ECLI:NL:RBGEL:2022:5807

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/407845 / KG ZA 22-272
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfdienstbaarheid en privacy in kort geding tussen buren met gezamenlijke inrit

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee buren over de uitoefening van een erfdienstbaarheid en privacykwesties. De eisers, beiden wonende te Ede, zijn sinds 2009 eigenaar van een perceel en maken gebruik van een gezamenlijke inrit die leidt naar het perceel van de gedaagden, die sinds 2017 eigenaar zijn. De eisers vorderen dat de gedaagden hen ongehinderd toegang verschaffen tot de inrit en het pad, en dat zij bepaalde obstakels, zoals betonnen opsluitbanden en een houten paal, verwijderen. Daarnaast eisen zij de verwijdering van camera's die door de gedaagden zijn geplaatst, omdat deze inbreuk zouden maken op hun privacy.

De gedaagden voeren verweer en stellen dat zij recht hebben op het plaatsen van de obstakels en camera's ter bescherming van hun eigendom. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagden de houten paal moeten verwijderen, omdat deze de toegang belemmert. Wat betreft de betonnen opsluitbanden en de privacykwesties met de camera's, wordt geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat deze inbreuk maken op de rechten van de eisers. De vorderingen van de eisers worden gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van de gedaagden worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/407845 / KG ZA 22-272
Vonnis in kort geding van 11 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.J.C. Wenno te Ede,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.J.M. van Kooten (SRK Rechtsbijstand) te Den Haag.
Partijen zullen hierna [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 17
  • het e-mailbericht van 23 september 2022 van [gezamenlijke gedaagden] met bijgevoegd een brief houdende de nog in te dienen eis in reconventie en producties 1 tot en met 21
  • het e-mailbericht van 26 september 2022 van [gezamenlijke eisers] met bijgevoegd de akte aanvulling eis
  • het e-mailbericht van 26 september 2022 van [gezamenlijke gedaagden] met een (voorgenomen) eiswijziging in reconventie, de aanvullende productie 2A en de vernieuwde productie 21
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 27 september 2022
  • de pleitnota van [gezamenlijke eisers]
  • de pleitnota van [gezamenlijke gedaagden] , tevens houdende de eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gezamenlijke eisers] zijn sinds 3 augustus 2009 eigenaar van het perceel met daarop een woonhuis en andere opstallen gelegen aan de [adres] te Ede, kadastraal [perceelnr.] (hierna: [perceelnr.] ). [gezamenlijke eisers] drijven aan de achterzijde van [perceelnr.] een onderneming onder de naam [bedrijfsnaam] , die zich bezighoudt met koel- en installatietechniek.
2.2.
[gezamenlijke gedaagden] zijn sinds 16 oktober 2017 eigenaar van het perceel met daarop een woonhuis en andere opstallen aan de [adres] te Ede, kadastraal bekend [perceelnr.] (hierna: [perceelnr.] ). Het perceel van [gezamenlijke gedaagden] grenst gedeeltelijk (aan de noordwestelijke zijde) aan [perceelnr.] van [gezamenlijke eisers]
2.3.
De percelen van [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] waren tot de verkoop daarvan in respectievelijk 2009 en 2017 eigendom van [naam 1] .
2.4.
[gezamenlijke eisers] hebben geen eigen ontsluiting naar de openbare weg vanaf hun perceel. Zij maken op grond van de hierna onder 2.6 te noemen erfdienstbaarheid gebruik van een strook grond op het perceel van [gezamenlijke gedaagden] die van en naar de openbare weg, de [adres] , voert (hierna: de inrit). Deze inrit bestaat uit een weg die tussen de twee buurpercelen (kadastraal bekend [perceelnr.] ) doorloopt. Naast de inrit is een smalle groenstrook gelegen dat deel uitmaakt van voornoemd perceel [perceelnr.] . De inrit buigt op een gegeven moment met een bocht naar links af richting de woningen van beide partijen.
2.5.
Tussen de woningen van partijen is verder een pad gelegen dat naar de achterzijde van de percelen van partijen voert. Dit pad ligt in de lengterichting gedeeltelijk op [perceelnr.] van [gezamenlijke eisers] en gedeeltelijk op [perceelnr.] van [gezamenlijke gedaagden] Aan weerszijden van dit pad staat een heg en het pad is aan het einde afgesloten met een poort.
2.6.
Bij notariële akte van 3 augustus 2009 is ten behoeve van het perceel aan de [adres] ( [perceelnr.] ) en ten laste van het perceel aan de [adres] ( [perceelnr.] ) een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd om te komen van en te gaan naar de [adres] . Voornoemde akte bepaalt in dit verband:
‘(…)
a. Ten behoeve van het bij deze akte verkochte perceel kadastraal bekend [perceelnr.]
als heersend erf en ten laste van het aan de verkoper in
eigendom verblijvende perceel kadastraal bekend [perceelnr.] als dienend erf, de erfdienstbaarheid, inhoudende het recht om te voet, met de (brom-) fiets, motor, rijwiel en alle andere zowel motoraangedreven als niet-motoraangedreven vervoermiddelen, zulks in de ruimste zin des woords, te komen van de [adres] naar het heersend erf (via het dienend erf) en omgekeerd, uit te oefenen over een strook grond (hierna te noemen: weg), zoals schetsmatig met streeparcering is aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening.
De weg zal alleen mogen worden gebruikt op de hiervoor sub a aangegeven wijze.
Op de weg zullen geen andere zaken mogen worden geplaatst, anders dan voor het directe gebruik van de weg.
De eigenaren en bevoegde gebruikers van beide erven dienen ongehinderd gebruik te kunnen maken van de weg als op de hiervoor onder a omschreven gebruik.
