Uitspraak
Dexia Nederland B.V.,
1.De procedurein conventie en in reconventie
- de dagvaarding van 11 februari 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
2.2. De feiten
3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [naam eiser] van al datgene dat [naam eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. voor recht zal verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [naam eiser] geleden hypotheekschade, bestaande uit de afsluitkosten, de notariskosten, de taxatiekosten en de betaalde hypotheekrente voor het gedeelte van de hypotheek dat gebruikt is om de inleg in de overeenkomst te betalen, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [naam eiser] gesloten leaseovereenkomsten met nummers 22601832, 22601833 en 22601834 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [naam eiser] verschuldigd is,
4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Over effectenleaseovereenkomsten zijn reeds vele procedures gevoerd. De veelheid van procedures heeft geleid tot jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en HR 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
Dexia heeft ter compensatie van de door haar cliënten geleden schade een aantal regelingen getroffen, waaronder het Dexia Aanbod en de Duisenbergregeling. U heeft aangegeven van die regelingen geen gebruik te willen maken. Dexia erkent dat u desondanks aanspraak heeft op een vergoeding van de door u geleden schade en is voornemens het daarvoor in haar boeken opgenomen bedrag ter grootte van€ 6.385,73 aan u uit te betalen.” Anders dan door [naam eiser] (kennelijk) wordt gesteld kan deze mededeling niet worden aangemerkt als een erkenning door Dexia van aansprakelijkheid voor schade die het genoemde bedrag te boven gaat. De verjaring van de vordering van (eventuele) meerdere schade wordt hierdoor niet gestuit. Hetzelfde geldt voor de mededeling van Dexia in de brief van 25 september 2015 dat zij een deel van bovengenoemd bedrag onverschuldigd heeft betaald en zich het recht voorbehoudt dit eventueel terug te vorderen.
1 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.