ECLI:NL:RBGEL:2022:4071

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
9759911
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met verzoek om vergoedingen

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat door de werkgever, [verweerder], aan de werknemer, [verzoeker], is gegeven. [verzoeker] was sinds 1993 in dienst en had verschillende functies vervuld, laatstelijk als Technical Support Engineer. Op 10 januari 2022 werd hij op staande voet ontslagen, omdat hij volgens de werkgever zijn verantwoordelijkheden niet had nagekomen bij een project in Hongarije. [verweerder] stelde dat [verzoeker] had gelogen over de status van het project en dat zijn werkhouding niet acceptabel was. [verzoeker] betwistte de beschuldigingen en stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat het niet onverwijld was gegeven en er geen dringende reden was voor ontslag. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen. De rechter oordeelde dat [verzoeker] recht had op een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat het ontslag niet rechtsgeldig was gegeven. De kantonrechter veroordeelde [verweerder] tot betaling van verschillende vergoedingen aan [verzoeker], inclusief de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9759911 \ HA VERZ 22-37 \ 498 \ 636
uitspraak van 20 juli 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigden mrs. W. Dieks en en L.H. Toonen
en
[verweerder]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. R.J.M.C.I. Janischka
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.

1.Inleiding; waar gaat het in deze zaak om?

Het gaat in deze zaak om de vraag of het door [verweerder] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is of niet, en in het laatste geval of [verweerder] gehouden is tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding, billijke vergoeding en/of andere vergoedingen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 113, ontvangen op 8 maart 2022;
- het verweerschrift met producties 1 t/m 17, ontvangen op 14 april 2022;
- de aanvullende producties 114 t/m 117 van [verzoeker] , ontvangen op 21 april 2022;
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022 en waar [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote verzoeker] en door gemachtigde mr. W. Dieks, en waar de heer [naam directeur verweerder] (directeur [verweerder] ) en mevrouw [naam office manager verweerder] (office manager [verweerder] ) zijn verschenen, bijgestaan door mr. R.J.M.C.I. Janischka. Tijdens deze mondelinge behandeling is tegelijkertijd, maar niet gevoegd, behandeld het geschil dat in de dagvaardingsprocedure (zaaknummer 9627324 \ CV EXPL 22-208) tussen partijen aanhangig is. Afgesproken is dat hetgeen partijen over een weer in een van de zaken hebben gesteld of aangevoerd, geacht wordt in beide zaken te zijn gesteld en aangevoerd. Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
2.2
Ten slotte is uitspraak bepaald. Gelijktijdig zal in de dagvaardingsprocedure
uitspraak (verder: het vonnis) worden gedaan.

3.De feiten

3.1.
[verweerder] houdt zich blijkens de uittreksel van de Kamer van Koophandel onder meer bezig met het ontwikkelen, bouwen en installeren van industriële luchtbehandelingsinstallaties en het (doen) leveren en installeren van bijbehorend kanaalwerk. Zij richt zich met name op het (doen) realiseren van verfspuitinstallaties (lakstraten) bij haar klanten.
3.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 1 juli 1993 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van [verweerder] . Na het faillissement van dat bedrijf is er een doorstart geweest en is [verzoeker] per 14 april 1998 in dienst getreden in de functie van Werkvoorbereider bij de doorstarter, [verweerder] . Blijkens artikel 4 van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] is [verzoeker] fulltime in dienst getreden voor minimaal 38 uur per week.
In artikel 13 van de arbeidsovereenkomst staat:
Tevens zijn van toepassing de richtlijnen opgenomen voor de CAO Metaalnijverheid. In geval van twijfel zijn deze van toepassing.
3.3.
In de loop van het dienstverband is [verzoeker] steeds meer werkzaamheden behorend bij de functie Technical Support Engineer gaan vervullen, welke functie hij in ieder geval in de hier in geding zijnde periode (te weten vanaf 2015) verricht.
In de functiebeschrijving van die functie staat onder meer vermeld:
Met je ervaring en diepgaande kennis ben je als technical support engineer de rots in de branding van het projectbureau. Je werkt soms in teams, maar moet problemen zelfstandig kunnen herkennen en bepalen wat nodig is om het op te lossen.
Je beroep is veelzijdig; zo kan het zijn dat je enkele weken aaneengesloten werkt aan een installatie wat zich in de laatste projectfase bevind, om vervolgens op kantoor de projectmanager en/of technische tekenaar te ondersteunen in de (pre-) engineersfase. Het vereist dan ook een zekere flexibiliteit.
(…)
Als technical support engineer ben je inzetbaar in iedere fase van het project; van acquisitie, tot (pre-)enginering, uitvoering tot service en onderhoud. De grootste focus ligt echter op het inbedrijfstellen en testen van installaties.
3.4.
Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 4.300,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten. [verzoeker] heeft tot 2015 regelmatig prestatiebonussen ontvangen. Daarna nog eenmaal, te weten in 2017. [verzoeker] verbleef voor zijn werkzaamheden veelvuldig bij klanten van [verweerder] in het buitenland.
3.5.
Tijdens een gesprek op 19 juli 2019 heeft de heer [naam directeur verweerder] (directeur [verweerder] ) [verzoeker] aangesproken op zijn functioneren. In het gespreksverslag staat:
Laatste maanden diverse gesprekken gevoerd over doelstellingen en functioneren in het algemeen als in groepsverband.
[verzoeker] blijft zijn eigen weg volgen, zijn eigen prioriteiten stellen terwijl er keer op keer anders wordt gevraagd of geïnstrueerd. Komt keer op keer zijn toezeggingen niet na binnen de organisatie, nog naar relaties.
Alles geprobeerd, van zorgzame aanpak (….), meelevend tot streng maar niets heeft enige uitwerking ten gevolge gehad.
Ook nu weer (net als vorige jaren) zaken continue tot het uiterste uitstellen, en dan nog geen dag voor de vakantie zijn collega’s hiermee confronteren/opzadelen.
(….)
Conclusie
Het functioneren als project/service engineer is als zodanig niet langer houdbaar.
Na de vakantie zullen we een vervolg gesprek voeren over het zo mogelijk aanpassen van de functie en bijbehorende emolumenten.
3.6.
In of omstreeks mei 2020 heeft [naam echtgenote verzoeker] , de echtgenote van [verzoeker] , elders werkzaam als controller, geconstateerd dat [verweerder] op onjuiste wijze de eigen bijdrage aan het pensioen op het loon van [verzoeker] heeft ingehouden. Daarover heeft zij - namens [verzoeker] - met [verweerder] gecorrespondeerd. In deze correspondentie, voornamelijk met de heer [naam adjunct directeur verweerder] (adjunct-directeur van [verweerder] ) is ook aandacht besteed aan andere arbeidsvoorwaarden van [verzoeker] , te weten de vraag of de Cao Metaal en Techniek van toepassing is en of [verweerder] gehouden is de (beweerdelijk) door [verzoeker] gemaakte overuren te voldoen.
Dit heeft ertoe geleid dat [verweerder] [verzoeker] een nieuwe (concept) arbeidsovereenkomst gedateerd 14 september 2020, een autoregeling en een functieomschrijving heeft voorgelegd. In deze conceptovereenkomst is de arbeidsduur verhoogd van 38 naar 40 uur per week, bij gelijkblijvend loon, is bepaald dat [verweerder] tot uiterlijk 31 december 2020 zou deelnemen aan de voor [verzoeker] gehanteerde pensioenregeling PMT (Metaal en Techniek) en dat [verweerder] met ingang van 1 januari 2021 een andere pensioenregeling zou gaan hanteren. [verzoeker] kon zich niet vinden in de inhoud van deze concept arbeidsovereenkomst en autoregeling en heeft deze niet ondertekend.
3.7.
Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft [naam adjunct directeur verweerder] (nogmaals) inhoudelijke gereageerd op de onderhandelingen over alle arbeidsvoorwaarden. Overeenstemming werd niet bereikt.
3.8.