Eventuele verdere bebouwing of het aanbrengen van meerdere beplantingen op het heersend erf en/of op het dienend erf zal niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde verzwaring van de erfdienstbaarheid.
(…)’
2.7.
[gezamenlijke gedaagden] hebben omstreeks maart 2022 aan de beide zijden van de hiervoor omschreven bocht van de inrit betonnen opsluitbandjes geplaatst. Aan het begin van de buitenzijde van de bocht hebben [gezamenlijke gedaagden] bovendien een ‘driehoek’ van betonnen opsluitbandjes en een betonpaal geplaatst.
2.8.
Omstreeks maart 2022 hebben [gezamenlijke gedaagden] een aantal camera’s geplaatst op hun perceel. Twee camera’s zijn bevestigd aan een camerapaal ter hoogte van het begin van de bocht van de inrit en twee camera’s zijn geplaatst aan de zij- en achterkant van de woning van [gezamenlijke gedaagden]
2.9.
Het Kadaster heeft op 10 maart 2022 op verzoek van [gezamenlijke gedaagden] een grensreconstructie van [perceelnr.] uitgevoerd. Bij deze grensreconstructie waren [gezamenlijke eisers] niet aanwezig.
2.10.
In de periode vanaf februari 2022 hebben partijen uitvoerig gecorrespondeerd over onder meer de aard en inhoud van de op een deel van het perceel van [gezamenlijke gedaagden] rustende erfdienstbaarheid en voorts over de door [gezamenlijke gedaagden] aangebrachte wijzigingen op en aan de inrit en de door [gezamenlijke gedaagden] geplaatste camera’s.
2.11.
Bij brief van 29 april 2022 hebben [gezamenlijke eisers] [gezamenlijke gedaagden] (laatstelijk) gesommeerd de versmalling van de inrit ongedaan te maken en de positie van de camera’s zodanig aan te passen dan wel af te schermen dat deze (fysiek gezien) de bewegingen, handelingen en eigendommen van [gezamenlijke eisers] niet kunnen opnemen. Ook laten [gezamenlijke eisers] aan [gezamenlijke gedaagden] weten dat het hen niet vrijstaat om een erfafscheiding zodanig op het pad aan de achterzijde van de percelen te plaatsen dat [gezamenlijke eisers] geen gebruik meer van dat pad kunnen maken. In reactie hierop hebben [gezamenlijke gedaagden] bij e-mailbericht van 5 mei 2022 onder meer aan [gezamenlijke eisers] laten weten dat zij het recht hebben om hun erf af te grenzen en zullen overgaan tot het plaatsen van een erfafscheiding op het pad tussen de woningen, dat de camera’s zicht bieden op eigendommen van [gezamenlijke gedaagden] en dat zij deze zullen handhaven en dat van een versmalling van (de bocht van) de inrit geen sprake is.
2.12.
Omstreeks juli 2022 hebben [gezamenlijke gedaagden] een massieve (houten) paal geplaatst aan, vanuit de [adres] gezien, de rechterzijde van het begin van de inrit.
2.13.
Bij brief van 28 juli 2022 hebben [gezamenlijke eisers] [gezamenlijke gedaagden] onder andere gesommeerd de houten paal aan het begin van de inrit per ommegaande te verwijderen en [gezamenlijke eisers] het ongestoorde gebruik te verschaffen van de inrit. In reactie op voornoemde brief hebben [gezamenlijke gedaagden] bij brief van 29 juli 2022 aan [gezamenlijke eisers] laten weten dat zij de paal hebben geplaatst om ‘paal en perk te stellen’ aan het (verkeers)gedrag van [gezamenlijke eisers] en hun bezoekers en laten weten dat op korte termijn een erfafscheiding in de vorm van een hekwerk langs de rechterzijde van de inrit zal worden geplaatst.
2.14.
Bij e-mailbericht van 5 september 2022 hebben [gezamenlijke gedaagden] aan [gezamenlijke eisers] medegedeeld dat zij binnen enkele weken zullen overgaan tot het plaatsen van een hekwerk langs de inrit ter afgrenzing van hun perceel en de naast de inrit gelegen groenstrook die deel uitmaakt van perceel [perceelnr.] . In reactie op dit e-mailbericht hebben [gezamenlijke eisers] bij e-mailbericht van 14 september 2022 aan [gezamenlijke gedaagden] laten weten dat zij kunnen instemmen met de plaatsing van het hekwerk langs de inrit, op voorwaarde dat de erfdienstbaarheid op geen enkele manier zal worden aangetast.
2.15.
