ECLI:NL:RBGEL:2022:6134

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3650 en 22_3629
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eiser wegens bouwwerken zonder omgevingsvergunning in bestemmingsplan Groen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van eiser, die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, nadat zijn verzoek om de groenstrook naast zijn woning te kopen was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser bouwwerken had opgericht op grond met de bestemming Groen, zonder de vereiste omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft de schorsing van het besluit van 13 juli 2022, waarbij de last onder dwangsom was gehandhaafd, beoordeeld en geconcludeerd dat er geen concreet zicht op legalisatie was, aangezien er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning was ingediend. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de toezeggingen van de wethouder niet relevant waren voor de opgelegde last. De voorzieningenrechter oordeelde dat de begunstigingstermijn van drie maanden, verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar, voldoende was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd de eerder getroffen voorlopige voorziening opgeheven, met een verlenging van de begunstigingstermijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/3650 (voorlopige voorziening) en 22/3629 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: R.S.F. ten Kortenaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar(verweerder)
(gemachtigden: mr. M.H.P. Bullens en mr. H. Sarkisian).

Inleiding

1. Bij besluit van 17 maart 2022 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd.
1.1
Bij besluit van 13 juli 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder dat besluit gehandhaafd.
1.2
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
Bij uitspraak van 2 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 13 juli 2022 bij wijze van ordemaatregel geschorst.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
1.5
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter de behandeling aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen het van toepassing zijnde mandaatbesluit over te leggen. Verweerder heeft het mandaatbesluit op 28 september 2022 overgelegd, eiser heeft hier op 3 oktober 2022 op gereageerd.
1.6
Bij brief van 5 oktober 2022 heeft verweerder gereageerd op de reactie van eiser. Ter zitting is met partijen afgesproken dat verweerder het mandaatbesluit toe zou sturen, waarna eiser hierop mocht reageren. Uitdrukkelijk is besproken dat het niet de bedoeling was dat partijen vervolgens op elkaar zouden gaan reageren. De voorzieningenrechter zal de reactie van verweerder dan ook buiten beschouwing laten.
1.7
Op 7 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en is bepaald dat binnen twee weken uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van verweerder om hem een last onder dwangsom op te leggen. Omdat het besluit van 13 juli 2022 bij wijze van ordemaatregel is geschorst wordt beoordeeld of er aanleiding is de schorsing te handhaven, wijzigen of op te heffen.
2.1
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk en betreft een bevoegdheid van de voorzieningenrechter waarvan zij gebruik kan maken ook indien één van de partijen zich daartegen verzet.
2.2
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
3. Verzoeker is eigenaar van het perceel [locatie] in [woonplaats]. Op 10 april 2021 heeft verzoeker de gemeente [woonplaats] verzocht om de groenstrook naast zijn woning te kopen. Dit verzoek is op 6 mei 2021 afgewezen.
3.1
Verzoeker heeft in zijn tuin een aantal bouwwerken opgericht. Deze bouwwerken staan deels in de desbetreffende groenstrook naast de woning. De groenstrook heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Woongebied Kom Zevenaar de bestemming Groen.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan binnen de bestemming Groen geen bouwwerken toestaat. Bovendien heeft verzoeker voor de desbetreffende bouwwerken geen omgevingsvergunning en gebruikt hij de bestemming Groen voor woondoeleinden. Verweerder heeft verzoeker daarom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo) en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo ongedaan te maken en dit ook zo te houden. Dit kan eiser doen door het gebruik te staken, de grond te ontruimen en de situatie in de oorspronkelijke staat te herstellen. Dit betekent concreet dat eiser de bouwwerken en de verharding dient te verwijderen en de groenstrook dient terug te brengen in de oorspronkelijke staat en de groenstrook visueel en feitelijk in overeenstemming dient te brengen met de bestemming "Groen". Voldoet eiser niet aan de last dan verbeurt hij voor
- Bouwwerk 1 (carport inclusief scheidingswand) een dwangsom van € 2.500,- ineens;
- Bouwwerk 2 (schuur met overkapping) een dwangsom van € 2.500,- ineens;
- Bouwwerk 3 (sauna inclusief houtopslag) een dwangsom van € 2.500,- ineens; en
- Bouwwerk 4 (pergola) een dwangsom van € 2.500,- ineens.
Is het besluit op bezwaar bevoegd genomen?
4. Betoogd is dat de beslissing op bezwaar in mandaat is genomen en dat in onderhavige zaak de aard van de zaak (en daarmee de aard van de bevoegdheid) zich verzet tegen mandaatverlening. Meerdere gronden waarop het bezwaar was gestoeld, zien op het gedrag van het bestuursorgaan, meer specifiek een tweetal wethouders en de burgemeester. Er wordt hen zelfs een schending van het verbod van vooringenomenheid verweten. Het geeft geen pas om bij bezwaren die dergelijke onderwerpen raken, een ondergeschikte van hetzelfde bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op bezwaar te verlenen, aldus eiser.