Op 19 oktober 2020, na terugkomst van een werkreis, bleek dat [verweerder] de auto die [verzoeker] van [verweerder] in gebruik had, een [merk auto] , zonder aankondiging of overleg had ingeruild voor een [merk auto] . Ook bleek dat - zonder voorafgaande mededeling of overleg - zijn (nieuwe) werkplek nog niet was ingericht en zijn oude werkplek was verwijderd. De nieuwe werkplekken van zijn collega’s waren wel allemaal ingericht.
3.9.
Bij brief van 23 oktober 2020 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerder] onder meer verzocht te bevestigen dat de Cao Metaal en Techniek van toepassing is op de arbeidsrelatie en dat de daarin opgenomen verplichtingen worden nageleefd, alsmede dat aan [verzoeker] overuren worden toegekend vanaf 2015. Ook is [verweerder] verzocht [verzoeker] weer zijn gebruikelijke auto, [merk auto] , ter beschikking te stellen. Ten slotte is [verweerder] verzocht om een overzicht van de gemaakte uren en overuren over de afgelopen vijf jaar te verstrekken.
3.10.
De heer [naam directeur verweerder] heeft [verzoeker] , na ontvangst van deze brief, ten overstaan van zijn collega’s, medegedeeld dat hij op non-actief werd gesteld. Deze op non-actiefstelling is de volgende dag weer ongedaan gemaakt.
3.11.
Bij brief van 2 november 2020 heeft de gemachtigde van [verweerder] op de brief van 23 oktober 2020 gereageerd, laten weten te betwijfelen of de Cao Metaal en Techniek van toepassing is en betwist dat aanspraak bestaat op uitbetaling van overuren. Toegezegd werd dat binnen 3 weken nadien een overzicht van de over- dan wel verlofuren zou worden verstrekt. De [merk auto] was blijkens die brief bij een schadeherstelbedrijf, zou chemisch worden gereinigd en daarna weer ter beschikking worden gesteld aan [verzoeker] . De werkplek van [verzoeker] , met nieuw kantoormeubilair, was blijkens die brief door omstandigheden op 19 oktober 2020 nog niet gereed. Kort nadien is de werkplek in orde gemaakt. Over een en ander is nog verder gecorrespondeerd, door de gemachtigde van [verzoeker] bij brief van 16 november 2020, door de gemachtigde van [verweerder] bij brief van 25 november 2020.
3.12.
In november 2020 heeft [verweerder] de achterstallige pensioenpremie uitbetaald. Zij is vanaf die maand gestopt met het betalen van de maandelijkse onkostenvergoeding van € 75,00.
3.13.
Op 25 november 2020 heeft [verweerder] (bij monde van [naam adjunct directeur verweerder] ) aan haar medewerkers medegedeeld dat [verweerder] met de komst per 1 januari 2021 van een Manager Services gaat uitbreiden met een Service-tak en dat zij zich daarom met ingang van 1 januari 2021 zal conformeren aan de Cao Metaal en Techniek.
3.14.
Bij brief van 5 december 2020 heeft [verzoeker] een officiële waarschuwing van [verweerder] ontvangen, omdat hij op 3 december 2020 te laat bij een afspraak met een klant zou zijn verschenen. [verzoeker] heeft op 9 december 2020 bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwing en uitgelegd waarom dit verwijt onterecht is. Hij zou te laat op de hoogte zijn gesteld van deze afspraak, terwijl hij bovendien de nacht ervoor van een project in Duitsland was teruggekomen. Ter onderbouwing heeft hij bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij laat die nacht nog in Duitsland heeft getankt. Ook schrijft hij het niet eens te zijn met de inhoud van het verslag van het gesprek op 19 juli 2019. Hij schrijft ten slotte:
Na hier rustig over nagedacht te hebben, kan ik niet anders dan concluderen dat dit alles een vooropgezet plan is geweest van u beide om een (nep)dossier tegen mij op te bouwen of om door middel van intimidatie en pestgedrag mij ertoe te bewegen zelf ontslag te nemen. Tijdens de bespreking heeft u er immers herhaaldelijk op aangedrongen dat ik beter zelf ontslag kon nemen omdat dit zou getuigen van een goed karakter. Dit alles vanwege de thans lopende discussie over pensioen en het vergoeden van de door mij gemaakte overuren.
Bij brief van 17 december 2020 heeft ook zijn gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de officiële waarschuwing.
3.15.
Op 7 januari 2021 heeft [verweerder] aan [verzoeker] een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder de mededeling dat zij anders een ontbindingsverzoek zou indienen wegens een verstoorde arbeidsrelatie, in combinatie met werkweigering en verwijtbaar handelen/nalaten. [verzoeker] heeft dit voorstel niet geaccepteerd.
3.16.
Na een (kortdurende) ziekteperiode van [verzoeker] in de eerste helft van januari 2021 is in februari 2021 tussen partijen mediation gestart. Na drie gesprekken is de mediation zonder resultaat geëindigd. Op 13 maart 2021 heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [verzoeker] , waarbij [naam echtgenote verzoeker] ook aanwezig was.
3.17.
Dit heeft geleid tot een tweede voorstel van [verweerder] aan [verzoeker] voor een nieuwe arbeidsovereenkomst ingaande 1 mei 2021, voor 38 uur per week tegen een salaris van
€ 4.300,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten. In die overeenkomst is onder meer de Cao Metaal en Techniek van toepassing verklaard, is de functieomschrijving Technical Support Engineer opgenomen en zijn bepalingen opgenomen over overwerk, waaronder:
Werkgever is gerechtigd opdracht te geven tot overwerk. Overwerk behoort tot de aard van de functie(artikel 3 sub d) en
In bovengenoemd salaris is een vergoeding voor eventuele overuren reeds opgenomen.
In artikel 14 b) van die overeenkomst staat:
Mondelinge afspraken binden partijen niet, tenzij uitdrukkelijk schriftelijk door beide partijen bevestigd.
3.18.
[verzoeker] heeft ook deze conceptovereenkomst niet getekend. In mei 2021 heeft [naam echtgenote verzoeker] hierover gecorrespondeerd met [naam adjunct directeur verweerder] . Het voorstel zou niet in overeenstemming zijn met de op 13 maart 2021 tussen partijen gemaakte afspraken. Er waren volgens haar toezeggingen gedaan, waaronder over compensatie van de gemaakte overuren. Die komen niet terug in het voorstel en worden zelfs teniet gedaan door artikel 14b. daarnaast waren er volgens haar - tijdens het gesprek op 13 maart 2021 - ook afspraken gemaakt over verlofsparen, die niet in het concept waren opgenomen.
3.19.
Bij e-mail van 20 september 2021 heeft [verweerder] aan [verzoeker] twee waarschuwingen toegezonden. In de e-mail staat:
Hiermede ontvangt u de officiële tweede en derde waarschuwing.
@ [naam] graag toevoegen aan het personeel dossier
Ook graag de schades aan linker achterspatbord en het linker voorwiel vastleggen in eht PD (…)
Deze schade heeft [verzoeker] verzuimd te melden.
Bijgevoegd zijn twee separate waarschuwingen, allebei gedateerd 15 juli 2021.
De eerste bijlage betreft
Tweede officiële waarschuwing. Daarin staat onder meer:
Wij hebben op 2 juli 2021 helaas wederom moeten constateren dat u zonder overleg dan wel toestemming van uw leidinggevende, buiten uw pauze om, uw werkplek hebt verlaten en verzuimd hebt de bedoelde arbeid te verrichten. E.e.a. kan gekwalificeerd worden als werkweigering. De werktijden staan immers niet ter vrije bepaling van als werknemer.
Wij hebben nu er reeds meerdere malen op aangesproken dat een dergelijke handelswijze niet toelaatbaar is. Zoals u genoegzaam bekend is binnen onze organisatie diverse huisregels, waaraan werknemers van [verweerder] zich dienen te houden. De geldende regels vallen onder het instructierecht van de werkgever (…). Als ‘goed werknemer‘ dient u zich hieraan te conformeren. Bij gebreke waarvan de werkgever arbeidsrechtelijke maatregelen en sancties kan opleggen.
