hiervoor reeds is overwogen, leidt de gestelde g-grond wel tot ontbinding nu [verwerende partij] erkent dat de arbeidsrelatie (inmiddels) zodanig is verstoord dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer realistisch is en kennelijk ook niet langer van [verzoekende partij] gevergd kan worden en zij zelf, voorwaardelijk ontbinding verzoekt, voor het geval [verzoekende partij] haar verzoek intrekt. Herplaatsing ligt niet in de rede. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met inachtneming van de opzegtermijn en proceduretijd, waarna minimaal een maand resteert. Dat betekent dat de ontbinding wordt uitgesproken met ingang van 1 januari 2023.
4.1.7.Omdat de arbeidsovereenkomst door ontbinding op verzoek van [verzoekende partij] eindigt zal [verzoekende partij] veroordeeld worden tot betaling van de transitievergoeding, zijnde een bedrag van € 3.422,48 bruto. Bij de berekening is uitgegaan van datum indiensttreding 1 april 2021, datum uit dienst 31 december 2022 en een salaris van € 5.867,10 bruto inclusief 8% vakantietoeslag. Het verzoek van [verwerende partij] om bij de berekening daarvan de duur van haar eerdere dienstverband mee te nemen, omdat zij op initiatief van Luke Recruitment, recruiter, en haar LinkedIn profiel is benaderd om bij [verzoekende partij] te solliciteren en voor de overstap een dienstverband van 9 jaar heeft opgegeven, wordt afgewezen. Daargelaten dat partijen van mening verschillen over de vraag in hoeverre [verwerende partij] expliciet is verzocht over te stappen, is voor het ‘verlengen’ van de duur van het dienstverband in het kader van de berekening van de transitievergoeding, nu geen sprake is van opvolgend werkgeverschap, geen juridische grondslag. Als partijen de gevolgen van een voortijdig einde van een arbeidsovereenkomst, na een overstap vanuit een langdurig dienstverband veilig willen stellen, kunnen zij daartoe bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst afspraken maken. Daarvan is niet gebleken. Nogmaals, de regeling ter zake de transitievergoeding biedt daartoe geen ruimte. [verzoekende partij] wordt tot betaling van € 3.422,48 bruto, onder afgifte van een deugdelijke specificatie, veroordeeld.
Ernstig verwijtbaar handelen/nalaten
4.1.8.Omdat [verwerende partij] , in geval tot ontbinding wordt overgegaan, om toekenning van een billijke vergoeding verzoekt, moet beoordeeld worden of het handelen en/of nalaten van [verzoekende partij] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geleid en, zo ja, of dat handelen en/of nalaten moet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:671b lid 9, aanhef en onder c BW. Kort gezegd; of er sprake is van causaal verband tussen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekende partij] en de reden tot ontbinding.
4.1.9.De kantonrechter is, met [verwerende partij] en anders dan [verzoekende partij] heeft bepleit, van oordeel dat van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten aan de zijde van [verzoekende partij] sprake is geweest, hetgeen (in overwegende mate) heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond. Daartoe wordt het volgende overwogen. Dat de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsrelatie wordt ontbonden is in overwegende mate aan [verzoekende partij] te wijten. [verzoekende partij] heeft ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek gesteld dat tijdens een gesprek met het team op 28 juni 2022 is gebleken dat er in het team van [verwerende partij] geen draagvlak meer voor [verwerende partij] als leidinggevende was, hetgeen na intern overleg met de eigenaar van het bedrijf heeft geleid tot het besluit dat de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] moest worden beëindigd. Gelet op het verslag van de OTO van 21 juni 2022 was [betrokkene 1] op dat moment niet bekend met onvrede binnen het team, althans zodanige onvrede dat de positie van [verwerende partij] onhoudbaar was vanwege gebrek aan vertrouwen, verband houdend met haar leiderschapsstijl. Dat is opmerkelijk omdat [betrokkene 1] ter zitting heeft verteld dat hij ook voor de OTO’s steeds input bij het team ophaalde. Dan is niet te begrijpen dat het gebrek aan vertrouwen dat op 28 juni 2022 volgens hem door een 4-tal leden van het team is gepresenteerd zo groot zou zijn. Hoezeer op zichzelf voorstelbaar is dat de geluiden vanuit het team weinig hoopvol stemden voor continuering van het dienstverband, had