ECLI:NL:RBGEL:2022:5429

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/05/406141 / KG ZA 22-222
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging vonnis en gebruik perceel grond voor vee

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiseres, een besloten vennootschap, vordert de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een eerder vonnis te schorsen. Dit eerdere vonnis, gewezen op 3 augustus 2022, betreft een geschil over de eigendomsgrenzen van percelen grond die door de eiseres aan de gedaagde zijn verkocht voor zandwinning. De eiseres stelt dat de gedaagde onterecht gebruik maakt van de percelen door vee te laten grazen, wat de uitvoering van de werkzaamheden door de gedaagde belemmert. De gedaagde heeft op haar beurt een reconventionele vordering ingesteld om de eiseres te veroordelen het gebruik van de percelen te staken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eiseres tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis niet kan worden toegewezen, omdat de belangen van de gedaagde bij de uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan die van de eiseres. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen en de gedaagde in het gelijk gesteld, waarbij de eiseres is veroordeeld tot betaling van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 september 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/406141 / KG ZA 22-222 / 115 / 650
Vonnis in kort geding van 7 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. de Wrede te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 17,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie met producties 1 tot en met 6,
  • de akte overlegging producties 18 tot en met 21 van [eiseres] , ingekomen op 25 augustus 2022,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 26 augustus 2022,
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een boerenbedrijf aan de [adres] . In de onderneming die [gedaagde] exploiteert wordt onder meer zand en grond gewonnen en verhandeld.
2.2.
Op 7 januari 2011 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten, waarbij [eiseres] aan [gedaagde] percelen grond en gedeelten van percelen grond heeft verkocht ten behoeve van zandwinning door [gedaagde] . De notariële leveringsakte dateert van 15 maart 2012.
2.3.
De ruimtelijke ordening ter plaatse van deze percelen is erin gaan voorzien dat daar na ontgronding een waterrijk natuurgebied, bekend als
[naam], en een speelpark, genaamd
[naam], zullen worden ingericht. De bedoeling is dat het speelpark met een aarden wal van de waterplas gescheiden zal worden.
2.4.
Tussen partijen is vervolgens een geschil gerezen over welke (gedeelten van) percelen [eiseres] aan [gedaagde] heeft verkocht en geleverd, de eigendomsgrens tussen enerzijds het perceel kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] en anderzijds het perceel kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] en de vraag of [gedaagde] perceel [perceelnummer] van [eiseres] is gaan ontgronden.
2.5.
Bij een eerdere dagvaarding heeft [gedaagde] bij deze rechtbank tegen [eiseres] een kort geding aanhangig gemaakt, waarna op 21 september 2020 het vonnis in kort geding is gewezen (ECLI:NL:RBGEL:2020:4843). Inzet van het kort geding was het meewerken door [eiseres] aan aanwijzing door het Kadaster van de eigendomsgrens tussen de percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] op de door [gedaagde] voorgestelde wijze, en het gedogen van (grond)werkzaamheden door [gedaagde] op de percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] . Deze vorderingen zijn grotendeels toegewezen.
2.6.
[eiseres] is van het vonnis in kort geding in hoger beroep gegaan bij het hof Arnhem-Leeuwarden. In het arrest van 4 mei 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:4317) heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [gedaagde] afgewezen.
2.7.