Ondanks herhaalde mondelinge en schriftelijke waarschuwingen blijft u echter de geldende regels overtreden. Dit kunnen wij niet tolereren en daarom is besloten een officiële waarschuwing te geven. Deze waarschuwing zal aan uw personeelsdossier worden toegevoegd.
(…)
Mocht u wederom in strijd handelen met onze regels, dan kan dit consequenties hebben voor de voortzetting van uw dienstverband. Wij gaan er echter vanuit dat u het zover niet zult laten komen..
(…).
De tweede bijlage betreft:
Derde officiële waarschuwing
Daarin staat onder meer:
Wij hebben van onze klant [naam klant] op 9 juli j.l. helaas moeten vernemen dat u afspraken deze klanten bezoeken zonder valide reden niet bent nagekomen.
Jij bent zowel mondeling als schriftelijk via e-mail als extra reminder erop geattendeerd dat u op korte termijn een afspraak bij onze klant [naam klant] moest maken. Navraag blijkt dat u dit niet heeft gedaan en niet bij de klant bent geweest. Uw reactie WhatsApp woensdag 14-7-2021 was: “….OK das me niet duidelijk geweest….”.
Uw werk die mailbox heeft u e-mail ontvangen met onderwerp “reminder”. In voornoemde e-mail is de instructie gegeven om op vrijdag 9-7-2021 (…) van [naam klant] te bezoeken onduidelijkheid kan derhalve geen sprake zijn geweest. Er is derhalve ook geen grond om de voornoemde instructie te negeren. We vinden dit zeer kwalijk en vat dit op als werkweigering van een duidelijke werkgeversinstructie. We hebben al meerdere malen geconstateerd dat u redelijk instructies van uw werkgever niet uitvoert en ben daarvoor al meerdere malen gewaarschuwd.
Ondanks herhaalde mondelinge en schriftelijke waarschuwingen blijft u echter de geldende regels overtreden en volgt u de instructies van uw werkgever niet op. Dit kunnen wij niet tolereren en daarom is besloten om een derde officiële waarschuwing te geven. Deze waarschuwing zal aan uw personeelsdossier worden toegevoegd.
(…)
Mocht u wederom in strijd handelen met onze regels, dan kan dit consequenties hebben voor de voortzetting van uw dienstverband. Wij gaan er echter vanuit dat u het zover niet zult laten komen..
(…).
3.20.
Op 30 december 2021 heeft [verzoeker] bij deze rechtbank een procedure tegen [verweerder] aanhangig gemaakt waarin hij nabetaling van loon over 6.260 volgens hem gewerkte overuren vordert (vanaf 2015 tot en met 2021), alsmede de volgens hem ten onrechte niet doorgevoerde loonsverhoging conform de Cao Metaal en Techniek. Het gaat om de zaak met nummer 9627324 \ CV EXPL 22-208, waarin gelijktijdig met deze zaak een uitspraak wordt gedaan.
3.21.
Op 10 januari 2022 heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat het volgende:
Geachte heer [verzoeker] ,
Hierbij bericht ik dat u per direct op staande voet bent ontslagen.
De dringende reden voor ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat u op 22
december jl. het project [naam klant] in Hongarije heeft verlaten waarbij u heeft verzuimd de
lakstraat in te regelen en de lakstraat correct op te leveren, terwijl u wel heeft verklaard dit
te hebben gedaan. U heeft uw werk derhalve niet gedaan en daar bovendien over
gelogen.
Het begeleiden van de bouw alsmede het inregelen van de lakstraat, zodat deze correct
Opgeleverd zou worden aan [naam klant] was uw verantwoordelijkheid. U heeft daartoe de kennis,
mogelijkheden en back-up van ons bedrijf alsmede subcontractors. U heeft bovendien
voldoende tijd en gelegenheid gehad om dit te realiseren. U heeft op 22 december jl.
telefonisch uitdrukkelijk verklaard aan de heer [naam collega 1] dat u de werking heeft
gecontroleerd en dat dit correct functioneerde bij uw vertrek. Uw collega, de [naam collega 2] ,
was getuige van deze uitspraak.
Op 4 januari jl. heb ik echter van onze klant [naam klant] vernomen dat de ovens in de lakstraat
überhaupt niet op temperatuur komen. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit komt omdat u de
instellingen van de lakstraat helemaal niet heeft getest en de off-sets allemaal op 0 stonden
hetgeen haaks staat op de uitspraken van 22 december jl. aan [naam collega 2] , waarin u
gezegd heeft dat de off-sets reeds versteld zouden zijn. Er kan derhalve geen sprake zijn van
een vergissing of een menselijke fout.
Daarnaast heeft uw collega zich bij mij beklaagd over uw werkhouding en de
samenwerking met u bij het project [naam klant] . U heeft volgens hem verzuimd:
* om mensen op de bouw uit eigen initiatief aan te sturen of aan het werk te zetten;
* u bezig te houden met organisatorische zaken;
* zijn verzoeken om te handelen en/of op situaties dan wel problemen te anticiperen
genegeerd;
* te weigeren te participeren in de opgedragen werkinstructies;
Wij maken u ter zake een zeer groot verwijt. Het lijkt er gewoon op dat u de belangen
van [verweerder] saboteert. Niet alleen heeft u de opgedragen werkzaamheden niet uitgevoerd, ook
heeft u door uw houding het hele bouwproces vertraagd en heeft u een junior engineer aan
zijn lot over gelaten. E.e.a. is te kwalificeren als werkweigering.
Wat ik u nog meer verwijt is dat u heeft gelogen. U heeft daarmee het vertrouwen ernstig
geschaad. U heeft namelijk gezegd dat de off-sets geprogrammeerd waren en dat deze
functioneerde. De klant is hier ook vanuit gegaan. Voor [naam klant] was het extreem belangrijk
dat vanaf begin januari de lakstraat naar behoren zou functioneren, daar [naam klant] haar
productie vanaf dat moment op heeft afgestemd en in plaats van gelakte frames te ontvangen
nu ongelakte frames in haar magazijn heeft daar deze door onze installatie gecoat zouden
worden. Dit is na zo’n beslissing niet anders meer in te vullen, hetgeen betekent een
achterstand van duizenden fietsframes welke nooit meer kan worden ingelopen. Het feit dat u
klant en [verweerder] heeft voorgelogen lijkt sterk op sabotage.
Een ander gevolg is dat u de reputatie van [verweerder] in het gedrang heeft gebracht bij onze
klant en ik op 7 januari jl. een collega van u met spoed naar Hongarije heb moeten laten
vliegen om alsnog de inregeling in orde te brengen. Met alle gevolgen en kosten van dien.
Dit is helaas geen op zichzelf staand incident. Recent heb ik een klacht over u ontvangen
Van onze [naam leverancier] (lakleverancier [naam klant] ). Zij hebben mij aangegeven uw
uitlatingen onbeschoft te vinden en uw werkhouding ongeïnteresseerd. Van uw directe
collega’s ontvang ik klachten dat u structureel uw werktelefoon niet beantwoordt en niet
reageert op e-mails. Voorts deelt u ook niet de benodigde informatie, waardoor
werkprocessen binnen [verweerder] stagneren.
Ik heb u de afgelopen jaren al meerdere malen aangesproken op uw werkhouding,
waarvan door u geaccordeerde verslagen zijn opgesteld. Er hebben in het verleden
meerdere incidenten plaatsgevonden. Voor een aantal incidenten heeft u ook officiële
waarschuwingen gekregen en bent u gewezen op de arbeidsrechtelijke gevolgen indien u
instructies zou negeren en u uw werkhouding niet zou verbeteren. Voor mij is de maat nu vol
en is dit de druppel die de emmer doet overlopen. Uw gedrag en houding zorgen voor
dusdanige grote problemen binnen [verweerder] dat inmiddels niet meer van mij gevergd kan worden
om de arbeidsrelatie met u voort te zetten.
