Uitspraak
[eiser] ,
1.De procedure
[eiser] is in de gelegenheid gesteld een akte te nemen naar aanleiding van deze beslissing, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
1. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 4.046,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2006,
2. zal verklaren voor recht dat [eiser] met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
3. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
4.De beoordeling4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij [eiser] vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
- de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999,
- het door [eiser] ten onrechte in rekening brengen van resterende termijnen,
- de onaanvaardbaar zware financiële last op basis van het Hofmodel en
- een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover [eiser] de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
was reeds lange tijd bevriend met de [naam financieel adviseur] , financieel adviseur bij [naam tussenpersoon] . De adviseur vertelde tegen [gedaagde] dat hij [gedaagde] een mooi product kon adviseren. De adviseur gaf aan dat hij [gedaagde] en een of twee vrienden uit de vriendengroep graag zou willen adviseren en een kleine bijeenkomst wilde organiseren. Omdat [gedaagde] hierin was geïnteresseerd – hij was destijds 22 jaar en wilde graag sparen voor te toekomst – is [gedaagde] op de uitnodiging ingegaan.
NLG 300,- per maand in het [naam product] . Met deze inleg zou [gedaagde] na tien jaar een mooi vermogen hebben opgebouwd voor zijn wensen. De aandelenkoersen zouden overigens zodanig stijgen dat [gedaagde] na drie jaar geen inleg meer hoefde te betalen.
‘ [naam financieel adviseur] , [naam tussenpersoon] (…)’.[eiser] heeft ook het aanvraagformulier overgelegd, dat voorzien is van het logo van [naam tussenpersoon] en eveneens voorzien is van een stempel met de voornoemde tekst. [gedaagde] heeft geen andere stukken in het geding gebracht.
De wettelijke rente is verschuldigd over het door [eiser] te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door [eiser] verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door [eiser] is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS: 2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.