van [betrokkene 1] verwacht mogen worden dat hij de kritiek uit het team met [verwerende partij] had besproken en/of een gesprek met het team en [verwerende partij] was aangegaan, eventueel onder leiding van een buitenstaander. Twee van de kritische teamleden zijn inmiddels ook vertrokken terwijl voorts voldoende aannemelijk is geworden dat niet alle zeven teamleden het vertrouwen in [verwerende partij] hebben opgezegd. Uit de Whatsapp van een van hen blijkt zelfs dat hij spijt heeft van de bijeenkomst omdat die veel grotere gevolgen heeft gehad dan beoogd, en nodig was. Mogelijk heeft de dynamiek van de bijeenkomst op 28 juni 2022 een onbedoeld extra negatieve lading gekregen. Een (vervolg)gesprek met [verwerende partij] en/of het team had verwacht mogen worden, dat was belangrijk. Uiteindelijk heeft deze teambijeenkomst, het vervolg dat [betrokkene 1] daaraan heeft gegeven en vervolgens de houding van [betrokkene 1] jegens [verwerende partij] in het kader van de gewenste beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie geleid. Dat [verwerende partij] , toen zij op 7 juli 2022 met de uitkomst van het gesprek tussen [betrokkene 1] en het team werd geconfronteerd en [betrokkene 1] aanstuurde op beëindiging van de arbeidsovereenkomst aanvankelijk heeft gezegd te begrijpen dat haar situatie niet houdbaar was, doet daaraan niet af. De beslissing om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen was toen immers al genomen.
4.1.10.Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten door [verzoekende partij] zal aan [verwerende partij] een billijke vergoeding worden toegekend.
4.1.11.Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, enerzijds als compensatie voor de (im)materiële schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten en anderzijds als middel om de werkgever te wijzen op de noodzaak haar gedrag aan te passen in eventuele volgende gevallen. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) gevolgen van het ontslag voor de werknemer, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever. Daarbij kan de hoogte van de billijke vergoeding mede worden bepaald aan de hand van de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst en de mogelijkheid voor de werknemer om elders inkomsten te verwerven.Bij de bepaling van de billijke vergoeding moet ook de aan de werknemer toekomende transitievergoeding worden betrokken.
Tot slot wordt opgemerkt dat, aangezien bij de bepaling van de billijke vergoeding alle omstandigheden moeten worden meegenomen, ook de rol die de werknemer heeft gespeeld, van betekenis is.
4.1.12.Voor zover het om het begroten van de component inkomensschade gaat, zal de huidige situatie van [verwerende partij] worden vergeleken met de hypothetische situatie dat geen sprake zou zijn geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekende partij] . In dat verband moet niet alleen ingeschat worden hoelang de arbeidsovereenkomst naar verwachting zou hebben voortgeduurd als [verzoekende partij] niet ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, maar ook of en, zo ja, op welke termijn, [verwerende partij] in staat geacht moet worden andere inkomsten te verwerven en, zo ja, tot welk bedrag. Bij de begroting van de inkomensschade wordt ook mogelijke pensioenschade betrokken.
4.1.13.[verwerende partij] verzoekt [verzoekende partij] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 108.320,28 bruto. Zij legt daar, samengevat, aan ten grondslag dat [verzoekende partij] de verwachting heeft geschapen dat zij voor langere tijd in dienst werd genomen en daartoe ook een opleidingstraject was afgesproken. De opleiding leadership is in 2022 gestart en het vervolg zou in 2023 worden ingezet. [verwerende partij] gaat er dan ook vanuit dat als zij de kans had gekregen de opleiding af te maken, het dienstverband zeker nog 36 maanden had geduurd. Uitgaande van 36 maanden verlies van haar inkomen, de pensioenschade en na aftrek van de te verwachten WW-uitkering komt zij tot genoemd bedrag.
[verzoekende partij] heeft verweer gevoerd tegen toekenning van enige billijke vergoeding stellende dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake is. [verzoekende partij] heeft geen, laat staan, gemotiveerd verweer gevoerd tegen de berekening van de billijke vergoeding zoals door [verwerende partij] gevorderd. De kantonrechter zal de billijke vergoeding begroten als hierna vermeld.