U heeft gelegenheid gehad uw kant van het verhaal te vertellen, dit heeft echter niet tot
een ander oordeel geleid. Deze redenen hiervoor genoemd vormen elk afzonderlijk maar
ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet. Wij zullen per 10
januari 2022 een correcte eindafrekening opstellen van het salaris, vakantiegeld en niet-
genoten vakantiedagen.
Nu u ons een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst met
Onmiddellijke ingang te beëindigen, bent u op grond van de wet aan ons een
schadevergoeding verschuldigd. Hierbij maken wij aanspraak op de door u aan ons
verschuldigde gefixeerde schadevergoeding. Wij zullen dit bedrag inhouden bij de nog op
stellen eindafrekening.
Nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dient u per omgaande de bedrijfseigendommen
die u in uw bezit heeft in te leveren.
3.22.
[verweerder] heeft bij de eindafrekening de volgens haar door [verzoeker] verschuldigde
zogenoemde gefixeerde schadevergoeding op het door haar uit te betalen bedrag in
mindering gebracht.

4.Het verzoek en het verweer

Verzoek [verzoeker]
4.1.
[verzoeker] verzoekt [verweerder] te veroordelen tot het betalen van de volgende bedragen, onder afgifte van een deugdelijke bruto-netto specificatie en alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening:
I een gefixeerde schadevergoeding van € 24.005,42 bruto;
II een transitievergoeding van € 56.972,58 bruto;
III een billijke vergoeding van € 236.524,89 bruto en een bedrag van € 82.006,01 aan pensioenschade en overige inkomensschade;
IV de ten onrechte ingehouden gefixeerde schadevergoeding van € 7.371,47;
V een bedrag van € 20.719,64;
VI de kosten van de procedure.
4.2.
[verzoeker] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat het niet onverwijld is gegeven en van een dringende reden geen sprake is, althans gelet op alle omstandigheden van het geval een ontslag op staande voet niet rechtvaardigt. [verzoeker] betwist alle in de ontslagbrief gemaakte beschuldigingen. Van liegen en/of sabotage en/of werkweigering is geen sprake geweest. Onderbouwd met producties betwist [verzoeker] de aan het ontslag ten grondslag gelegde verwijten als volgt. Het instellen van de in de ontslagbrief genoemde offset van de oven kan alleen door de door [verweerder] ingeschakelde firma [naam bedrijf] worden uitgevoerd. In november 2021 heeft [naam klant] al een temperatuurtest van de oven verricht, waarbij [naam collega 1] en de projectleider [naam collega 2] aanwezig waren. [naam klant] heeft toen aan hen gemeld welke temperatuurverschillen er nog in de oven waren (verschillen tussen de ingestelde temperatuur en de werkelijk met temperatuursensoren aan producten in de oven gemeten temperatuur). De temperatuurverdeling bleek niet optimaal. Zo kon de programmeur van [naam bedrijf] deze offset-verschillen in de software invoeren (via inloggen op afstand), om deze verschillen op te heffen. [verzoeker] heeft in december 2021 nog mechanische en elektrische modificaties aan de oven aangebracht, die waren bedacht door [naam collega 1] (in samenspraak met [naam collega 2] ) om op deze manier de temperatuurverdeling in de oven te verbeteren. Daarna heeft hij de oven nog aangezet en de display van de oven gecontroleerd en vastgesteld dat deze de benodigde temperatuur had bereikt. Dit heeft hij op 22 december 2021 telefonisch aan [naam collega 1] medegedeeld, aldus [verzoeker] . [verzoeker] heeft niet gezegd dat hij ook een (tweede) temperatuurtest heeft uitgevoerd en dat de offset in de oven is gemeten en goed was ingesteld, want dat kon alleen door [naam klant] , waarna [naam bedrijf] hiermee aan de slag kon gaan.
[naam collega 2] was er van op de hoogte dat deze tweede test wegens tijdgebrek niet meer was uitgevoerd, de medewerkers van [naam klant] , [naam bedrijf] en [verweerder] gingen met kerstvakantie na 22 december 2021. Op maandag 4 januari 2022 werd door [naam klant] de tweede temperatuurtest uitgevoerd. Bij e-mail van die datum aan [verweerder] ( [verzoeker] had toen nog vakantie) deelde [naam klant] de resultaten aan [verweerder] mee: (
…) Regarding the test result, we kindly ask [verweerder] team to check the oven soon. Due to (1) the temperature couldn’t reach the target temperature and we couldn’t run the painting line this moment. (2) Powder coating oven temperature rise problem (…).Vervolgens heeft er tussen 4 en 6 januari 2022 een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [naam collega 1] , [naam collega 2] en [naam klant] , met cc aan [verzoeker] , waaruit [verzoeker] kon opmaken dat de problemen werden opgepakt ( [verzoeker] had nog vakantie). Uit de grafiek met testresultaten van 4 januari 2022 blijkt volgens [verzoeker] dat de ovens wel degelijk op temperatuur kwamen. Alleen de werkelijke temperatuurinstelling (de offset) moest nog door [naam bedrijf] worden verricht. Dat probleem was na één telefoontje van [naam collega 2] aan [naam bedrijf] opgelost. Aan [verzoeker] , die niet eindverantwoordelijk was voor het project, is ook nooit gemeld dat de lakstraat al op 21 december 2021 definitief moest worden opgeleverd en hij is tussen 22 december 2021 en 9 januari 2022 ook niet direct benaderd door [verweerder] om navraag te doen over de status van dat project. De werkzaamheden waren nog niet afgerond. [verzoeker] betwist ook dat hij bij dat project werkinstructies niet zou hebben opgevolgd, hetgeen ook niet is onderbouwd door [verweerder] . Van een dringende reden om hem op staande voet te ontslaan is dan ook geen sprake, aldus [verzoeker] .
4.3.
Bovendien is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig nu [verweerder] geen rekening heeft gehouden met alle omstandigheden, waaronder de lengte van het dienstverband, zijn staat van dienst, eenzijdige arbeidsverleden en leeftijd. [verzoeker] berust na alles wat er gebeurd is, daarbij ook verwijzend naar de dagvaardingsprocedure die tussen partijen aanhangig is, in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.4.
[verzoeker] kiest voor een financiële afwikkeling middels de gevorderde vergoedingen. Nu niet rechtsgeldig is opgezegd en de opzegtermijn niet in acht is genomen heeft [verzoeker] aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding, ter hoogte van zijn loon over de maanden januari tot en met mei 2022. Bij een regelmatige opzegging in januari 2022 zou zijn dienstverband pas tegen 1 juni 2022 hebben kunnen worden opgezegd.
[verweerder] heeft, met het niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet ernstig verwijtbaar jegens hem gehandeld. Daarnaast verwijst [verzoeker] naar ook ander handelen/nalaten van [verweerder] dat als ernstig verwijtbaar kwalificeert. [verzoeker] wijst er op dat er al jarenlang sprake van een immens grote werkdruk bij [verweerder] (sinds de bedrijfsovername in 2015), de toonzetting van [verweerder] jegens hem was autoritair, zijn gewerkte overuren ondanks toezeggingen daartoe niet werden uitbetaald, er een verkeerde bijdrage pensioenpremie is ingehouden, ondanks toezeggingen zijn overuren niet zijn uitbetaald, hij een dag ten onrechte op non-actief is gesteld, zijn leaseauto ten onrechte is omgeruild voor een auto van een goedkopere klasse en zijn werkplek tijdelijk is verwijderd.
[verzoeker] stelt daarom naast de transitievergoeding recht te hebben op toekenning van een billijke vergoeding.
Ten slotte heeft [verweerder] volgens [verzoeker] bij de eindafrekening ten onrechte een gefixeerde schadevergoeding op zijn loon ingehouden.