Bij dagvaarding van 17 augustus 2020 heeft [eiseres] tegen [gedaagde] een bodemprocedure aangespannen. Op 29 juni 2022 is door deze rechtbank een eindvonnis gewezen, dat op 3 augustus 2022 door de rechtbank is gecorrigeerd (hierna: het eindvonnis) en onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2022:3396 is gepubliceerd. In het eindvonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is [eiseres] aangeduid met ‘Naam X’ en [gedaagde] als ‘gedaagde’. Voor de verdere feiten wordt verwezen naar het eindvonnis. Voor zover hier van belang is [eiseres] in het eindvonnis in reconventie veroordeeld, op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling in de proceskosten, als volgt:
“5.7. veroordeelt [eiseres] toe te staan dat [gedaagde] de in de akte van levering d.d. 15 maart 2012 onder ‘bijzondere bepalingen en bedingen’ onder 1 bedoelde werkzaamheden verricht, bestaande uit het bouwrijp maken en het slopen en verwijderen van de silo en de verhardingen op het gedeelte van het perceel (thans) kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] dat op de kaart die als productie 33 aan de antwoordakte in conventie tevens wijziging van eis in reconventie tevens akte overlegging producties van 28 mei 2021 is gehecht roze is (zijnde een deel van het betreffende perceel dat op de kaart bij de akte van levering met gebroken streeparcering is weergegeven), onder andere door daaraan medewerking te verlenen door het betreffende gedeelte van het perceel binnen twee weken na betekening van dit vonnis op te ruimen, de silo te legen en schoon te maken, aan te geven op welk gedeelte van haar perceel de silo en de verharding gedeponeerd mogen worden en vervolgens toe te staan dat eiseres over de percelen die eigendom van gedaagde zijn komt en gaat naar het betreffende gedeelte ten behoeve van genoemde werkzaamheden,
5.8.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen (…)
5.9.
machtigt [gedaagde] , (…), om het betreffende gedeelte van het perceel zelf op te (laten) ruimen, (…)
5.10.
veroordeelt [eiseres] om binnen zes weken nadat [gedaagde] de in 5.7. bedoelde werkzaamheden zal hebben uitgevoerd, voor eigen rekening en risico de in de akte van levering d.d. 15 maart 2012 onder 'Plan [naam] ’, bedoelde infrastructuur aan te leggen op het gedeelte van het perceel (thans) kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] dat op de kaart die als productie 33 aan de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie tevens incidentele conclusie van eis tot het treffen van een voorlopige voorziening ex 223 Rv is gehecht roze is (zijnde een deel van het betreffende perceel dat op de kaart bij de akte van levering met gebroken streeparcering is weergegeven), bestaande uit bestratingen, gas, water, elektriciteit en rioleringen, bij gebreke waarvan [eiseres] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de eigendomsoverdracht om niet van het betreffende gedeelte van het perceel, onder de gebruikelijke voorwaarden en bedingen en op kosten van [eiseres] , binnen acht weken nadat [gedaagde] de onder 5.7. bedoelde werkzaamheden heeft uitgevoerd,
5.11.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen (…)
(…)”
2.8.
Naar aanleiding van het eindvonnis hebben partijen gecorrespondeerd, waarbij [gedaagde] heeft aangegeven het vonnis ten uitvoer te willen leggen en [eiseres] heeft aangekondigd van het eindvonnis in hoger beroep te willen gaan.
2.9.
Het eindvonnis is nog niet namens [gedaagde] aan [eiseres] betekend. [eiseres] heeft nog geen hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis.
2.10.
[eiseres] heeft in de periode 2021-2022 haar vee laten grazen op enkele van de (in 2.2 genoemde) aan [gedaagde] verkochte percelen. Bij brief van 30 maart 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven dat vanaf 1 april 2021 [eiseres] de percelen niet meer kan gebruiken omdat [gedaagde] de percelen gaat inzaaien met een kruiden- en bloemrijk mengsel. Verder staat in de brief dat diverse taluds moeten worden hersteld omdat het vee van [eiseres] deze heeft vertrapt en dat [eiseres] de percelen heeft bemest zonder dit te overleggen met [gedaagde] en de stichting Natuurpark [naam] . Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd. Bij e-mailbericht van 24 augustus 2022 heeft (de advocaat van) [eiseres] aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, geschreven: “
Cliënte zal het vee van de betreffende percelen verwijderen in afwachting van overleg met de Stichting ter zake het beheer”.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het eindvonnis schorst voor de duur van het nog te starten hoger beroep, dan wel [gedaagde] beveelt de tenuitvoerlegging van het eindvonnis te staken en gestaakt te houden totdat eindarrest is gewezen dan wel tot het eindvonnis kracht van gewijsde heeft gekregen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat haar vordering enkel ziet op het schorsen van de tenuitvoerlegging van rechtsoverwegingen 5.7 tot en met 5.13 van het eindvonnis.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] veroordeelt om het gebruik van alle percelen van [gedaagde] , waaronder de percelen kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] , gestaakt te houden, onder andere door daarop geen vee meer te weiden, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
4.2.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] .
