ECLI:NL:RBGEL:2022:6469

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
9018974
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en verjaring in effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [naam eiser] en Dexia Nederland B.V. [naam eiser] vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Dexia voerde verweer en stelde een tegenvordering in, waarin zij betoogde dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat [naam eiser] in de proceskosten moest worden veroordeeld. De procedure omvatte een aantal stappen, waaronder dagvaarding, conclusies van antwoord en repliek, en culminerend in het vonnis van de kantonrechter.

De feiten van de zaak betreffen leaseovereenkomsten die [naam eiser] met Dexia heeft gesloten. Dexia is de rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland en heeft een eindafrekening opgesteld met betrekking tot deze overeenkomsten. [naam eiser] heeft een bedrag aan maandtermijnen en restschuld aan Dexia betaald, maar heeft ook dividenden ontvangen. Hij heeft aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de Duisenberg-regeling, die door het Gerechtshof Amsterdam is vastgesteld.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [naam eiser] afgewezen, onder meer omdat de vorderingen waren verjaard. Dexia heeft ter compensatie van de door haar cliënten geleden schade een aantal regelingen getroffen, maar [naam eiser] heeft aangegeven van deze regelingen geen gebruik te willen maken. De kantonrechter oordeelde dat Dexia aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de vorderingen van [naam eiser] niet toewijsbaar zijn. De proceskosten werden toegewezen aan Dexia, en de vorderingen van [naam eiser] werden afgewezen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 9018974 EL 21-6
vonnis van de kantonrechter van 1 september 2022
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te Oene,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).
tegen
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagd in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
Partijen worden hierna Dexia en [naam eiser] genoemd.

1.De procedurein conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 februari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald. Partijen zijn niet meer in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) omdat die uitspraak, zoals hierna zal blijken, voor deze zaak niet van belang is.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[naam eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst(en) (hierna: de overeenkomst(en)) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
22601832
13-06-2001
Overwaarde Effect
180 mnd
€ 10.900,80
II.
22601833
13-06-2001
Overwaarde Effect
180 mnd
€ 6.568,20
III
22601834
13-06-2001
Overwaarde Effect
180 mnd
€ 7.686,00
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst(en) een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
12-06-2006
- € 3.228,36
ja
II.
12-06-2006
- € 1.945,29
ja
III.
12-06-2006
- € 2.276,41
ja
2.4.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is een tussenpersoon betrokken geweest, te weten Spaar Select B.V., hierna te noemen: “de tussenpersoon”.
2.5.
Volgens opgave van Dexia heeft [naam eiser] op grond van de leaseovereenkomst(en) – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 25.155,00 aan maandtermijnen en een bedrag van € 7.450,06 aan restschuld aan Dexia betaald. [naam eiser] heeft een bedrag van € 4.146,18 aan dividenden van Dexia ontvangen. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 6.385,73 aan [naam eiser] uitgekeerd, zijnde tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente
2.6.
[naam eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[naam eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [naam eiser] van al datgene dat [naam eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. voor recht zal verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [naam eiser] geleden hypotheekschade, bestaande uit de afsluitkosten, de notariskosten, de taxatiekosten en de betaalde hypotheekrente voor het gedeelte van de hypotheek dat gebruikt is om de inleg in de overeenkomst te betalen, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [naam eiser] ,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [naam eiser] gesloten leaseovereenkomsten met nummers 22601832, 22601833 en 22601834 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [naam eiser] verschuldigd is,
2. [naam eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Over effectenleaseovereenkomsten zijn reeds vele procedures gevoerd. De veelheid van procedures heeft geleid tot jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en HR 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.