Verweer [verweerder]
4.5.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken, stellende dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, [verzoeker] derhalve geen gefixeerde en billijke vergoeding toekomt. Terecht heeft [verweerder] de gefixeerde schadevergoeding die haar toekomt bij de eindafrekening verrekend. [verzoeker] heeft voorafgaand aan het ontslag op staande voet ernstig verwijtbaar gehandeld en heeft daarom geen recht op de transitievergoeding. Vooral het liegen op 22 december 2021 was reden voor het ontslag op staande voet, dat was de druppel die de emmer deed overlopen. Het gedrag en de houding van [verzoeker] was de laatste jaren vaker niet correct, daar is hij ook diverse malen op aangesproken. [verzoeker] was duidelijk op ramkoers, aldus [verweerder] .

5.De beoordeling

Vraagstelling
5.1.
Zoals in de inleiding al is vermeld, gaat het in deze zaak om de vraag of [verweerder] moet worden veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, een billijke vergoeding en/of andere vergoedingen. Voor beantwoording daarvan moet allereerst beoordeeld worden of het gegeven ontslag op staande voet al dan niet rechtsgeldig is gegeven. Partijen zijn in de kern verdeeld over de vraag of de aan het ontslag ten grondslag gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden, zo ja, of die een dringende reden opleveren en als dat zo is, dat tot een rechtsgeldig ontslag op staande voet heeft kunnen leiden. Ter zake wordt hierna het volgende overwogen.
Ontslag op staande voet, onverwijld gegeven?
5.2.
[verzoeker] heeft gesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat het niet onverwijld zou zijn gegeven. Met [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag wel voldoende onverwijld is gegeven. [verweerder] heeft op 4 januari 2022 van [naam klant] gehoord dat de ovens niet zouden werken, [verweerder] heeft gesteld vervolgens enig onderzoek te hebben moeten doen, waarna zij [verzoeker] op 7 januari 2022 heeft uitgenodigd voor een gesprek op maandag 10 januari 2022, de eerste dag na terugkeer van zijn vakantie. Dat is gelet op het noodzakelijke onderzoek en de vakantie van [verzoeker] voortvarend genoeg. De stelling van [verzoeker] ter zake wordt daarom verworpen.
Ontslag op staande voet, rechtsgeldig?
5.3.
Bij de beoordeling van de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten zijn bepalend de in de brief van 10 januari 2022 van [verweerder] (zie hiervoor onder 3.21.) aan [verzoeker] gemaakte verwijten. Het ligt op de weg van [verweerder] als werkgever om de feiten niet alleen onderbouwd te stellen, maar bij betwisting ook te bewijzen.
5.4.
Blijkens ontslagbrief is de dringende reden gelegen in het feit dat [verzoeker] op 22 december 2021 het project [naam klant] in Hongarije heeft verlaten waarbij [verzoeker] verzuimd heeft de lakstraat in te regelen en correct op te leveren, terwijl [verzoeker] heeft verklaard dit wel te hebben gedaan. [verweerder] heeft op 4 januari 2022 van [naam klant] vernomen dat de ovens in de lakstraat überhaupt niet op temperatuur kwamen. Na onderzoek is gebleken dat [verzoeker] de lakstraat niet heeft getest en de off-sets allemaal op 0 stonden, hetgeen haaks staat op de uitspraken van [verzoeker] aan collega [naam collega 2] . Tegen hem zou [verzoeker] gezegd hebben dat de off-sets reeds versteld zouden zijn. Van een vergissing of menselijk fout is geen sprake, aldus [verweerder] in de ontslagbrief. Verder zou zijn collega [naam collega 2] hebben geklaagd over zijn ongeïnteresseerde werkhouding tijdens het project bij [naam klant] , door [verweerder] ‘werkweigering’ genoemd. Die werkweigering lijkt volgens [verweerder] op sabotage. Omdat andere collega’s ook hebben geklaagd over zijn werkhouding en [verzoeker] daar in het verleden al vaker op is aangesproken en voor is gewaarschuwd, vormt het incident bij [naam klant] volgens [verweerder] de druppel die de emmer deed overlopen. De in de brief genoemde redenen vormen elk afzonderlijk, maar ook in samenhang bezien een dringende reden, aldus [verweerder] .
5.5.
Dat [verzoeker] gelogen zou hebben over de lakstraat bij [naam klant] is door [verweerder] onderbouwd met een op 11 april 2022 gedateerde en niet ondertekende verklaring die afkomstig zou zijn van [naam collega 2] . [naam collega 2] verklaart daarin - voor zover van belang - dat [verzoeker] tijdens een telefoongesprek met [naam collega 1] (waar [naam collega 2] klaarblijkelijk bij was) aan [naam collega 1] heeft bevestigd
dat alles in orde was en dat alles naar behoren werkt. Dat gaf, aldus vervolgt [naam collega 2] in zijn verklaring,
(…) mij het vertrouwen dat het allemaal voor elkaar was, zodat onze klant [naam klant] op 4 januari productie kon draaien. Voorts brengt [verweerder] een e-mail van 13 april 2022 van [naam collega 1] aan mevrouw [naam office manager verweerder] (office manager van [verweerder] ) in het geding. [naam collega 1] verklaart in die e-mail het volgende:
Geachte lezeres/lezer; door deze verklaard ondergetekende de brief van [naam collega 2] gedateerd 11-04-2022 gelezen te hebben. Ik ben het met deze inhoud eens.
5.6.
[verzoeker] betwist uitdrukkelijk, gemotiveerd en onderbouwd met stukken de hem gemaakte verwijten. [verzoeker] betwist dat hij op 22 december 2022 telefonisch aan [naam collega 1] heeft gezegd dat
hij de lakstraat bij [naam klant] had ingeregeld, correct had opgeleverd en dat deze correct functioneerde bij zijn vertrek. [verzoeker] stelt dat hij dat niet heeft gezegd en dus niet heeft gelogen.
5.7.
De schriftelijke verklaringen van [naam collega 2] en van [naam collega 1] zijn, gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] , onvoldoende om de beweerdelijke uitlatingen van [verzoeker] als voldoende vaststaand aan te nemen. Uit deze verklaringen blijkt niet dat [verzoeker] de uitlatingen heeft gedaan die hem in de ontslagbrief worden verweten, te weten dat [verzoeker] gezegd zou hebben dat
hij de lakstraat bij [naam klant] had ingeregeld, correct had opgeleverd en dat deze correct functioneerde bij zijn vertrek. Zeker gelet op het uitgebreide verweer van [verzoeker] , zoals hiervoor samengevat weergegeven (ro. 4.2.) had van [verweerder] een deugdelijke onderbouwing van haar stelling omtrent het beweerdelijke liegen verwacht mogen worden. Aan een bewijsopdracht ter zake wordt dan ook niet toegekomen, nog daargelaten dat [verweerder] ter zake geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan.
Nu de verweten uitlating en het beweerdelijke liegen niet is komen vast te staan, kan dit verwijt de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden niet dragen.
5.8.
Ook de in de ontslagbrief genoemde werkweigering vormt geen dringende reden die het ontslag op staande voet kan dragen. In de ontslagbrief worden ter toelichting genoemd, de werkhouding van [verzoeker] , het niet op eigen initiatief aansturen van mensen op de bouw, het verzuimen zich bezig te houden met organisatorisch zaken, het negeren van verzoeken om te participeren in opgedragen werkinstructies en om hulp. Dit betreffen verwijten, zo al juist, die grotendeels zien op (dis)functioneren en/of verwijtbaar handelen. Maar deze verwijten, zo al juist, vormen geen dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. En anders dan door [verweerder] in de ontslagbrief is gesteld, kunnen de eerder gegeven waarschuwingen daarbij geen rol van betekenis spelen. [verzoeker] heeft de juistheid van de aan die waarschuwingen ten grondslag gelegde gedragingen gemotiveerd betwist. Daarnaast heeft [verzoeker] er - terecht - op gewezen dat onbegrijpelijk is waarom hij op 20 september 2021 twee, op 15 juli 2021 gedateerde, waarschuwingen heeft ontvangen die betrekking hebben op gebeurtenissen op 2 en 9 juli 2021. [verweerder] heeft daarvoor geen (afdoende) verklaring gegeven. Derhalve is de juistheid van die waarschuwingen te ongewis.