4.1.14.Anders dan [verwerende partij] betoogt, is de kantonrechter er niet van overtuigd geraakt dat, ondanks de voorgenomen bedoelingen van beide partijen om van [verwerende partij] in haar nieuwe rol, met behulp van scholing en begeleiding, een succes te maken, [verwerende partij] in deze voor haar nieuwe rol een reële kans van slagen had. Daarvoor was er inmiddels al te weinig draagvlak voor [verwerende partij] binnen haar team. De kantonrechter schat de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst op maximaal een jaar nadat [verwerende partij] op non-actief werd gesteld, dus op nog een half jaar na de datum van ontbinding. Het inkomensverlies, een van de componenten van de billijke vergoeding, bedraagt dan zes maal € 5.867,10 bruto en de gemiste pensioenopbouw € 518,85 per maand (€ 18.678,60 : 36 maanden) bruto.Nu [verwerende partij] heeft gesteld en [verzoekende partij] niet heeft bestreden dat de naar verwachting door haar te ontvangen WW-uitkering 70% van het maximum maandloon van
€ 5.065,58 bruto bedraagt, en dat in mindering op de inkomensschade moet worden gebracht, moet per maand € 3.545,91 bruto aan WW-uitkering worden afgetrokken. Dit brengt de inkomensschade uitgaande van ‘de waarde van het dienstverband’ op een bedrag van
€ 17.040,24 bruto (zijnde 6 x (€ 5.867,10 + € 518,85 - € 3.545,91). [verwerende partij] heeft ter zitting toegelicht dat zij tijd nodig zal hebben om een nieuwe werkkring te vinden. Partijen hebben zich over de duur daarvan niet gemotiveerd uitgelaten. [verzoekende partij] heeft enkel onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [verwerende partij] al ander werk zou hebben. De kantonrechter gaat er - bij gebrek aan enige reële onderbouwing - schattenderwijs vanuit dat [verwerende partij] niet eerder dan medio 2023 ander werk zal hebben gevonden. Dit zal niet tot een correctie van de hiervoor berekende inkomensschade leiden.
4.1.15.Bij bepaling van de billijke vergoeding dient, aldus de Hoge Raad, ook de transitievergoeding te worden
betrokken. De Hoge Raad spreekt niet over
aftrekken. In dit geval is er geen reden de transitievergoeding bij de bepaling van de billijke vergoeding zodanig te betrekken, daargelaten dat de Hoge Raad niet heeft toegelicht op welke wijze dat betrekken zou moeten plaatsvinden. Wat daar van zij; de aan [verwerende partij] toekomende transitievergoeding is zodanig beperkt dat aannemelijk is dat zij deze geheel of grotendeels nodig heeft voor zogenoemde transitiekosten en geen substantieel deel zal resteren dat gezien kan worden als vergoeding voor de gevolgen van het ontslag, voor zover daarmee al uitsluitend de materiële gevolgen door de wetgever zijn bedoeld.
4.1.16.Alle omstandigheden in aanmerking nemend, in het bijzonder de mate van verwijtbaarheid van het optreden van [verzoekende partij] na 28 juni 2022, het als gevolg daarvan door [verwerende partij] ondervonden psychisch leed en de inkomensschade, begroot de kantonrechter de billijke vergoeding op een bedrag van € 25.000, - bruto. [verzoekende partij] wordt tot betaling daarvan, onder afgifte van een deugdelijke specificatie, veroordeeld.
Immateriële schadevergoeding
4.1.17.De vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding wordt bij gebrek aan grondslag afgewezen. Weliswaar kan onder omstandigheden naast een billijke vergoeding plaats zijn voor (im)materiële schadevergoeding (een zogeheten Bajingsvergoeding) maar dan zal sprake moeten zijn van feiten en omstandigheden die niet al bij de begroting van de billijke vergoeding zijn meegenomen. Daarvan is geen sprake. Het psychisch leed dat [verwerende partij] als schadepost benoemt, is meegewogen bij de begroting van de billijke vergoeding.
4.1.18.Omdat aan [verwerende partij] een door [verzoekende partij] te betalen billijke vergoeding wordt toegekend, zal [verzoekende partij] in de gelegenheid gesteld worden het ontbindingsverzoek in te trekken als hierna is vermeld.
4.1.19.[verzoekende partij] wordt in de kosten van de procedure veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld.