In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft de kantonrechter op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of het voor de werkgever toegestaan was om tijdens de coronapandemie minuren van het tijd voor tijd saldo van de werknemer af te boeken. De werknemer was sinds 2010 in dienst bij de werkgever en had een bruto loon van € 2.146,20 per vier weken. Tijdens de coronacrisis heeft de werkgever aan haar werknemers medegedeeld dat er minder werk was en dat de niet-gewerkte uren zouden worden afgeschreven van hun tijd voor tijd saldo. Dit leidde tot een geschil, waarbij de werknemer vorderingen heeft ingesteld om de afgeboekte uren terug te boeken en om betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever, ondanks het ontvangen van financiële ondersteuning via de NOW-regeling, niet bevoegd was om de niet-gewerkte uren als minuren te registreren en deze in mindering te brengen op het tijd voor tijd saldo van de werknemer. De rechter oordeelde dat het risico van het niet kunnen werken door de coronamaatregelen niet bij de werknemer mocht worden gelegd, en dat de werkgever de verplichting had om het loon door te betalen, zoals vastgelegd in artikel 7:628 BW. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer tot terugboeking van de 24 uur als tijd voor tijd uren toegewezen, maar de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die op € 408,99 zijn vastgesteld.