Wat daar ook van zij, de [verzoeker] gemaakte verwijten ter zake werkweigering al dan niet in combinatie met de aan de eerdere waarschuwingen ten grondslag gelegde gedragingen zijn onvoldoende reden om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen, zeker gelet op de lengte van het dienstverband, de uitstekende staat van dienst die [verzoeker] tot in ieder geval 2019/2020 had, zijn leeftijd en eenzijdig opgedane werkervaring.
Van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen sprake.
Recht op vergoedingen?
5.9.
Dat betekent dat [verzoeker] , die in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst berust, recht heeft op uitbetaling van de gefixeerde schadevergoeding (omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen), de transitievergoeding en mogelijk een billijke vergoeding.
Het verweer van [verweerder] dat [verzoeker] geen recht heeft op de transitievergoeding, omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of nagelaten wordt verworpen. Niet alleen is niet komen vast te staan dat sprake is van een door [verzoeker] gegeven dringende reden, maar evenmin is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen (ro 5.5 t/m 5.8.), komen vast te staan dat sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker] .
In het geven van een niet rechtsgeldig ontslag op staande voet ligt het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever besloten en kan aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend (artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW).
Cao-verhogingen?
5.10.
Ter zake de hoogte van de verschillende door [verzoeker] verzochte vergoedingen wordt vooropgesteld dat, voor zover bij de berekening daarvan het bruto maandloon van [verzoeker] een rol speelt geen rekening zal worden gehouden met de periodieke loonsverhogingen op grond van de cao Metaal en Techniek. Voor zover [verzoeker] heeft gesteld dat zijn loon hoger ligt, omdat [verweerder] hem ten onrechte geen cao-verhogingen heeft uitbetaald, wordt die stelling verworpen. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen is overwogen en geoordeeld in het gelijktijdig met deze uitspraak gewezen en uitgesproken vonnis in de zaak met zaaknummer 9627324 \ CV EXPL 22-208 (hierna te noemen: het vonnis).
Gefixeerde schadevergoeding
5.11.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van [verzoeker] dat, in geval van regelmatige opzegging, de arbeidsovereenkomst eerst tegen 1 juni 2022 had kunnen worden opgezegd. Dat betekent dat [verweerder] veroordeeld zal worden tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding berekend op basis van het bruto loon over de periode van 10 januari 2022 tot 1 juni 2022, te vermeerderen met, naar rato, 8% vakantiegeld. Daarbij zou kunnen worden uitgegaan van het basisloon van € 4.300,- bruto per maand, plus € 864,00 bruto per maand ter zake overuren, [1] in totaal derhalve € 5.164,00 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Nu [verzoeker] heeft gerekend met het basisloon, vermeerderd met cao-verhogingen [2] , hetgeen leidt tot een iets lager bedrag aan gefixeerde schadevergoeding zal daarvan uitgegaan worden. Het gaat om een totaalbedrag van € 24.005,42 bruto. [verweerder] wordt tot betaling daarvan veroordeeld.
Transitievergoeding
5.12.
Voor wat betreft de bij de berekening van de transitievergoeding te betrekken einddatum van het dienstverband moet uitgegaan worden van de datum waarop de arbeidsovereenkomst geëindigd zou zijn als de opzegtermijn wel in acht zou zijn genomen, derhalve 1 juni 2022. Evenals hiervoor ter zake van de gefixeerde schadevergoeding is overwogen, zal ook bij de berekening van de transitievergoeding uitgegaan worden van het basisloon van € 4.300,- bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
5.13.
Ingevolge artikel 3 lid 1 onder c van het Besluit Loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding worden alleen
overeengekomenvariabele looncomponenten bij de berekening meegenomen. Uit het vonnis blijkt dat [verzoeker] als hij in het buitenland bij klanten werkzaam was, telkens een aanzienlijk overuren maakte en het maken van die overuren inherent was aan de op dat moment te verrichten werkzaamheden en aldus deel uitmaakten van zijn functie. Dat brengt met zich dat, ondanks dat de uitbetaling van overuren tussen partijen niet overeengekomen is, de werkzaamheden waaraan zij direct zijn verbonden, zijn wel overeengekomen. Derhalve brengt een redelijke uitleg met zich dat ook de overuren genoemd in het vonnis naar rato moeten worden meegenomen bij de berekening van de transitievergoeding.
Uitgaande van de datum indiensttreding, 1 juli 1993, en de datum uit dienst, 10 januari 2022, bedraagt de transitievergoeding € 53.033,00 bruto. [verweerder] zal tot betaling daarvan worden veroordeeld. Hetgeen [verzoeker] meer heeft gevorderd wordt afgewezen.
Billijke vergoeding, pensioenschade en overige inkomensschade
billijke vergoeding, Maatstaf
5.14.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever. De hoogte van de billijke vergoeding wordt bepaald aan de hand van de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst zonder ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van de werkgever. [3]
In geval van een billijke vergoeding na een niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet komt ook betekenis toe aan de vraag of van de werknemer al dan niet gevergd kan worden te kiezen voor vernietiging van het ontslag in plaats van de billijke vergoeding.
billijke vergoeding, de keuze
5.15.
Om met dat laatste te beginnen, na alles dat tussen partijen de afgelopen paar jaar is gepasseerd, is voorstelbaar dat voor [verzoeker] vernietiging van het ontslag op staande voet, gevolgd door wedertewerkstelling, geen reële optie meer is. Dat heeft [verweerder] ook niet betwist. Er is dan ook geen reden de hoogte van de billijke vergoeding te matigen omdat [verzoeker] daarvoor heeft gekozen in plaats van voor vernietiging, gevolgd door wedertewerkstelling.
billijke vergoeding, mate verwijtbaarheid
5.16.
In de wet en in de rechtspraak van de Hoger Raad zijn geen aanwijzingen te vinden voor de vraag op welke wijze de mate van verwijtbaarheid moet worden gewaardeerd. Nu de ernstige verwijtbaarheid is gelegen in het niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, komt dit niet alleen voor rekening en risico van [verweerder] maar wordt haar dit ook wel behoorlijk aangerekend. Daarbij weegt mee dat niet uitgesloten is dat [verweerder] al eerder aanstuurde op een beëindigingsovereenkomst en [verzoeker] in toenemende mate op de hielen zat en een aanloop vormden tot een beoogde beëindiging van de arbeidsovereenkomst, uiteindelijk geforceerd met het gegeven ontslag op staande voet. Gewezen wordt op onder meer de schorsing van [verzoeker] voor een dag als reactie op een brief van zijn gemachtigde, het onaangekondigd ‘omruilen’ van zijn auto voor een van een veel mindere klasse, het zonder overleg of aankondigen verwijderen van zijn (oude) werkplek/meubilair terwijl de nieuwe werkplek (kennelijk) niet beschikbaar was, de moeilijk te volgen waarschuwingen, in het bijzonder de tweede en de derde. Eerst op 20 september 2021 toegestuurd per e-mail met als bijlagen twee op 15 september 2021 gedateerde waarschuwingen, die betrekking hadden op handelen op 2 respectievelijk 9 juli 2021. De voor al deze gebeurtenissen handelen door [verweerder] gegeven verklaringen, zijn door [verzoeker] gemotiveerd betwist. Gelet op die betwisting zijn de door [verweerder] gegeven verklaringen niet voldoende namelijk geworden. Deze lijken een opmaat te zijn geweest tot beoogd ontslag nadat [verzoeker] volhard in zijn vordering ter zake overuren, toepasselijkheid van de cao Metaal en Techniek en cao-loonsverhogingen. Dit alles kleurt het gegeven ontslag op staande voet. Dat uiteindelijk ook [verzoeker] op ramkoers lag, zoals [verweerder] dat heeft genoemd, doet daaraan niet veel af. Die WhatsApp van [verzoeker] aan de oud collega waaruit dat zou moeten blijken, [4] dateert van 5 januari 2022, nadat al hetgeen [verweerder] wordt hiervoor wordt verweten al was gepasseerd. Dat [verzoeker] toen zo’n opmerking maakte is voorstelbaar.
billijke vergoeding, verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst
5.17.