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De vraag ligt voor of de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling van [eiseres] moet worden geschorst. De veroordeling strekt tot het dulden van, en meewerken aan, werkzaamheden door [gedaagde] (bestaande uit het bouwrijp maken en het verwijderen van een silo en verharding op een gedeelte van perceel [perceelnummer] ) en tot het aanleggen door [eiseres] van infrastructuur voor het [naam] -terrein en, bij gebreke daarvan, de grond over te dragen om niet, alsmede de met die veroordelingen samenhangende dwangsommen, machtiging en proceskostenveroordeling (zie 2.7).
5.2.
[eiseres] stelt dat het eindvonnis op zes punten klaarblijkelijke feitelijke en juridische misslagen bevat, die maken dat de instandhouding van het vonnis in hoger beroep hoogst onzeker is. Daarnaast zijn na het vonnis nieuwe feiten ontdekt, waaruit blijkt dat aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand ontstaat, ofwel dat die feiten rechtvaardigen dat van de beslissing wordt afgeweken. Ook zou de executie niet in redelijkheid uitgevoerd moeten kunnen worden gelet op de belangenafweging die in het voordeel van [eiseres] moet uitvallen. De stellingen van [eiseres] zullen hierna puntsgewijs worden behandeld, waarbij ook het (gemotiveerde) verweer van [gedaagde] wordt besproken.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de rechtbank het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Dat betekent dat het direct ten uitvoer kan worden gelegd en de uitkomst van een eventueel in te stellen hoger beroep niet hoeft te worden afgewacht. De beslissing het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is niet gemotiveerd. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) dient in dat geval bij de beoordeling van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te worden onderzocht of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde ( [eiseres] ) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen ( [gedaagde] ) bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of aan te wenden hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. In de oordeelsvorming kan wel worden betrokken of de bestreden beslissing berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag.
Feitelijk en juridische misslagen
5.4.
Van een klaarblijkelijke feitelijke of juridisch misslag is pas sprake wanneer het gaat om een evidente fout (zie onder meer de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden, 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4470). Bij de beoordeling of sprake is van een evidente fout, moet terughoudendheid worden betracht.
5.5.
De eerste gestelde misslag ziet op rechtsoverwegingen 4.13 en 4.20 van het eindvonnis. [eiseres] stelt dat de rechtbank de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de begrenzing van het [naam] -terrein ten onrechte bij [eiseres] heeft gelegd. [eiseres] stelt daartoe dat partijen overeenstemming hadden over de contouren en locatie van het [naam] -terrein en dat dit werd begrensd door taluds en de ‘lijn met bolletjes’ op een tekening bij de koopovereenkomst en akte van levering. Omdat [gedaagde] zich vervolgens beriep op een rechtsgevolg, namelijk dat partijen hebben afgesproken dat de taluds 13,65 meter opschuiven en de contouren van het terrein worden verlegd voorbij de lijn met bolletjes (en dus meer richting de bestaande bebouwing), rust de stelplicht en bewijslast op [gedaagde] . Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte de betwisting van [eiseres] van de door [gedaagde] gestelde afspraak niet meegenomen in haar oordeel, aldus [eiseres] .
5.6.