4.1
In artikel 10:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan mandaat kan verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
4.1.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aard van de bevoegdheid (te weten het nemen van een beslissing op bezwaar) zich niet verzet tegen mandaat. Dat de beslissing politiek geladen zou zijn in de optiek van eiser – wat daar ook van zij – maakt niet dat de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Het betoog slaagt daarom niet.
4.2
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Mandaatregeling Zevenaar 2020 verlenen het college en de burgemeester van Zevenaar de functionaris die werkzaam is onder
verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur het mandaat om alle besluiten te nemen en alle overige (rechts)handelingen te verrichten, waaronder de vertegenwoordiging in rechte, die in het kader van een goede uitoefening van zijn taken en bevoegdheden nodig zijn.
4.2.1
In de bijlage bij de Mandaatregeling is bepaald dat bevoegdheden niet gemandateerd zijn als aan het voorgenomen besluit mogelijkerwijs politieke consequenties zijn verbonden dan wel dat dit precedentwerking tot gevolg kan hebben. Hiervan is blijkens de bijlage sprake als:
- de aangelegenheid tot negatieve berichtgeving in de media heeft geleid of redelijkerwijs
moet worden aangenomen dat dit zal gebeuren;
- de aangelegenheid ingrijpende gevolgen kan hebben voor een groot aantal inwoners,
bedrijven, verenigingen, stichtingen of belangengroepen.
Niet in geschil is dat van de laatste situatie geen sprake is.
4.2.2
Eiser heeft betoogd dat de burgemeester van deze zaak een politieke kwestie heeft gemaakt door een integriteitsonderzoek naar hem - als raadslid - te (laten) starten. Met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat deze kwestie ooit in de openbaarheid zal komen, al is het maar omdat de burgemeester zich genoodzaakt voelde om de verscheidende politieke fracties te informeren.
4.2.3
Niet is gebleken dat de aangelegenheid reeds tot negatieve berichtgeving in de pers heeft geleid. Ter zitting is ook niet gebleken dat verweerder de intentie heeft de pers terzake in te lichten. Het enkele feit dat er mogelijkerwijs berichtgeving in de pers zal verschijnen is onvoldoende. Het betoog slaagt daarom niet.
Is verweerder bevoegd handhavend op te treden?
5. Omdat eiser op gronden met de bestemming Groen bouwwerken heeft opgericht en in stand houdt, zonder over een omgevingsvergunning te beschikken, handelt hij in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, aanhef en onder a en c en artikel 2.3a van de Wabo. Verweerder is daarom bevoegd handhavend op te treden. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Beginselplicht tot handhaving
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Zijn er bijzondere die maken dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien?
Concreet zicht op legalisatie
7. Betoogd is dat sprake is van een concreet zicht op legalisatie omdat de gemeenteraad een motie heeft aangenomen om het groenbeleid te moderniseren.
7.1
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik ten minste al een begin moet zijn gemaakt met de voor verlening van die vergunning vereiste procedure. Dit is niet mogelijk zonder dat hiervoor een aanvraag is ingediend. [1] De voorzieningenrechter stelt vast dat geen aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning om de bouwwerken te legaliseren. Van concreet zicht op legalisatie is reeds daarom geen sprake.
Dat een motie is aangenomen om het groenbeleid te moderniseren maakt dat niet anders. Het gaat hier om bouwwerken die in strijd met het bestemmingsplan zijn gerealiseerd en de wijziging van het groenbeleid betekent niet dat de bestemming Groen in het bestemmingsplan wordt gewijzigd.
Daarnaast kan er niet aan voorbij worden gegaan dat er eveneens privaatrechtelijke belemmeringen zijn omdat eiser niet de eigenaar is van de grond waar de bouwwerken op zijn gerealiseerd en de gemeente de grond niet aan eiser wil verkopen. Het betoog slaagt daarom niet.
Vertrouwensbeginsel
8. Eiser heeft betoogd dat hij mocht vertrouwen op de toezeggingen van de wethouder dat de betreffende grond aan hem verkocht zou worden.
8.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2]
8.2
De voorzieningenrechter stel vast dat een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel gelet op de aard van het bestreden besluit, te weten de last onder dwangsom in verband met het zonder omgevingsvergunning oprichten en in stand houden van bouwwerken, slechts betrekking kan hebben op toezeggingen die een relatie hebben met de opgelegde last onder dwangsom, of de daaraan ten grondslag gelegde overtreding van de bepalingen in de Wabo. De uitlatingen van de wethouder – wat daar ook van zij – over het al dan niet aankopen van grond is daartoe niet relevant. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan dat hij de bouwwerken zonder vergunning zou kunnen oprichten op grond die in eigendom van de gemeente is. Het betoog slaagt daarom niet.
