In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland geoordeeld over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan eiseres was opgelegd. Eiseres had op 11 december 2020 een naheffingsaanslag van € 3.822 ontvangen, welke door de inspecteur van de Belastingdienst ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op 27 juli 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door kantoorgenoten van haar gemachtigde. De inspecteur was vertegenwoordigd door meerdere medewerkers.
Eiseres betwistte de onafhankelijkheid en deskundigheid van de hertaxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) en stelde dat er onzorgvuldig was gehandeld bij de taxatie van de auto. De rechtbank oordeelde echter dat de hertaxateur van DRZ deskundig was en dat de stellingen van eiseres onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de hertaxateur de waarde van de auto correct had vastgesteld, ondanks de afwezigheid van bepaalde onderdelen tijdens de taxatie.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat de onderdelen ten tijde van de aangifte ontbraken en dat de schade niet hoger was dan door verweerder was erkend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat partijen binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak werd gedaan door mr. W.W. Monteiro, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. E.P. Speksnijder.