Vastgesteld moet worden dat de stellingen van [eiseres] er in de kern op neerkomen dat de rechtbank op basis van de stellingen van [eiseres] niet heeft kunnen komen tot het oordeel dat de eigendomsgrens wordt gevormd door de (door [gedaagde] betoogde) ‘groene lijn’ in plaats van de (door [eiseres] betoogde) ‘lijn met bolletjes’. Dat [eiseres] het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat de argumenten van [gedaagde] in dit kader overtuigender zijn, wil evenwel nog niet zeggen dat sprake is van een evidente fout in het eindvonnis. Dat over de beoordeling op dat punt in het eindvonnis ook anders zou kunnen worden gedacht, zoals [eiseres] lijkt te betogen, kan geen grond opleveren voor ingrijpen in de tenuitvoerlegging. Dat raakt aan een oordeel over de juistheid van de beslissing, waarvoor in dit kort geding geen ruimte is. Daarover wordt in hoger beroep beslist. Zoals hiervoor (zie 5.3-5.4) reeds is overwogen kan er alleen plaats zijn voor ingrijpen in de executie door middel van dit geding voor zover het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis berust op een klaarblijkelijke fout. Daarvan is evenwel niet gebleken, nu uit de beoordeling blijkt dat de rechtbank de argumenten van beide partijen over het grensverloop (waaronder de lijn met bolletjes, taluds en tekeningen en foto’s van informatieborden en schetsen) wel heeft meegewogen bij haar beslissing (zie rechtsoverwegingen 4.2-4.15 van het eindvonnis). De voorzieningenrechter overweegt dat daaruit (ook) niet blijkt dat de rechtbank de bewijslast bij [eiseres] heeft gelegd. Integendeel, de rechtbank geeft in rechtsoverweging 4.20 van het eindvonnis immers aan: “
[eiseres]betwist
dat zij is gehouden de in de akte van levering onder ‘Plan [naam] ’ bedoelde infrastructuur aan te leggen” en “
Dat de grens van het [naam] -terrein waarop [eiseres] infrastructuur moet aanleggen loopt zoals op de bedoelde kaart met roze is weergegeven, heeft [eiseres] verder niet betwist.”. Het gebruik van het woord ‘betwist’ geeft aan dat volgens de rechtbank de stelplicht bij [gedaagde] is blijven liggen. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een klaarblijkelijke (feitelijke of juridische) misslag.
5.7.
[eiseres] stelt voorts dat sprake is van een (tweede) juridische misslag doordat de rechtbank heeft toegewezen dat voorbij de lijn met bolletjes mag worden ontgrond, terwijl op voorhand vaststaat dat daaraan niet kan worden voldaan. Uit de ontgrondingsvergunning blijkt namelijk dat [gedaagde] niet de grond voorbij de lijn met bolletjes mag ontgronden, wat [gedaagde] echter wel moet doen om (vervolgens) de grond bouwrijp te kunnen maken, aldus [eiseres] .
5.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het eindvonnis niet blijkt dat is toegewezen dat voorbij de lijn met bolletjes zal worden ontgrond. Integendeel, in rechtsoverweging 4.10 van het eindvonnis staat immers dat de lijn met bolletjes de grens van de ontgronding aangeeft en “
dus markeert tot waar [gedaagde] mag ontgronden”. [gedaagde] erkent ook dat niet voorbij de lijn met bolletjes mag worden ontgrond. [eiseres] stelt dat voor bouwrijp maken ontgronding nodig is, maar dit is gemotiveerd betwist door [gedaagde] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat het bouwrijp maken van grond bestaat uit het verwijderen van opstallen en verhardingen en vervolgens egaliseren, terwijl van ontgronding pas sprake is als meer dan drie meter grond wordt afgegraven. In het kader van dit kort geding kan niet worden vastgesteld wat precies het verschil is tussen ontgronden en bouwrijp maken, maar de voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat bouwrijp maken minder ver gaat dan ontgronden. [eiseres] heeft gesteld dat de werkzaamheden van [gedaagde] in strijd met de ontgrondingsvergunning zijn en dat [eiseres] als eigenaar van de grond daarvan de consequenties zal dragen. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat bouwrijp maken is toegestaan in het bestemmingsplan, waarin staat dat daarvoor en voor het aanleggen van de infrastructuur geen (aanleg)vergunning nodig is. De voorzieningenrechter constateert dat partijen het erover eens zijn dat de benodigde vergunning(en) op naam van [gedaagde] staan. Nu het aan de persoon op wiens naam de vergunning staat is om binnen de voorwaarden van die vergunning te blijven, althans [eiseres] niet heeft gesteld dat dit voor de vergunning in kwestie anders is, gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat [gedaagde] en niet [eiseres] de consequenties draagt indien meer wordt ontgrond dan is toegestaan volgens de vergunning. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] daarom niet in haar stelling dat sprake is van een misslag.