Is de begunstigingstermijn lang genoeg om de overtreding te beëindigen?
9. Verweerder heeft de begunstigingstermijn in het primaire besluit op drie maanden gesteld en deze naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
9.1
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat aan verweerder bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toekomt en dat bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [3]
9.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder al een ruime begunstigingstermijn heeft vastgesteld van aanvankelijk drie maanden, en deze termijn na indiening van het bezwaar heeft verlengd. Eiser heeft dus ruimschoots de tijd gehad om de overtredingen te beëindigen. Niet gebleken is dat de door verweerder gegeven tijd te kort is om de overtreding te beëindigen. Het is daarbij niet relevant dat eiser materialen wil hergebruiken. Het betoog slaagt daarom niet.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel
10. Eiser heeft betoogd dat het belang van verweerder om handhavend op te treden onevenredig is met het belang van eiser. Dit geldt temeer nu verweerder niet aan kon geven wat hij zou gaan doen met de groenstrook. Het algemeen belang van de gemeente wordt ook niet geschaad door niet te handhaven. Er is geen sprake van een precedent omdat reeds eerder in dergelijke zaken is afgezien van handhaving. De directe omgeving waardeert de bouwwerken.
10.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder een evenredige belangenafweging heeft gemaakt van de algemene (ruimtelijke) belangen enerzijds en de belangen van eiser en (mogelijke) nadelige gevolgen voor hem van het bestreden besluit anderzijds. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat eiser welbewust bouwwerken heeft geplaatst en daarmee bewust een risico heeft genomen. Dat de bouwwerken ongeveer € 100.000 hebben gekost doet hier niet aan af.
10.2
Het is voorts vaste rechtspraak dat de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond biedt voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. [4] Voorts biedt de door eiser aangevoerde omstandigheid dat handhavend optreden in feite zal leiden tot kapitaalvernietiging en geen reële toekomstige bestemming denkbaar is volgens vaste rechtspraak evenmin grond voor dat oordeel. [5] De door eiser gestelde kapitaalvernietiging is dan ook niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die tot het afzien van handhaving zou moeten leiden. Het betoog slaagt niet.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir?
11. In artikel 3:3 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet meer aan de indruk kan onttrekken dat er andere belangen spelen dan strikt zakelijke belangen van verweerder. Verweerder heeft om volstrekt onduidelijke en illegitieme gronden een integriteitsonderzoek naar eiser ingesteld. Tot op heden is niet duidelijk waarom aldus geschiedde.
11.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het feit dat verweerder een integriteitsonderzoek heeft laten uitvoeren en heeft onderzocht of eiser als raadslid in strijd met de op grond van de Gemeentewet aan hem opgelegde verplichtingen heeft gehandeld, niet van belang is in het kader van de aan eiser opgelegde last onder dwangsom. Dit zijn twee gescheiden trajecten. In het kader van de last onder dwangsom is eiser als burger aangeschreven omdat hij in strijd met het bepaalde in de Wabo heeft gehandeld, terwijl het integriteitsonderzoek betrekking heeft op eisers positie als raadslid. Van strijd met artikel 3:3 van de Awb is geen sprake. Het betoog slaagt daarom niet.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid?
12. Eiser heeft aangevoerd dat de burgemeester tijdens gesprekken in het kader van de zienswijze heeft aangegeven dat de last onder dwangsom zal worden opgelegd. Verweerder was dan ook reeds ten tijde van het zienswijzetraject bekend met de uitkomst terwijl het definitieve besluit nog genomen moest worden. Eiser stelt daarom dat de procedure die gevolgd is niet meer is aan te merken als een objectieve, administratieve procedure en dat hieruit blijkt dat verweerder vooringenomen was. Eiser heeft in dit kader verzocht de burgemeester als getuige te horen.
12.1
Verweerder erkent dat de burgemeester voorafgaand aan het primaire besluit een gesprek heeft gevoerd met eiser. De burgemeester herkent zich echter niet in de manier waarop het gesprek wordt weergegeven. Het uiteindelijke besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom is genomen door het college en in bezwaar nogmaals getoetst. Van vooringenomenheid is geen sprake, zo stelt verweerder.
12.2
Artikel 2:4 van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."