Om de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst te begroten wordt een vergelijking gemaakt van de huidige, feitelijke situatie van [verzoeker] met de hypothetische situatie dat geen sprake zou zijn geweest van ernstig verwijtbaarheid handelen of nalaten aan de zijde van [verweerder] , oftewel geen sprake zou zijn geweest van een - niet rechtsgeldig - gegeven ontslag op staande voet. Daarnaast moet een inschatting worden gemaakt van de vraag of en zo ja, op welke termijn, [verzoeker] in staat geacht moet worden andere inkomsten te verwerven en tot welk bedrag. Kort gezegd, wat zijn inkomensschade zal zijn. Onder de inkomensschade wordt ook de pensioenschade gevat.
5.18.
De kans dat de arbeidsovereenkomst nog lang had voortgeduurd schat de kantonrechter, anders dan [verzoeker] , laag in. De relatie tussen [verweerder] en [verzoeker] staat sinds 2019, althans in ieder geval sinds 2020 in toenemende mate onder druk waarbij ieder wederzijds vertrouwen volledig is verdwenen. Niet alleen het handelen van [verweerder] speelt daarin een rol, waarover hierna meer, maar ook dat van [verzoeker] . De door hem ingestelde vorderingen, het voortouw dat zijn echtgenote daarin heeft genomen (zonder daar ook maar enig waardeoordeel mee te willen uitspreken) en het verwerpen van de voorstellen van [verweerder] , waaronder de geboden mogelijkheid op kosten van [verweerder] een jaar eerder met pensioen te gaan hebben daar allemaal aan bijgedragen. Daarnaast was er in ieder geval in 2019 al sprake van kritiek door [verweerder] op zijn functioneren. Dat het commentaar op zijn functioneren toen het gevolg was van de door [verzoeker] (of zijn echtgenote) aangezwengelde discussie over onder meer de overuren en toepasselijkheid van de cao Metaal en Techniek is weliswaar gesteld, maar niet gebleken. Dat [verzoeker] al in 2019, voor genoemd functioneringsgesprek een e-mail over de gewenste uitbetaling van overuren aan [verweerder] heeft gestuurd is door [verweerder] betwist. Deze e-mail is niet in het geding gebracht. Daarom kan niet worden vastgesteld dat die is verstuurd en dat het kritische functioneringsgesprek daarop een reactie vormt. Deze stelling van [verzoeker] wordt verworpen.
De kantonrechter acht de kans groot dat als de arbeidsovereenkomst niet middels het ontslag op staande voet was geëindigd, deze op niet al te lange termijn in ieder geval vanwege een verstoorde arbeidsrelatie zou zijn ontbonden. De reactie van [verzoeker] op een tip van een oud collega dat hij zo elders, bij een met name genoemd bedrijf, tegen eenzelfde salaris aan de slag kan, spreekt in dit verband boekdelen. [verzoeker] reageert namelijk met
(….) eerst onze wedstrijd uitspelen dan ….
De maximale levensduur van de arbeidsovereenkomst wordt mede gelet op de opzegtermijn die ok in geval van ontbinding een rol speelt - geschat op ca. 6 tot 9 maanden na de datum waarop ontslag op staande voet werd gegeven. De gedachte van [verzoeker] dat hij bij [verweerder] zijn pensioen had kunnen halen als het ontslag op staande voet niet was gegeven, wordt daarom verworpen.
billijke vergoeding, vervangend inkomen?
5.19.
[verzoeker] schat de kans dat hij op korte termijn een andere baan met een vergelijkbaar inkomensniveau vindt, als klein in. Hij denkt twee jaar nodig te hebben. Ter onderbouwing wijst hij op zijn eenzijdige ervaring in een en dezelfde branche, een branche waarin de werkgelegenheid volgens hem beperkt is. Daarnaast wijst hij op zijn leeftijd ( [leeftijd] jaar). [verweerder] schat dit anders in. [verweerder] wijst er op dat er juist voor technisch personeel voldoende werk is. [verweerder] verwijst daarbij naar de WhatsAppcorrespondentie tussen [verzoeker] en een oud collega die hem in januari 2022 tipte voor een ander mogelijkheden, zoals hiervoor aangehaald. [verzoeker] heeft de juistheid daarvan niet bestreden en zijn stelling dat hij niet snel een andere baan met een vergelijkbaar inkomen zalkunnen vinden niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld afwijzingen van sollicitaties, zal er van worden uitgegaan dat het voor [verzoeker] mogelijk moet zijn om uiterlijk in het najaar van 2022 een andere baan met een vergelijkbaar inkomensniveau te verwerven. Dat is ca. driekwart jaar na de ontslagdatum. Dat betekent dat uitgegaan zal worden van inkomensverlies van maximaal negen maanden.
billijke vergoeding, begroting inkomensschade
5.21.
Bij de inkomensschade wordt uitgegaan van het verlies van zijn basisloon van
€ 4.300,- bruto te vermeerderen met 8% vakantiegeld en het verlies van de vergoeding voor het gemiddeld aantal overuren dat [verzoeker] , blijkens het vonnis, € 864,00 bruto per maand.
Daarnaast wordt hierbij betrokken het verlies van het gebruik van de leaseauto en een - zij het beperkte - pensioenschade. De ‘waarde’ van verlies gebruik leaseauto heeft [verzoeker] berekend op ca. € 9.000,- per jaar, zijn pensioenschade op € 7.600,- per jaar (€ 4.500,- per jaar voor zijn ouderdomspensioen en € 3.100,- voor het partnerpensioen). Daarnaast heeft [verzoeker] gewezen op het verlies van overige inkomensschade als gevolg van het verlies van de fiscale regeling (€ 75,- per maand), telefoonkostenvergoeding (€ 18,- per maand) en de ANW-verzekering (€ 57,68 per maand). [verweerder] heeft de juistheid van die bedragen/berekeningen niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, betwist, zodat van deze door [verzoeker] genoemde bedragen/berekeningen uitgegaan zal worden.
Bij de begroting van de billijke vergoeding wordt ook rekening gehouden met de gefixeerde schadevergoeding waarmee het inkomensverlies over de periode van januari tot en met mei 2022 (grotendeels) wordt gecompenseerd. Hoewel aan [verzoeker] moet worden toegegeven dat niet zonder meer vast staat dat hij een WW-uitkering zal krijgen, omdat niet de kantonrechter maar het UWV daarover beslist, bestaan er vooralsnog geen aanwijzingen dat [verzoeker] die niet toegekend zal krijgen nu geoordeeld is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter zal er dan ook vanuit gaan dat [verzoeker] , zolang hij geen andere baan heeft gevonden, een WW-uitkering zal ontvangen.
billijke vergoeding, het daarbij ‘betrekken’ van de transitievergoeding
5.22.
Bij bepaling van de billijke vergoeding dient, aldus de Hoge Raad, ook de transitievergoeding te worden
betrokken. De Hoge Raad spreekt niet over
aftrekken. Aftrekken zou er ook feitelijk toe leiden dat de betrokken werknemer per saldo ‘enkel’ de billijke vergoeding krijgt. Voor aftrekken is ook geen steun in de parlementaire geschiedenis te vinden. Dat laat onverlet dat onduidelijk is wat begrepen moet worden onder ‘het betrekken van de transitievergoeding’ bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding. In het onderhavige geval ziet de kantonrechter aanleiding de transitievergoeding, zijnde een bedrag van € 53.033,- bruto, in enige mate bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding te betrekken. Het is aannemelijk is dat [verzoeker] (een substantieel deel van) de transitievergoeding zal willen of moeten gebruiken voor transitiekosten (outplacement/bijscholing). Voor het overige zal deze grotendeels dienen als compensatie voor het ontslag, het verlies van zijn baan en derhalve mede als compensatie van zijn inkomensschade.
billijke vergoeding, het begrootte bedrag
5.23.