In het dossier bevindt zich de volgende kadastrale kaart van de situatie ter plaatse waarop het perceel van [gezamenlijke gedaagden] met een rood kader gemarkeerd is:
Op deze tekening hebben [gezamenlijke gedaagden] handmatig met geel gemarkeerd hoe de erfdienstbaarheid volgens hen is gevestigd bij voornoemde akte van 3 augustus 2009. [gezamenlijke gedaagden] hebben verder met groen de inrit met bocht gemarkeerd hoe de erfdienstbaarheid thans door [gezamenlijke eisers] en hun bezoekers feitelijk wordt gebruikt en is ook (richting de achterzijde van de percelen) het pad ingetekend.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[gezamenlijke eisers] vorderen na wijziging van eis bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen aan [gezamenlijke eisers] binnen veertien dagen na
betekening van dit vonnis het voortdurend en ongehinderd gebruik te verschaffen van de inrit en het pad, die zich bevinden op het perceel, kadastraal [perceelnr.] en het perceel, kadastraal bekend [perceelnr.] , door met betrekking tot de inrit en het pad te allen tijde een doorgang van minimaal 3,5 meter breed vrij te houden voor verkeer van en naar het perceel van [gezamenlijke eisers] ;
II. [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de betonnen opsluitbanden en betonpaal in de bocht van de inrit en de massieve paal, zoals volgt uit het als producties 10 en 13 ingebrachte fotomateriaal, van de inrit te verwijderen en verwijderd te houden;
III. [gezamenlijke gedaagden] met ingang van de dag na betekening van dit vonnis te verbieden een erfafscheiding zodanig op of langs de inrit te plaatsen dat [gezamenlijke eisers] worden belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid;
IV. [gezamenlijke gedaagden] met ingang van de dag na betekening van dit vonnis te verbieden een erfafscheiding zodanig op het pad te plaatsen dat [gezamenlijke eisers] worden belemmerd in het gebruik van het pad en daarmee in de toegang tot de achterzijde van hun perceel, althans dit te verbieden tot in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de vordering tot verklaring voor recht dat met betrekking tot het pad door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan;
V. [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de door hen geplaatste camera's te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel deze zodanig te verplaatsen of af te schermen dat deze niet langer de eigendommen en de handelingen van [gezamenlijke eisers] vastleggen;
VI. [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat [gezamenlijke gedaagden] na betekening van dit vonnis in gebreke blijven aan één of meerdere van de hiervoor onder I. tot en met V. genoemde veroordelingen te voldoen, met een maximum per veroordeling van € 50.000,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom;
VII. [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen in de kosten van de procedure en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gezamenlijke gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gezamenlijke gedaagden] vorderen na wijziging van eis bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
[gezamenlijke eisers] te veroordelen om de door hen geplaatste camera in het belsysteem bij de voordeur van hun woning te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel zodanig te verplaatsten of af te schermen dat de eigendommen en bewegingen van [gezamenlijke gedaagden] niet langer worden vastgelegd, een en ander te realiseren binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
[gezamenlijke eisers] te verbieden om buiten het in de bij de notariële (koop)akte gevoegde situatieschets gearceerde pad te treden, ingaande vanaf de datum veertien dagen na betekening van dit vonnis;
[gezamenlijke eisers] te veroordelen om aan [gezamenlijke gedaagden] te betalen een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of elke keer dat [gezamenlijke eisers] niet voldoen aan hetgeen onder 1 t/m 2 als hierboven is gevorderd, met een maximum (voor elke vordering, afzonderlijk) van € 25.000,00;
[gezamenlijke eisers] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gezamenlijke eisers] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
inhoud en wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid
5.2.
[gezamenlijke eisers] verwijten [gezamenlijke gedaagden] ten eerste dat zij de op de inrit rustende erfdienstbaarheid hebben ingeperkt en daarmee de ongehinderde toegang vanaf de openbare weg naar het perceel van [gezamenlijke eisers] belemmeren. [gezamenlijke eisers] hebben naar eigen zeggen het recht om zowel met niet-gemotoriseerde als met gemotoriseerde voertuigen in de breedste zin van het woord, waaronder begrepen bestelbussen en vrachtwagens, gebruik te maken van de inrit. Door de door [gezamenlijke gedaagden] geplaatste betonnen opsluitbanden en de betonpaal in de bocht van de inrit, is de inrit ter hoogte van de bocht versmald en is deze bocht niet meer goed te nemen met (groot) gemotoriseerd verkeer. Ook belemmert de massieve (houten) paal aan de voorzijde van de inrit de erfdienstbaarheid om het perceel ongehinderd op of af te rijden. Verder zijn [gezamenlijke gedaagden] volgens [gezamenlijke eisers] van plan om een hekwerk te plaatsen langs de rechterzijde van de inrit. Bovendien zijn [gezamenlijke gedaagden] volgens [gezamenlijke eisers] voornemens een erfafscheiding aan te brengen midden op het pad tussen de woningen van beide partijen, waardoor [gezamenlijke eisers] de achterzijde van hun perceel niet meer zullen kunnen bereiken met (groot) gemotoriseerd verkeer. Gelet op het voorgaande handelen [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig jegens [gezamenlijke eisers] dan wel maken [gezamenlijke gedaagden] misbruik van hun bevoegdheid.
5.3.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat op de inrit in kwestie de onder 2.6. omschreven erfdienstbaarheid rust ten behoeve van het perceel van [gezamenlijke eisers] en ten laste van het perceel van [gezamenlijke gedaagden] om te komen van en te gaan naar de [adres] via het perceel van [gezamenlijke gedaagden] Partijen verschillen echter van mening over de wijze waarop de erfdienstbaarheid door [gezamenlijke eisers] mag worden uitgeoefend en over welk deel van het perceel van [gezamenlijke gedaagden] de erfdienstbaarheid precies loopt. De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan worden volgens artikel 5:73 BW in beginsel bepaald door de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid. De voorzieningenrechter kijkt dus in de eerste plaats naar de akte van vestiging van 3 augustus 2009. Bij de uitleg van die akte komt het aan op de partijbedoeling die in de akte tot uitdrukking is gebracht. Deze partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte [1] .
5.4.
Uit de akte van 3 augustus 2009 blijkt met zoveel woorden dat het [gezamenlijke eisers] op grond van de erfdienstbaarheid is toegestaan om met “zowel motoraangedreven als niet-motoraangedreven vervoermiddelen, zulks in de ruimste zin des woords”, te komen van en te gaan naar de [adres] via een strook grond op het perceel van (thans) [gezamenlijke gedaagden] De partijbedoeling is daarmee helder. Mede gelet op de datum van vestiging van de erfdienstbaarheid valt daaronder voorshands geoordeeld ook het recht om met vrachtverkeer gebruik te maken van de erfdienstbaarheid, zoals [gezamenlijke eisers] stellen. [gezamenlijke gedaagden] voeren in dit verband weliswaar aan dat [gezamenlijke eisers] daarmee in strijd handelen met de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de door hen gevoerde onderneming, maar die vergunning ligt niet ter beoordeling voor en tegen het door [gezamenlijke gedaagden] gestelde handelen in strijd met de voorwaarden van die vergunning kunnen [gezamenlijke gedaagden] , wat daar verder ook van zij, in deze procedure niet opkomen. Aan hetgeen partijen in dit verband over en weer hebben gesteld zal dan ook voorbij worden gegaan.