4.2.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[naam eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.3.
Dexia voert aan dat de vordering van [naam eiser] is verjaard. Daartoe merkt Dexia op dat [naam eiser] pas een beroep op de beweerde schending van artikel 41 NR 1999 heeft gedaan ruimschoots na verloop van vijf jaar nadat [naam eiser] bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, terwijl de verjaring niet is gestuit. Volgens Dexia is de brief van de gemachtigde van [naam eiser] van 15 februari 2017 (Productie D bij dagvaarding) de eerste keer dat door of namens [naam eiser] dergelijke verwijten zijn geformuleerd. [naam eiser] was uiterlijk ten tijde van de beëindiging van de lease-overeenkomsten met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend, derhalve in 2006. Tussen 2006 en de eerste keer dat namens [naam eiser] het standpunt werd betrokken dat Dexia jegens hem schadeplichtig zou zijn, is de toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaar (art. 3:310 BW) meermaals verstreken, aldus Dexia.
4.4.
Naar aanleiding hiervan stelt [naam eiser] dat de verjaring is gestuit door een erkenning van de vordering door Dexia in 2011 en door de stuitingsbrieven die de gemachtigde in 2009 en 2012 heeft verzonden.
4.5.
Overwogen wordt dat de verjaringstermijn in ieder geval een aanvang heeft genomen in 2006, bij het einde van de overeenkomsten. Dit was immers het moment waarop [naam eiser] daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De kantonrechter is tevens van oordeel dat mogelijke schadevergoedingsvorderingen van [naam eiser] in eerste instantie zijn gestuit door de WCAM-procedure op grond van artikel 7:907 lid 5 BW (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3925). In 2007 is vervolgens tijdig en geldig verklaard dat [naam eiser] niet gebonden wenste te zijn aan de Duisenberg-regeling. Op de dag na het uitbrengen van die verklaring is een nieuwe verjaringstermijn ex artikel 7:907 lid 5 BW gaan lopen. Die verjaringstermijn bedroeg destijds vijf jaren en is dus geëindigd in 2012.
4.6.
In de door [naam eiser] overgelegde brief van Dexia van 21 december 2011 wordt onder meer medegedeeld: “
Dexia heeft ter compensatie van de door haar cliënten geleden schade een aantal regelingen getroffen, waaronder het Dexia Aanbod en de Duisenbergregeling. U heeft aangegeven van die regelingen geen gebruik te willen maken. Dexia erkent dat u desondanks aanspraak heeft op een vergoeding van de door u geleden schade en is voornemens het daarvoor in haar boeken opgenomen bedrag ter grootte van€ 6.385,73 aan u uit te betalen.” Anders dan door [naam eiser] (kennelijk) wordt gesteld kan deze mededeling niet worden aangemerkt als een erkenning door Dexia van aansprakelijkheid voor schade die het genoemde bedrag te boven gaat. De verjaring van de vordering van (eventuele) meerdere schade wordt hierdoor niet gestuit. Hetzelfde geldt voor de mededeling van Dexia in de brief van 25 september 2015 dat zij een deel van bovengenoemd bedrag onverschuldigd heeft betaald en zich het recht voorbehoudt dit eventueel terug te vorderen.
4.7.
Gesteld noch gebleken is dat [naam eiser] eerder dan bij brief van 15 februari 2017 Dexia aansprakelijk heeft gesteld voor schade wegens schending van de zorgplichten, althans onrechtmatig handelen.. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [naam eiser] voorafgaand aan 2012 een brief heeft gestuurd die voldoet aan de eisen die in artikel 3:317 lid 1 worden gesteld aan een stuitingshandeling. Dit brengt verder mee dat de brieven uit 2009 en 2012, die als vervolgbrieven na een sommatiebrief moeten worden aangemerkt, daarom evenmin aan de vereisten voor een stuitingshandeling voldoen. Uit die brieven allèèn blijkt immers niet dat [naam eiser] na betaling van bovengenoemd bedrag nog een vordering op Dexia pretendeerde waarvan (ondubbelzinnig) nakoming werd verlangd (vgl. hof Leeuwarden-Arnhem van 15 november 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:9114). Dit betekent dat de vorderingen van [naam eiser] in 2012 zijn verjaard.
4.8.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [naam eiser] niet toewijsbaar zijn.
4.9.
Gelet op het vorenstaande wordt overwogen dat daarmee de vorderingen van Dexia toewijsbaar zijn.
proceskosten
4.10.
Nu [naam eiser] in het ongelijk gesteld wordt zal hij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden. Het salaris gemachtigde wordt in redelijkheid op 2 punten bepaald. Gezien de samenhang tussen het debat in conventie en in reconventie worden deze evenwel begroot op nihil.
4.11.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [naam eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [naam eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen, zoals gevorderd, worden vastgesteld op € 124,00.
5. Beslissing
De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden vastgesteld op € 74,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [naam eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat Dexia jegens [naam eiser] aan al haar verplichtingen uit hoofde van leaseovereenkomsten met nummers 22601832, 22601833 en 22601834 heeft voldaan;
5.5.
veroordeelt [naam eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot op nihil
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van
1 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.