5.9.
De derde en vierde (gestelde) misslag zien beiden op rechtsoverweging 4.10 van het eindvonnis. [eiseres] stelt dat de rechtbank de koopovereenkomst en de akte van levering (zie 2.2) onjuist heeft geïnterpreteerd door te oordelen dat de percelen kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] en [perceelnummer] (inclusief het woonhuis van [eiseres] ) geheel tot het [naam] -terrein behoren en dat ook de schuur van [eiseres] mogelijk moeten wijken voor realisatie van het [naam] .
5.10.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat de rechtbank in het eindvonnis heeft geoordeeld dat de percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] geheel bestemd zijn voor het [naam] -terrein. Integendeel, de rechtbank oordeelt in rechtsoverweging 4.10 van het eindvonnis immers dat uit de koopovereenkomst blijkt: “
dat alle aan [eiseres] verblijvendegedeelten
van de percelen, die met een gebroken streeparcering zijn aangeven, bedoeld zijn voor de realisering van het [naam] , (…)”. De rechtbank overweegt ten aanzien van de schuur dat uit de koopovereenkomst en akte van levering blijkt dat [eiseres] zo nodig verplicht is de schuur bij het [naam] te betrekken en dat als het opschuiven van de terreinovergang voor de schuur consequenties heeft, partijen dat hebben voorzien (zie rechtsoverwegingen 4.10 en 4.12 van het eindvonnis). Dat over de beoordeling op dit punt in het eindvonnis ook anders zou kunnen worden gedacht, zoals [eiseres] lijkt te betogen, kan – zoals hiervoor onder 5.6 is overwogen – geen grond opleveren voor ingrijpen in de tenuitvoerlegging. Alleen indien het oordeel van de rechtbank berust op een evidente fout kan plaats zijn voor ingrijpen in de executie, maar van een evidente fout is niet gebleken. Daar komt bij dat [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat de schuur niet hoeft te wijken voor het bouwrijp maken van het terrein, zodat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat executie van het vonnis geen gevolgen heeft voor de schuur. Gezien het voorgaande is geen sprake van een klaarblijkelijke misslag.
5.11.
De strekking van de vijfde gestelde misslag is dat volgens [eiseres] de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de punten 10 en 11 van haar spreekaantekeningen voor de zitting van 14 januari 2022 van [eiseres] , die als volgt luiden:

10. Voor het opmaken van de akte van levering was het voor partijen duidelijk hoeveel grond er aan [gedaagde] werd geleverd, namelijk 1,6 hectare aangaande de percelen a tot en met c. Daarom was het niet meer nodig om een artikel opgenomen te hebben in de leveringsakte dat [gedaagde] extra zou moeten betalen bij ‘overmaat, ondermaat’.
11. Omdat partijen hadden afgesproken dat het [naam] terrein minimaal 1 hectare zou bedragen, is tussen partijen afgesproken dat [eiseres] aan [gedaagde] 1,6 hectare grond zou leveren met betrekking tot de percelen a tot en met c. Door het leveren van 1,6 hectare grond, zou het [naam] terrein naar buiten toe worden uitgebreid (rechts naar buiten op de kaart bij de koopovereenkomst akte van levering).
5.12.
De voorzieningenrechter overweegt dat de punten 10 en 11 van de spreekaantekeningen een herhaling zijn van de randnummers 11 en 57 van de dagvaarding van [eiseres] in de bodemprocedure, althans [eiseres] heeft niet gesteld of toegelicht dat in de spreekaantekeningen meer of anders is bedoeld. In rechtsoverweging 4.14 van het eindvonnis staat onder meer: “
(randnummers 11 en 57 van de dagvaarding) stelt dat de redactie is gewijzigd, omdat [gedaagde] bij het passeren van de akte aangaf dat de grootte van de verkochte 1,6 ha in het veld precies zou worden uitgemeten en [eiseres] uit deze mededeling heeft begrepen dat er geen over- of ondermaat zou zijn en verrekening dus niet nodig was.”. Daaruit blijkt dat, hoewel de rechtbank niet verwijst naar de punten 10 en 11 van de spreekaantekeningen, zij de stellingen daaruit wel degelijk in haar beoordeling heeft meegewogen. Van een misslag is dan ook geen sprake.