5.5.
Partijen zijn het er verder niet over eens hoe de erfdienstbaarheid precies over het perceel van [gezamenlijke gedaagden] loopt, en dan met name vanaf de bocht naar links richting het perceel van [gezamenlijke eisers] De akte van 3 augustus 2009 verwijst in dit verband naar een aan de akte gehechte tekening waarop schetsmatig met streeparcering is aangegeven over welke strook grond de erfdienstbaarheid mag worden uitgeoefend. Volgens [gezamenlijke gedaagden] ziet de erfdienstbaarheid dan ook (enkel) op de strook grond zoals schetsmatig met streeparcering is ingetekend en door [gezamenlijke gedaagden] met de kleur geel is gemarkeerd op de door hen overgelegde situatieschets (zoals weergegeven onder 2.15).
[gezamenlijke eisers] betwisten dat voornoemde tekening deel uitmaakt van de in 2009 gevestigde erfdienstbaarheid. Volgens [gezamenlijke eisers] is voornoemde tekening niet als bijlage aan voornoemde akte gehecht en evenmin ingeschreven in de openbare registers. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan hetgeen [gezamenlijke eisers] in dit verband stellen, hebben [gezamenlijke eisers] naar eigen zeggen de erfdienstbaarheid sinds 2009 ook steeds uitgevoerd op de wijze zoals door [gezamenlijke gedaagden] in het groen is gemarkeerd: vanaf de [adres] via de inrit met een flauwe bocht naar links tussen de percelen (en de woningen) van partijen door richting de achterzijde van (onder andere) het perceel van [gezamenlijke eisers]
5.6.
Bij deze stand van zaken kan binnen het bestek van dit kort geding, waarin geen ruimte is voor enige bewijsvoering, niet worden vastgesteld hoe en op welk deel van het perceel van [gezamenlijke gedaagden] de ten gunste van [gezamenlijke eisers] gevestigde erfdienstbaarheid (na de bocht van de inrit) exact loopt. Wel kan worden vastgesteld dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de erfdienstbaarheid de volledige breedte van de inrit van [perceelnr.] van [gezamenlijke gedaagden] beslaat (tot in ieder geval een deel van de bocht), dat de inrit vanaf de [adres] bezien op dit moment 5,10 meter breed is en op twee punten in de bocht respectievelijk 3,33 meter en 3,37 meter breed is. Dit zal dan ook tot uitgangspunt worden genomen bij de verdere beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie.
paal aan de voorzijde van de inrit
5.7.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gezamenlijke gedaagden] gehouden kunnen worden de massieve houten paal die zij hebben geplaatst aan het begin van de inrit te verwijderen en verwijderd te houden, zoals [gezamenlijke eisers] onder II. in conventie (onder andere) vorderen.
Ter zitting hebben [gezamenlijke gedaagden] desgevraagd toegelicht dat de paal in kwestie circa dertig centimeter vanaf de erfgrens op de inrit is geplaatst, waardoor de inrit aan het begin daarvan nu 5,10 meter breed is terwijl de inrit voor het plaatsen van de paal 5,39 meter breed was. [gezamenlijke gedaagden] hebben niet gemotiveerd betwist dat de paal in zekere mate het indraaien van de inrit voor verkeer komend vanaf de rechterzijde van de [adres] kan bemoeilijken. [gezamenlijke gedaagden] voeren aan dat zij als eigenaren van het perceel gerechtigd zijn tot het plaatsen van de paal en dat zij ‘paal en perk’ wilden te stellen aan de verkeersbewegingen van [gezamenlijke eisers] en dan met name het vrachtverkeer dat vanwege de onderneming van [gezamenlijke eisers] gebruik maakt van de inrit. Dat is echter geen gerechtvaardigd belang, aangezien [gezamenlijke eisers] op grond van de erfdienstbaarheid gerechtigd zijn met (onder andere) gemotoriseerde vervoersmiddelen in de breedste zin van het woord en dus ook vrachtwagens gebruik te maken van de inrit en de paal het inrijden van de inrit met bepaalde type voertuigen (in meer of mindere mate) bemoeilijkt. De paal staat daarmee aan het ongehinderde gebruik van de inrit door [gezamenlijke eisers] in de weg en is voorshands geoordeeld in strijd met de erfdienstbaarheid op dit punt. Gelet daarop kunnen [gezamenlijke eisers] van [gezamenlijke gedaagden] verlangen de paal te verwijderen. Of [gezamenlijke eisers] , zoals [gezamenlijke gedaagden] ook aanvoeren, bij het indraaien van de inrit tevens gedeeltelijk gebruik maken van de naast de inrit gelegen groenstrook, die eigendom is van een derde, doet niet ter zake. Het is immers niet aan [gezamenlijke gedaagden] om tegen het gebruik van die strook grond door (onder andere) [gezamenlijke eisers] op te treden. Het voorgaande betekent dat [gezamenlijke gedaagden] zullen worden veroordeeld de paal aan de voorzijde van de inrit te verwijderen en verwijderd te houden. De vordering onder II. zal in zoverre worden toegewezen en versterkt met een dwangsom (zoals gevorderd onder VI.), welke zal worden gematigd en gemaximeerd op de navolgende wijze.
betonnen opsluitbanden en betonpaal in de bocht
5.8.