12.3
Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 van de Awb (Kamerstukken II 1998/89, 21 221, nr. 3, blz. 53-55) is vermeld gaat het erom dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. Het gaat erom dat de overheid de nodige objectiviteit moet betrachten en zich niet door vooringenomenheid mag laten leiden. [6]
12.4
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verweerder zich bij zijn besluitvorming niet objectief heeft opgesteld of het bestreden besluit heeft genomen met het oogmerk eiser te benadelen ten opzichte van anderen. Dat de burgemeester in een gesprek gezegd zou hebben dat de last onder dwangsom opgelegd zou gaan worden – wat daar ook van zij – maakt dat niet anders aangezien de uiteindelijke besluitvorming is gedaan door het college, nadat de ingediende zienswijze is beoordeeld. Vervolgens is het besluit in bezwaar heroverwogen nadat door de Adviescommissie voor bezwaarschriften Zevenaar daartoe advies is uitgebracht. Verweerder heeft dan ook niet gehandeld in strijd met artikel 2:4 van de Awb. Het betoog van eiser slaagt niet. Voor het horen van de burgemeester ziet de voorzieningenrechter daarom geen reden.
Het besluit om de groenstrook niet te verkopen
13. Eiser heeft betoogd dat verweerder het besluit om de grond niet te verkopen onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd.
13.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat in geschil is de aan eiser opgelegde en in bezwaar gehandhaafde last onder dwangsom. De beslissing om geen grond te verkopen ligt in het kader van dit geschil niet voor, nog afgezien van het feit dat verkoop van grond een privaatrechtelijke bevoegdheid van de (rechtspersoon) gemeente is die niet leidt tot een appellabele beslissing. Het betoog slaagt reeds daarom niet.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van willekeur?
14. Eiser heeft betoogd dat (ook) anderen gebruik maken van groenstroken welke in eigendom zijn bij de gemeente, terwijl tegen hen niet handhavend wordt opgetreden.
14.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet nader heeft onderbouwd. Reeds daarom slaagt het niet.
Toezicht en handhavingsbeleid 2018-2022
15. De gemeente Zevenaar heeft het toezicht en handhavingsbeleid 2018-2022 vastgesteld. In artikel 3.3.2. van deze beleidsregel staat dat de gemeente preventief handelt en dienaangaande de inwoners c.q. ondernemer voorziet van alle relevante informatie. Eiser betoogt dat dit niet is gebeurd, althans dat verscheidende wethouders te pas en te onpas hebben geroepen dat hij vooral door moest gaan met bouwen. Daarom is in strijd met de beleidsregels gehandeld. Eiser verzoekt voormalig wethouder Van Dellen als getuige te horen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de wethouder bij hem thuis langs is geweest en gezegd zou hebben dat eiser vast zou moeten beginnen en dat het vast goed zou gaan.
15.1
Verweerder heeft op zitting betoogd dat ook als in het handhavings- en toezichtbeleid staat dat zoveel mogelijk preventief wordt gehandeld, dit niet betekent dat als een wethouder koffie komt drinken, dat het aan hem is om eiser tegen te houden. De uitspraken van de wethouder zien bovendien op het groenstrokenbeleid en niet op de door eiser opgerichte bouwwerken.
15.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het enkele feit dat uit de beleidsregels volgt dat verweerder inwoners preventief inlicht, burgers niet ontslaat van hun eigen verplichting overeenkomstig de wet te handelen en een omgevingsvergunning aan te vragen wanneer de wet deze eist. Van strijd met het beleid is daarom geen sprake. Voor het horen van de wethouder ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Dat een wethouder gezegd zou hebben dat eiser vooral door moest gaan – wat daar ook van zij – maakt immers niet dat eiser voor het oprichten van de bouwwerken geen omgevingsvergunning voor zowel het oprichten als het gebruik van de gebouwen nodig zou hebben en juist de afwezigheid van deze omgevingsvergunning is aan de thans in geschil zijnde last onder dwangsom ten grondslag gelegd. Het betoog slaagt niet.
Is het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen?
16. Eiser heeft betoogd dat verweerder een besluit heeft genomen zonder zorgvuldige voorbereiding nu een ambtelijk advies ontbreekt. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Aan de last onder dwangsom ligt een controlerapport van 7 oktober 2021 van de toezichthouder ten grondslag, waarin is vastgesteld dat eiser op gronden met de bestemming Groen en zonder omgevingsvergunning bouwwerken heeft opgericht. Dit wordt door eiser ook verder niet betwist. De overtreding is door verweerder daarom op voldoende zorgvuldige wijze vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is geen reden. Daarom zal de voorzieningenrechter de eerder getroffen voorlopige voorziening opheffen.
Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot zes weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de bouwwerken weg te halen zonder dat hij dwangsommen verbeurt dan wel in hoger beroep te gaan.
18. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen nu de getroffen voorlopige voorziening niet voortkomt uit een gebrek in het bestreden besluit.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
heft de bij uitspraak van 2 augustus 2022 getroffen voorlopige voorziening op;
bepaalt dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot zes weken na deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2735.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2223, ro. 3.1
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:330
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5957 en 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2591
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2414) en 4 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN3193).
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1).