5.13.
De zesde gestelde misslag bestaat eruit dat volgens [eiseres] de rechtbank (in rechtsoverweging 4.19 van het eindvonnis) buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door [eiseres] te veroordelen het [naam] -terrein te realiseren volgens een plan dat partijen niet gezamenlijk zijn overeengekomen.
5.14.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling, omdat uit rechtsoverwegingen 4.19 en 5.10 van het eindvonnis blijkt dat [eiseres] wordt veroordeeld om (alleen) infrastructuur aan te leggen. In rechtsoverweging 4.19 van het eindvonnis overweegt de rechtbank immers “
dat inmiddels wel duidelijk is welke infrastructuur voor de invulling van de recreatieve kern nodig is. [eiseres] zal dus te weten komen welke infrastructurele werkzaamheden van haar worden verwacht en kan dan tot de uitvoering van deze werkzaamheden worden veroordeeld (…)” waarna [eiseres] (in rechtsoverweging 5.10 van het eindvonnis) wordt veroordeeld de in de akte van levering bedoelde infrastructuur aan te leggen. Uit voornoemde veroordeling van [eiseres] tot het aanleggen van de infrastructuur volgt dat de rechtbank ervan uitgaat dat de invulling van het [naam] -terrein (het plan) nog niet behoeft vast te staan. Dit is in lijn met het standpunt van [gedaagde] zoals ter zitting geformuleerd, inhoudende dat volstaan kan worden met een eenvoudige water- en elektriciteitsaansluiting en aansluiting op de riolering. [eiseres] kan zelf de locatie daarvan op het terrein bepalen, waarna bij de realisatie van de invulling van het terrein vervolgens vanuit deze aansluitingen verder kan worden gewerkt en een eventuele verzwaring van de aansluiting kan worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat voor het aanleggen van de infrastructuur duidelijkheid moet zijn over de invulling van het [naam] -terrein. Er is dan ook geen sprake van een misslag.
Noodtoestand / belangenafweging
5.15.
[eiseres] heeft verder gesteld dat de tenuitvoerlegging moet worden geschorst omdat sprake is van een noodtoestand, althans van omstandigheden die maken dat het belang van [gedaagde] bij executie minder zwaar weegt dan het belang van [eiseres] bij de gevorderde schorsing. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de termijn van zes weken waarbinnen zij de infrastructuur aan moet leggen, te kort is gezien de bouwvak. Daarnaast is de invulling van het [naam] -terrein nog steeds onduidelijk, zodat [eiseres] niet kan vaststellen waar de infrastructuur moet worden aangelegd. De tenuitvoerlegging moet voorts worden geschorst omdat [eiseres] anders dwangsommen verschuldigd wordt en/of de grond om niet dient over te dragen. Ook komt het [naam] niet meer voor in de plannen van [gedaagde] zoals die op haar website staan, zodat [gedaagde] geen belang erbij heeft dat [eiseres] de infrastructuur aanlegt. Indien het door [eiseres] in te stellen hoger beroep slaagt, heeft [eiseres] bovendien nodeloos de infrastructuur aangelegd. Ter zitting heeft [eiseres] nog aangevoerd dat zij in de schuur op haar terrein inmiddels een caravanstalling exploiteert en dat aanleg van de infrastructuur ervoor zal zorgen dat zij de toegang van de schuur niet meer kan bereiken.
5.16.
Zoals hiervoor overwogen (zie 5.3) is bij de beoordeling van een executiegeschil als het onderhavige het uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is, indien (in casu) [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor (in casu) [eiseres] , waardoor executie misbruik van bevoegdheid oplevert.
5.17.