[gezamenlijke eisers] vorderen onder II. in conventie verder [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen de betonpaal en de betonnen opsluitbanden in de bocht te verwijderen. [gezamenlijke eisers] stellen dat [gezamenlijke gedaagden] de inrit met de door hen aangebrachte betonnen opsluitbanden en de betonpaal in de bocht op een inbreukmakende wijze smaller hebben gemaakt waardoor de doorgang met (groot) (vracht)verkeer aanzienlijk wordt bemoeilijkt. Dit wordt door [gezamenlijke gedaagden] gemotiveerd betwist. [gezamenlijke gedaagden] heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat toen zij daar kwamen wonen de inrit ter hoogte van de bocht in 2017 juist breder is gemaakt, vervolgens in 2020 een heg langs de inrit ter hoogte van de bocht is geplaatst met een betonnen opsluitbandje strak ertegenaan en dat de ‘driehoek’ van betonnen opsluitbandjes en de betonnen paal in 2022 juist zijn neergelegd in het verlengde van de eerder geplaatste opsluitbandjes aan de buitenzijde van de bocht. Ook de betonnen opsluitbandjes die in 2022 aan de binnenzijde van de bocht zijn geplaatst zijn strak tegen de bestaande beplanting aangelegd. De opsluitbandjes en de betonpaal dienen enkel ter versteviging van de (zijkanten van de) inrit. Van een versmalling van de bocht is volgens [gezamenlijke gedaagden] dan ook geen sprake en allerhande gemotoriseerd verkeer kan het perceel van [gezamenlijke eisers] nog steeds bereiken.
5.9.
Zoals hiervoor overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat de bocht van de inrit thans ongeveer 3,33 meter tot 3,37 meter breed is. Nu in de akte van 3 augustus 2009 geen (minimum)breedte van de strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust is opgenomen en enige maatvoering op de door partijen in het geding gebrachte foto’s uit respectievelijk 2017, 2020 en 2022 ontbreekt, kan echter niet worden vastgesteld hoe breed de bocht exact was ten tijde van de aankoop van [perceelnr.] door [gezamenlijke eisers] in 2009 noch ten tijde van de aankoop van [perceelnr.] door [gezamenlijke gedaagden] in 2017 en wat het precieze verloop van de bocht destijds was. Dat betekent dat binnen het bestek van dit kort geding ook niet kan worden vastgesteld of de inrit ter hoogte van de bocht door het aanbrengen van de betonnen opsluitbandjes aan de binnen- en buitenkant daarvan en de betonpaal aan het begin van de bocht in maart 2022 wezenlijk smaller is geworden ten opzichte van de daarvoor bestaande situatie. Daarbij komt nog dat [gezamenlijke eisers] tijdens de zitting hebben toegelicht dat zij vanaf het moment dat zij hun woning in 2009 kochten met alle voertuigen, waaronder grote vrachtwagens, de achterzijde van hun perceel konden bereiken en dat dit vanaf 2017 dan wel 2020 al niet meer kon. Op dit moment kan dan ook niet worden vastgesteld dat nu in 2022 een zodanige versmalling van de bocht heeft plaatsgevonden dat dit thans als inbreukmakend jegens [gezamenlijke eisers] kan worden gekwalificeerd. Bij die stand van zaken bestaat onvoldoende grond voor het door [gezamenlijke eisers] onder II. in conventie gevorderde verbod ten aanzien van de betonnen opsluitbandjes en betonpaal in de bocht van de inrit, nog afgezien van de vraag of [gezamenlijke eisers] hierbij gelet op het voorgaande voldoende spoedeisend belang hebben. Dit deel van de vordering onder II. in conventie zal daarom worden afgewezen.
erfafscheiding langs de inrit
5.10.
Met betrekking tot het voornemen van [gezamenlijke gedaagden] om een erfafscheiding in de vorm van een hekwerk te plaatsen langs de rechterkant van de inrit (bezien vanuit de [adres] ), overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het staat [gezamenlijke gedaagden] op grond van het bepaalde in artikel 5:48 BW in beginsel vrij om een hekwerk te plaatsen op of tegen de erfgrens met hun buren. [gezamenlijke gedaagden] hebben ter zitting nader toegelicht dat de naast de inrit gelegen groenstrook deel uitmaakt van perceel [perceelnr.] en dat zij vanwege het overlijden van de eigenaar van dat perceel en de beoogde verkoop ervan een erfafscheiding in de vorm van een hekwerk willen plaatsen langs de erfgrens. In reactie hierop hebben [gezamenlijke eisers] , zowel ter zitting als ook in eerdere correspondentie met [gezamenlijke gedaagden] , te kennen gegeven zich niet te zullen verzetten tegen de hiervoor bedoelde erfafscheiding zolang die erfafscheiding geplaatst wordt op of tegen de erfgrens langs de inrit. Niet in te zien valt ook welk belang [gezamenlijke eisers] zouden hebben bij het tegenhouden daarvan, aangezien in die situatie geen sprake is van (vrees voor) een beperking van de erfdienstbaarheid in kwestie. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat, wanneer [gezamenlijke gedaagden] tot plaatsing van voornoemde erfafscheiding overgaan, zij daarbij, zoals zij ter zitting hebben toegezegd, de erfgrens zullen aanhouden zoals weergegeven op de kadastrale tekening die is opgemaakt van de op 10 maart 2022 door het Kadaster uitgevoerde grensreconstructie van het perceel van [gezamenlijke gedaagden] Gelet op het voorgaande ontbreekt dan ook een belang aan de zijde van [gezamenlijke eisers] en bestaat geen grond voor toewijzing van het onder III. in conventie gevorderde, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
pad tussen de woningen
5.11.
