In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 10 november 2022, hebben eisers, [Eiseres A] en [Eiser B], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Dit besluit, genomen op 2 augustus 2021, hield in dat het recht op bijstand van eisers op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en dat een bedrag van € 1.318,27 aan verleende bijstand over de periode van 4 maart 2021 tot en met 31 maart 2021 moest worden teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstandsuitkering was gebaseerd op de ontvangst van een immateriële schadevergoeding van € 65.000,-, die eiseres had ontvangen na een schadevergoeding van de onderlinge waarborgmaatschappij MediRisk B.A. voor een hartinfarct.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de gemeente Arnhem een beleid hanteert waarbij 1/3 deel van immateriële schadevergoedingen buiten beschouwing wordt gelaten, terwijl het overige 2/3 deel als vermogen wordt aangemerkt. Eisers hebben betoogd dat deze toepassing van het beleid onjuist en te strikt is, en dat de individuele omstandigheden van eiseres niet zijn meegewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet voldoende heeft afgewogen of de immateriële schadevergoeding uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is, en dat de belangen van eisers niet zijn meegenomen in de besluitvorming.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers dient te beslissen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van € 50,- aan eisers te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de beoordeling van bijstandsverlening in relatie tot ontvangen schadevergoedingen.