Rekening houdend met de inkomensschade, waaronder het verlies van gebruik van de leaseauto en pensioenschade, de mate van verwijtbaarheid en de transitievergoeding wordt de billijke vergoeding in dit geval redelijkheid vastgesteld op € 35.000,- bruto. [verweerder] zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
Ten onrechte ingehouden/verrekende gefixeerde schadevergoeding bij eindafrekening van
€ 7.371,47 bruto
5.24.
[verzoeker] vordert betaling van de ten onrechte ingehouden gefixeerde schadevergoeding van een bedrag van € 7.371,47 bruto. Dit bedrag zou [verweerder] aan [verzoeker] moeten terugbetalen. Met [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] geen aanspraak heeft op een door [verzoeker] te betalen gefixeerde schadevergoeding, nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Hoewel [verweerder] ter zake van deze vordering geen (specifiek) verweer heeft geveord, zal de vordering niet volledig worden toegewezen. Dat [verzoeker] aan [verweerder] een bedrag van € 7.371,47 bruto (of het netto equivalent daarvan) heeft betaald, al dan niet middels verrekening, is oor [verzoeker] niet onderbouwd gesteld en ook niet gebleken. In het kader van de proforma eindafrekening heeft [verweerder] aanspraak gemaakt op een bedrag ter zake de door [verzoeker] verschuldigde gefixeerde schadevergoeding van € 10.485,99 bruto. Dat is verrekend met het volgens [verweerder] in het kader van de eindafrekening aan [verzoeker] verschuldigde bedrag van € 2.759,86 bruto (loon van 1 tot ne met 10 januari 2022 en 45,45 verlofuren. Voor het resterende bedrag dat [verweerder] meende van [verzoeker] tegoed te hebben, te weten € 7.726,13 bruto heeft [verweerder] [verzoeker] bij e-mail van 31 januari 2022 verzocht dat te betalen. Dat [verzoeker] daartoe is overgegaan is door hem niet gesteld, en is evenmin gebleken. Nu niet is gebleken van betaling of verrekening van het door [verzoeker] gevorderde bedrag van € 7.371,47 bruto, maar ‘slechts’ van € 2.759,86 bruto, zal [verweerder] tot betaling van dit laatste, ten onrechte verrekende, bedrag worden veroordeeld.
Eindafrekening, vordering van € 20.719,64
5.25.
[verzoeker] stelt dat de eindafrekening die [verweerder] heeft opgemaakt onjuist is. [verweerder] heeft slechts € 2.759,86 bruto aan hem toegekend (zie de rechtsoverweging hiervoor) ter zake het loon tot en met 10 januari 2022 en 45,45 vakantie uren. [verzoeker] stelt dat [verweerder] van een onjuist uurloon is uitgegaan, te weten € 24,81 bruto terwijl dat € 28,23 zou moeten zijn. Met [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] bij de berekening van het uurloon van een onjuist uurloon is uitgegaan. Ook [verzoeker] gaat van een onjuist uurloon uit, omdat hij de cao-verhogingen heeft meegenomen. Zoals uit het vonnis blijkt, ten onrechte. Uitgaande van een basisloon van € 4.300,- bruto per maand bedraagt, bij een 38-urige werkweek, het uurloon € 26,11 bruto.
De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 14 januari 2022. Over januari heeft [verzoeker] aanspraak op loon van 14/31-ste x € 5.164,- [5] = € 2.332,13 bruto.
Daarnaast heeft [verzoeker] recht op uitbetaling van niet genoten verlofuren. Hij heeft onderbouwd met stukken gesteld dat [verweerder] met terugwerkende kracht zijn verlofsaldo heeft gemuteerd, lees heeft verminderd. [verzoeker] zou nog 520 niet genoten verlofuren hebben. [verweerder] heeft dat niet voldoende gemotiveerd bestreden, zodat van dit aantal zal worden uitgegaan. Met een uurloon van € 26,11 komt dit neer op een bedrag van € 13.577,20 bruto.
Voorts heeft, zo stelt [verzoeker] , [verweerder] nagelaten het opgebouwde vakantiegeld vanaf juni 2021 t/m 14 januari 2022 bij de eindafrekening uit te betalen. [verweerder] heeft daartegen geen gemotiveerd verweer gevoerd, zodat ook deze vordering zal worden toegewezen. Dat betekent 8% over 7 maanden in 2021, oftewel 8% van 7 x € 5.164,00 = € 2.891,84. Aangezien [verzoeker] een lager bedrag gevorderd heeft, te weten, € 2.603,50 [6] zal dit bedrag worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor het vakantiegeld over de eerste 14 dagen van 2022. Het gevorderde bedrag van € 88,08 bruto zal worden toegewezen.
[verweerder] heeft evenmin, laat staan gemotiveerd, verweer gevoerd tegen de door [verzoeker] in het kader van de eindafrekening gevorderde bedrag van € 1.070,- ter zake te lage pensioenafdracht. Dat bedrag is [verweerder] echter niet aan [verzoeker] verschuldigd en kan daarom niet worden toegewezen. Betaling aan het pensioenfonds is niet gevorderd. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
De conclusie van voorgaande is dat [verweerder] ter zake de eindafrekening aan [verzoeker] verschuldigd is:
- € 2.332,13 bruto (loon over 1 tot en met 14 januari 2022);
- € 13.577,20 bruto( ter zake uitbetaling niet genoten verlofuren):
- € 2.603,50 bruto (vakantiegeld over juni tot en met december 2021);
- € 88,08 bruto (vakantiegeld over 1 tot en met 14 januari 2022).
Totaal: € 18.600,91 bruto.
Daarop moet in mindering worden gebracht het door [verweerder] uit te betalen bedrag op grond van de eerder door haar opgestelde eindafrekening (zie ro. 5.24 hiervoor) van € 2.759,86 bruto.
Derhalve resteert door [verweerder] aan [verzoeker] ter zake de eindafrekening te betalen een bedrag van € 15.841,05 bruto. [verweerder] zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
Wettelijke rente en specificaties
5.26.
[verzoeker] heeft ter zake alle door hem gevorderde bedragen verzocht om veroordeling van [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag van algehele betaling. [verweerder] heeft hiertegen geen specifiek verweer gevoerd. Nu [verzoeker] heeft nagelaten te specificeren bij welke vordering welke dat de dag van opeisbaarheid is, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de vijfde dag na betekening van deze beschikking.
[verweerder] is gehouden dat afgifte van bruto/netto-specificaties. Ook die vordering wordt toegewezen.
Proceskosten
5.27.
[verweerder] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 996,00- ter zake salaris gemachtigde en € 693,00 griffierecht.

6.Beslissing

De kantonrechter,
6.1.
Veroordeelt [verweerder] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie, aan [verzoeker] te betalen de bedragen:
- € 24.005,42 bruto (gefixeerde schadevergoeding);
- € 53.033,00 bruto (transitievergoeding);
- € 35.000,00 bruto (billijke vergoeding);
- € 2.759,86 bruto (ten onrechte verrekende deel eindafrekening)
- € 15.841,05 bruto (correcte eindafrekening)
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijfde dag na betekening van deze beschikking;
6.2.
veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 996,00- ter zake salaris gemachtigde en € 693,00 griffierecht.
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus gegeven door mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.

Voetnoten

1.De gefixeerde schadevergoeding wordt berekend aan de hand van het geldloon. De werkzaamheden van [verzoeker] in het buitenland betroffen de kern van zijn arbeidsovereenkomst en gingen gepaard met een aanzienlijk aantal overuren. Voor de bepaling van de omvang daarvan en de hoogte van het loon over het gemiddeld aantal overuren in de jaren 2015 tot en met 2021, te weten € 864,-, wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis.
2.In het vonnis is overwogen dat [verzoeker] geen aanspraak heeft op periodieke loonsverhogingen uit cao-verhogingen.
3.Hoge Raad 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) en Hoge Raad 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2218).
4.In welke [verzoeker] appte: eerst deze wedstrijd uitspelen.
5.Zijnde € 4.300,- (basissalaris) + € 864,00 bruto (gemiddeld aantal overuren).
6.Volgens zijn berekening, productie 112 bij verzoekschrift.