Met betrekking tot het onder 2.5. genoemde pad vordert [gezamenlijke eisers] in conventie onder IV. [gezamenlijke gedaagden] te verbieden enige erfafscheiding zodanig op het pad te plaatsen dat [gezamenlijke eisers] worden belemmerd in het gebruik daarvan. Bij [gezamenlijke eisers] bestaat de vrees dat [gezamenlijke gedaagden] op korte termijn een erfafscheiding op de erfgrens en (dus) over de hele lengte in het midden van het pad zullen plaatsen. [gezamenlijke eisers] zullen daarvan naar eigen zeggen aanzienlijke hinder ondervinden, aangezien [gezamenlijke eisers] en de leveranciers van hun onderneming de achterzijde van hun perceel niet meer met gemotoriseerd verkeer zullen kunnen bereiken. Ook zijn [gezamenlijke eisers] op basis van de omgevingsvergunning verplicht om te laden en lossen op eigen terrein, wat onmogelijk zal worden wanneer de erfafscheiding midden op het pad wordt geplaatst. Bovendien kunnen hulpdiensten de achterzijde van het perceel van [gezamenlijke eisers] in dat geval niet langer bereiken. Daarmee maken [gezamenlijke gedaagden] volgens [gezamenlijke eisers] misbruik van hun uit artikel 5:48 BW voortvloeiende bevoegdheid tot afsluiting van hun perceel.
5.12.
Niet in geschil is dat voornoemd pad (bezien in de lengterichting) kadastraal gedeeltelijk op het perceel van [gezamenlijke eisers] ligt en gedeeltelijk op het perceel van [gezamenlijke gedaagden] en dat dit pad aan weerszijden wordt afgeschermd door een heg. [gezamenlijke eisers] stellen zich op het standpunt dat met betrekking tot het deel van het pad dat eigendom is van [gezamenlijke gedaagden] door (verkrijgende) verjaring een erfdienstbaarheid (van weg) tot stand is gekomen. [gezamenlijke gedaagden] hebben dit met klem betwist. Of [gezamenlijke eisers] door (verkrijgende) verjaring een erfdienstbaarheid van weg of overpad hebben verkregen om gebruik te maken van het pad om de achterzijde van hun perceel te bereiken, kan, zoals tijdens de zitting door de voorzieningenrechter is toegelicht, in dit kort geding niet worden vastgesteld. Dit is voorbehouden aan de rechter in de bodemprocedure. [gezamenlijke eisers] zijn blijkens de door hen in het geding gebrachte concept-dagvaarding en het verhandelde ter zitting ook van plan om in dit verband een bodemprocedure aanhangig te maken. De voorzieningenrechter ziet gelet op de omstandigheden van het geval echter wel aanleiding om een ordemaatregel te treffen totdat in een bodemprocedure over het bestaan van enige (door verjaring verkregen) erfdienstbaarheid op het pad zal zijn beslist. Hiervoor is het volgende van belang. In dit kort geding is voldoende vast komen te staan dat [gezamenlijke eisers] het pad sinds vele jaren gebruiken om van en naar de loods dan wel andere opstallen te gaan, die zich aan de achterzijde van hun perceel bevinden, ook met gemotoriseerde voertuigen, en dat [gezamenlijke gedaagden] voornoemd pad niet of nauwelijks gebruiken, omdat hun tuin aan die zijde volledig wordt afgegrensd door een heg. [gezamenlijke gedaagden] voeren aan dat zij, gelet op de conflicten met [gezamenlijke eisers] , hun perceel wensen af te grenzen, maar dit belang weegt niet op tegen het belang van [gezamenlijke eisers] om vooralsnog de achterzijde van hun perceel en hun bedrijf te kunnen bereiken met (gemotoriseerd) verkeer, totdat daarover in een bodemprocedure is beslist. Bovendien is niet in geschil dat [gezamenlijke eisers] vanaf het moment dat zij het perceel in 2009 kochten altijd gebruik hebben kunnen maken van de volledige breedte van het pad om de achterzijde van hun perceel te bereiken en gesteld noch gebleken is dat [gezamenlijke gedaagden] , die in 2017 op [perceelnr.] zijn komen wonen, daartegen ooit bezwaar hebben gemaakt. Hun belang om een erfafscheiding aan te brengen op het pad weegt dan ook niet op tegen het belang van [gezamenlijke eisers] om het pad vooralsnog te kunnen blijven gebruiken. Het voorgaande brengt met zich dat [gezamenlijke gedaagden] zal worden verboden een erfafscheiding te plaatsen op het pad, totdat in een nog aanhangig te maken bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist over de door [gezamenlijke eisers] gestelde erfdienstbaarheid op het pad, met dien verstande dat de voorzieningenrechter wel aanleiding ziet daaraan de voorwaarde te verbinden dat [gezamenlijke eisers] die bodemprocedure ook binnen afzienbare tijd daadwerkelijk aanhangig zullen moeten maken. Het komt redelijk voor om [gezamenlijke eisers] daarvoor een termijn van zes maanden te geven. De vordering onder IV. in conventie zal met inachtneming van het voorgaande worden toegewezen en zal worden versterkt met een dwangsom (zoals gevorderd onder VI.), welke zal worden gematigd en gemaximeerd op de navolgende wijze.
gebruik van de erfdienstbaarheid
5.13.
[gezamenlijke eisers] vorderen in conventie onder I. [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen het voortdurend en ongehinderd gebruik te verschaffen van het pad en de inrit door te allen tijde een pad van 3,5 meter breed vrij te houden voor verkeer van en naar het perceel van [gezamenlijke eisers] Daarover wordt als volgt overwogen.