De voorzieningenrechter overweegt dat de argumenten van [eiseres] over het (misschien achteraf) onnodig aanleggen van infrastructuur en het verbeuren van dwangsommen, niet voldoen aan voornoemd toetsingskader. Ook het argument dat invulling van het [naam] -terrein nog onduidelijk is, levert – mede gelet op wat hiervoor onder 5.14 is overwogen – geen noodtoestand op. Dat [gedaagde] geen belang heeft bij het aanleggen van de infrastructuur omdat het [naam] niet meer voor zou komen in haar plannen, levert ook geen noodtoestand op. Daarbij komt dat [eiseres] ter zitting heeft aangegeven dat de plannen voor een speelpark bij de gemeente pas van tafel gaan indien er een alternatief plan wordt gepresenteerd, terwijl [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat op basis van de afspraken met de gemeente infrastructuur moet worden aangelegd. De voorzieningenrechter acht daarom voorshands aannemelijk dat [gedaagde] wel degelijk belang heeft bij aanleg van de infrastructuur en executie van het vonnis. Dat zes weken te kort is om de infrastructuur aan te leggen is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat de termijn uit het eindvonnis pas begint te lopen na betekening van het eindvonnis, wat nog niet heeft plaatsgevonden, en pas nadat [gedaagde] de werkzaamheden uit rechtsoverweging 5.6 van het eindvonnis heeft voltooid, zodat [eiseres] zeker nog tot 1 november 2022 heeft om de infrastructuur te (laten) leggen. Dit is onvoldoende gemotiveerd betwist door [eiseres] en dit argument levert daarom geen noodtoestand op. Ten aanzien van het (laatste) argument dat door aanleg van infrastructuur de toegang tot de caravanstalling in de schuur wordt geblokkeerd, geldt dat dit ter zitting door [gedaagde] is betwist en moeilijk valt in te zien hoe het aanleggen van een eenvoudige infrastructuur de toegang van de schuur zodanig zal belemmeren dat een caravan er niet langs kan.
5.18.
Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. Tegenover de belangen van [eiseres] staan de belangen van [gedaagde] bij het ten uitvoer leggen van het eindvonnis. [gedaagde] heeft betoogd dat die belangen eruit bestaan dat zij de termijnen die zijn afgesproken met de gemeente en de provincie voor realisatie van het project haalt. Daarbij is van belang dat [gedaagde] (onweersproken) heeft aangegeven dat zij uitstel heeft moeten vragen van deze termijnen vanwege de procedure met [eiseres] . Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat het belang van [gedaagde] bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis, zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het (nog door haar in te stellen) hoger beroep is beslist.
Slotsom
5.19.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die door [eiseres] naar voren zijn gebracht niet leiden tot het oordeel dat de vordering van [eiseres] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis kan worden toegewezen. De vordering in conventie zal dan ook worden afgewezen.
5.20.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00
5.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[gedaagde] vordert in reconventie dat [eiseres] wordt veroordeeld om het gebruik van verschillende percelen van [gedaagde] gestaakt te houden en stelt hiertoe dat [eiseres] zonder toestemming van of overleg met [gedaagde] haar vee op de percelen laat grazen. [eiseres] heeft pas toegezegd het vee te verwijderen nadat [gedaagde] aankondigde de vordering in reconventie te zullen indienen. In haar e-mailbericht van 24 augustus 2022 zegt [eiseres] bovendien dat ze haar vee zal verwijderen “
in afwachting van overleg met de Stichting ter zake het beheer” (zie 2.10), zodat [gedaagde] er niet op vertrouwt dat [eiseres] haar vee na afloop van deze kort gedingprocedure verwijderd zal houden. [gedaagde] heeft (spoedeisend) belang bij haar vordering omdat de aanwezigheid van het vee haar belemmert in de inrichting van de percelen conform het inrichtingsplan, terwijl [eiseres] geen belang erbij heeft het vee te laten grazen op de percelen van [gedaagde] .
6.2.