[gezamenlijke gedaagden] dienen gelet op de ten laste van hun perceel gevestigde erfdienstbaarheid ten aanzien van de inrit in beginsel aan [gezamenlijke eisers] het voortdurend en ongehinderd gebruik daarvan te verschaffen. Partijen zijn het echter niet eens over het exacte verloop van de erfdienstbaarheid over de beide percelen, met name vanaf de bocht. Ook is in geschil hoe breed de inrit (en dan met name in de bocht) was ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid in 2009 en de aankoop van [perceelnr.] door [gezamenlijke gedaagden] in 2017. Niet kan worden vastgesteld of de inrit inclusief de bocht op elk punt minimaal 3,5 meter breed was, zoals [gezamenlijke eisers] lijken te (veronder)stellen.
Met betrekking tot het pad tussen de woningen van partijen geldt het volgende. [gezamenlijke eisers] hebben in dit verband alleen de vrees geuit dat [gezamenlijke gedaagden] een erfafscheiding midden op het pad zal plaatsen; dat [gezamenlijke gedaagden] reeds enig obstakel op dit pad heeft geplaatst dat aan het ongehinderde gebruik daarvan in de weg staat, is niet gesteld. Nu [gezamenlijke gedaagden] zal worden verboden om een erfafscheiding op het pad te plaatsen (zie 5.12.), hebben [gezamenlijke eisers] geen ander belang gesteld bij een afzonderlijke veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] tot het voortdurende en ongehinderde gebruik van het pad, nog daargelaten dat ook niet is komen vast te staan dat dit pad, zoals [gezamenlijke eisers] lijken te stellen, op dit moment (minimaal) 3,5 meter breed is.
Bij deze stand van zaken bestaat dan ook onvoldoende grond om [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen tot het vrijhouden van een doorgang van minimaal 3,5 meter voor verkeer van en naar het perceel van [gezamenlijke eisers] vanaf de [adres] en het pad tussen de woningen van partijen naar de achterzijde van hun beider percelen. Dat betekent dat de vordering onder I. in conventie zal worden afgewezen.
5.14.
In het verlengde daarvan kan [gezamenlijke eisers] niet worden verboden om buiten gearceerde strook grond te treden, zoals die schetsmatig is gearceerd op de in de notariële (koop)akte genoemde tekening, zoals [gezamenlijke gedaagden] in reconventie onder 2. vorderen, aangezien, zoals hiervoor onder 5.5. ook al is overwogen, [gezamenlijke eisers] gemotiveerd hebben betwist dat deze tekening deel uitmaakt van de erfdienstbaarheid in kwestie en dat de erfdienstbaarheid uitsluitend op de daarop gearceerde strook grond is gevestigd. De vordering onder 2. in reconventie zal daarom eveneens worden afgewezen.
camera’s
5.15.
[gezamenlijke eisers] vorderen in conventie onder V. [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen de door [gezamenlijke gedaagden] geplaatste camera’s te verwijderen dan wel deze zodanig te verplaatsen of af te schermen dat deze niet langer de eigendommen en de handelingen van [gezamenlijke eisers] vastleggen. [gezamenlijke eisers] leggen aan deze vordering ten grondslag dat [gezamenlijke gedaagden] op een onrechtmatige wijze inbreuk maken op hun privacy doordat de camera’s van [gezamenlijke gedaagden] mede zijn gericht op hun woning en andere eigendommen en de inrit waarvan [gezamenlijke eisers] en bezoekers van [gezamenlijke eisers] gebruik maken. [gezamenlijke gedaagden] houden volgens [gezamenlijke eisers] alle bewegingen en handelingen op het perceel van [gezamenlijke eisers] nauwlettend in de gaten en [gezamenlijke eisers] voelen zich daardoor bespied door [gezamenlijke gedaagden]
hebben daartegenover aangevoerd dat zij de camera’s (enkel) hebben geplaatst met het doel hun in het buitengebied gelegen erf en woning te beveiligen. Bovendien gebruiken leveranciers en bezoekers van het bedrijf van [gezamenlijke eisers] de inrit ook veelvuldig en hebben [gezamenlijke gedaagden] al vaker beschadigingen aan de inrit geconstateerd, wat het belang van [gezamenlijke gedaagden] bij handhaving van de camera’s die zicht bieden op de inrit onderstreept. Verder hebben [gezamenlijke gedaagden] aangevoerd dat zij de camera’s aan de zij- en achterkant van hun woning die zicht bieden op de woning c.q. andere eigendommen van [gezamenlijke eisers] door de leverancier daarvan zo hebben laten afstellen, dat deze alleen de eigendommen van [gezamenlijke gedaagden] filmen en de woning en andere eigendommen van [gezamenlijke eisers] met zwarte vlakken worden afgeschermd. Dit kunnen [gezamenlijke gedaagden] naar eigen zeggen ook niet zonder hulp van de genoemde leverancier ongedaan maken.
5.16.
Allereerst ligt de vraag voor of [gezamenlijke gedaagden] met hun camera’s aan de zij- en achterkant van hun woning en aan de camerapaal ter hoogte van het begin van de bocht op de inrit inbreuk maken op de (privacy)rechten van [gezamenlijke eisers] , zoals [gezamenlijke eisers] stellen. Voorop moet worden gesteld dat het [gezamenlijke gedaagden] in beginsel vrij staat (een) camera(‘s) op te hangen aan/rondom hun woning c.q. andere opstallen om hun perceel te beveiligen en te zien wie zich op hun grond begeeft. Zij mogen daarbij echter geen inbreuk maken op (privacy)rechten van derden, zoals van [gezamenlijke eisers] Bij de beoordeling van de vraag of [gezamenlijke eisers] van [gezamenlijke gedaagden] kunnen verlangen de camera’s te verwijderen, komt het aan op een belangenafweging.
5.17.
Uit de door [gezamenlijke gedaagden] in het geding gebrachte foto’s van de camera’s in kwestie en de beelden die deze camera’s maken, blijkt genoegzaam dat de aan de zij- en achterkant van de woning van [gezamenlijke gedaagden] bevestigde camera’s met name gericht zijn op de eigendommen van [gezamenlijke gedaagden] en dat, voor zover op die beelden ook eigendommen van [gezamenlijke eisers] zichtbaar zouden kunnen zijn, deze eigendommen met zwarte vlakken worden afgeschermd. [gezamenlijke gedaagden] hebben verder ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij deze instelling niet zelf (op eenvoudige wijze) kunnen aanpassen of ongedaan kunnen maken. Dat [gezamenlijke gedaagden] met de aan zijn woning bevestigde camera’s op een ontoelaatbare wijze inbreuk maken op de privacy van [gezamenlijke eisers] is gelet op het voorgaande onvoldoende gebleken.
Met betrekking tot de twee camera’s die bevestigd zijn aan de camerapaal in de bocht van de inrit geldt het volgende. Uit de door [gezamenlijke gedaagden] in het geding gebrachte stukken blijkt dat een van deze camera’s gericht is op de inrit in de richting van de [adres] en dat de andere camera gericht is op een deel van de bocht van de inrit in de richting van de woningen van partijen. Dat daarbij ook de woning van [gezamenlijke eisers] dan wel andere eigendommen van [gezamenlijke eisers] in beeld komen is gesteld noch gebleken. Het enkele gegeven dat [gezamenlijke eisers] en derden gefilmd worden door de aan de camerapaal bevestigde camera’s wanneer zij (al dan niet met een voertuig) gebruik maken van de inrit, maakt nog niet dat [gezamenlijke gedaagden] op een ontoelaatbare wijze inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [gezamenlijke eisers] In dat verband is van belang dat partijen in het buitengebied van Ede wonen, dat het een gezamenlijke inrit betreft ten behoeve van beide percelen en dat [gezamenlijke gedaagden] een gerechtvaardigd belang hebben bij enige vorm van beveiliging van hun perceel. [gezamenlijke eisers] hebben niet weersproken dat bezoek c.q. leveranciers van hun bedrijf een aantal malen schade aan de inrit hebben gereden. Het belang van [gezamenlijke eisers] om in het geheel niet gefilmd te worden door [gezamenlijke gedaagden] weegt dan ook niet op tegen het belang van [gezamenlijke gedaagden] bij handhaving van de twee aan de camerapaal bevestigde camera’s. De slotsom is dat onvoldoende grond bestaat voor toewijzing van het onder V. in conventie gevorderde, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
5.18.
[gezamenlijke gedaagden] vorderen in reconventie onder 1. [gezamenlijke eisers] te veroordelen de camera in het belsysteem in de voordeur van hun woning te verwijderen dan wel zodanig te verplaatsen of af te schermen dat de eigendommen en bewegingen van [gezamenlijke gedaagden] niet langer worden vastgelegd. Ook in dit verband heeft te gelden dat [gezamenlijke eisers] in beginsel een deurbel voorzien van een camera mogen bevestigen aan hun woning, tenzij zij daarmee op een onrechtmatige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [gezamenlijke gedaagden] [gezamenlijke eisers] hebben ter zitting toegelicht dat zij een zogenaamde ‘Ring-deurbel’ hebben en dat de in deze deurbel aanwezige camera slechts kortstondig in beeld brengt wie voor de voordeur staat als er wordt aangebeld. [gezamenlijke eisers] hebben desgevraagd laten weten dat dit beeldmateriaal op geen enkele wijze wordt opgeslagen, omdat zij niet het daartoe benodigde abonnement hebben afgesloten. Hoewel [gezamenlijke gedaagden] tijdens de zitting bij gebrek aan wetenschap hebben betwist dat het om een Ring-deurbel gaat zonder de mogelijkheid de beelden op te slaan, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan hetgeen [gezamenlijke eisers] hierover hebben gesteld, te twijfelen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [gezamenlijke eisers] via voornoemde Ring-deurbel slechts kortstondig kunnen zien wie er op een bepaald moment voor de deur staat en dat daarbij de daartegenover gelegen voordeur van [gezamenlijke gedaagden] slechts kort in beeld komt. Daarmee maken [gezamenlijke eisers] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op een ontoelaatbare wijze inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gezamenlijke gedaagden] Gelet hierop zal de vordering onder 1. in reconventie eveneens worden afgewezen.
proceskosten
5.19.
De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van de procedure en de onderlinge verhouding tussen partijen aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de paal van het begin van de inrit te verwijderen en verwijderd te houden,
6.2.
verbiedt [gezamenlijke gedaagden] met ingang van de dag na betekening van dit vonnis een erfafscheiding zodanig op het pad tussen de woningen van [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] te plaatsen dat [gezamenlijke eisers] worden belemmerd in het gebruik van het pad en daarmee in de toegang tot de achterzijde van hun perceel, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de vordering van [gezamenlijke eisers] tot verklaring voor recht dat met betrekking tot het pad door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan,
6.3.
bepaalt de termijn waarop [gezamenlijke eisers] de hiervoor onder 6.2. bedoelde bodemprocedure aanhangig moet hebben gemaakt op zes maanden na heden,
6.4.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] om aan [gezamenlijke eisers] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gezamenlijke gedaagden] niet aan (een van) de in 6.1. en 6.2. uitgesproken veroordelingen voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
compenseert de proceskosten in conventie tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
wijst de vorderingen af,
6.9.
compenseert de proceskosten in reconventie tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.

Voetnoten

1.zie HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904 en HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933.