[eiseres] betwist dat ze zonder recht of titel haar vee heeft laten grazen op de percelen van [gedaagde] omdat dit op basis van de afspraken tussen partijen was toegestaan en [gedaagde] hier ook nooit tegen heeft geprotesteerd. [eiseres] heeft echter het vee inmiddels verwijderd en heeft niet meer de intentie om haar vee op de percelen te weiden, zodat [gedaagde] geen belang heeft bij haar reconventionele vordering. Met de opmerking “
in afwachting van overleg met de Stichting ter zake het beheer” bedoelt [eiseres] , zo heeft zij ter zitting verklaard, dat de stichting Natuurpark [naam] wellicht in overleg met [gedaagde] kan besluiten toch het vee te laten grazen op de percelen.
6.3.
Het spoedeisend belang bij de door [gedaagde] gevorderde voorzieningen is gegeven, indien komt vast te staan dat sprake is van een onrechtmatige gebruik van de percelen door [eiseres] . In dat geval hoeft [gedaagde] dit gebruik niet langer te dulden. Dat [eiseres] twee dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft toegezegd het vee te verwijderen, acht de voorzieningenrechter hierbij niet van belang. [gedaagde] heeft gesteld en met correspondentie (zie 2.10) onderbouwd dat voorafgaand aan deze toezegging [eiseres] zich niet coöperatief opstelde en dat [gedaagde] vreest dat [eiseres] het vee in de toekomst weer zal laten grazen op de percelen. Uit de opmerking van [eiseres] dat zij het vee verwijdert in afwachting van overleg met de stichting over het beheer van de percelen, leidt de voorzieningenrechter af dat [eiseres] niet onvoorwaardelijk heeft toegezegd het vee van de percelen verwijderd te zullen houden in de toekomst.
6.4.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] haar vee op de percelen van [gedaagde] laat grazen. [gedaagde] stelt dat dit zonder recht op of titel gebeurt, wat [eiseres] betwist. De voorzieningenrechter gaat niet mee in de stelling van [eiseres] dat dit zou blijken uit de omstandigheid dat [gedaagde] nooit heeft geprotesteerd tegen de aanwezigheid van het vee. Uit de door [gedaagde] overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] [eiseres] (in ieder geval) op 30 maart 2021, 1 mei 2021, 1 maart 2022, 22 maart 2022 en 23 augustus 2022 heeft aangeschreven om het vee van de percelen te verwijderen. [eiseres] stelt verder dat zij op basis van een afspraak met [gedaagde] is gerechtigd haar vee te weiden op de percelen. [gedaagde] heeft dit betwist en heeft aangegeven dat voor zover [eiseres] daarmee doelt op de afspraak dat [eiseres] als eerste in de gelegenheid zal worden gesteld om het beheer van de waterplas en omgeving uit te voeren, dit nog niet aan de orde is omdat het gebied eerst nog moet worden ingericht en dit ook niet betekent dat [eiseres] zonder overleg haar vee mag weiden op de percelen. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat in het kader van natuurbeheer het niet de bedoeling is dat vee op de percelen graast, het vee [gedaagde] belemmert om werkzaamheden uit te voeren waartoe zij volgens de verleende vergunning verplicht is en dat het vee schade toebrengt aan de door [gedaagde] aangebrachte taluds. Op grond van het voorgaande is het bestaan van enig recht of enige titel van [eiseres] om de percelen van [gedaagde] te gebruiken, voorshands niet aannemelijk geworden. De vordering in reconventie om het gebruik van de percelen gestaakt te houden zal daarom worden toegewezen.
6.5.
[gedaagde] heeft gevorderd dat [eiseres] zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 25.000,00 per dag dat zij in verzuim is, althans tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom. Omdat [eiseres] inmiddels wel heeft toegezegd het vee van de percelen te zullen verwijderen, zal de gevorderde dwangsom worden beperkt en aan een maximum worden gebonden zoals hierna in het dictum is opgenomen.
6.6.
De proceskosten in reconventie waarin [eiseres] als in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld, worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 508,00 (factor 0,5 x tarief € 1.016,00) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.692,00,
in reconventie
7.3.
veroordeelt [eiseres] om het gebruik van alle percelen van [gedaagde] , waaronder de percelen kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] , gestaakt te houden, onder andere door daarop geen vee meer te weiden,
7.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
7.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 508,00,
in conventie en reconventie
7.6.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.