ECLI:NL:RBGEL:2022:4008

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/05/360833 / HA ZA 19-101
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade na mishandeling met beoordeling na deskundigenbericht en causaliteit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 27 juli 2022, staat de letselschade centraal die [eiser] heeft opgelopen na een mishandeling door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] [eiser] onrechtmatig heeft mishandeld door hem een klap te geven, wat leidt tot schadevergoeding op basis van artikel 6:162 BW. De zaak omvat een uitgebreid deskundigenbericht dat de relatie tussen de mishandeling en de gezondheidsklachten van [eiser] onderzoekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een contusio cerebri, maar mogelijk van licht traumatisch hersenletsel (LTH). De deskundige concludeert dat de aanhoudende klachten van [eiser] niet direct voortkomen uit de mishandeling, maar eerder het gevolg zijn van een gedragsmatige slaapstoornis die zich heeft ontwikkeld na de mishandeling. De rechtbank oordeelt dat de klachten van [eiser] tot zes maanden na de mishandeling als gevolg van de mishandeling kunnen worden beschouwd, maar dat de aanhoudende klachten niet aan de mishandeling zijn toe te rekenen. De rechtbank kent een schadevergoeding toe voor de kosten die [eiser] heeft gemaakt in verband met de mishandeling, maar vermindert de vergoedingsplicht van [gedaagde] vanwege eigen schuld van [eiser] in het niet tijdig behandelen van zijn slaapstoornis. De rechtbank wijst de vorderingen tot vergoeding van schade na zes maanden af, omdat deze niet meer in verband kunnen worden gebracht met de mishandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/360833 / HA ZA 19-101 / 167 / 512
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.J. Overwater te Bussum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Z.J. Rittersma te Laag-Keppel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2020
  • het deskundigenbericht
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde]
  • de akte van [eiser]
  • de akte uitlating producties van [gedaagde] .
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank heeft in overweging 4.1. van het tussenvonnis van 15 juli 2020 vastgesteld dat [gedaagde] [eiser] tegen het hoofd heeft geslagen, dat dit handelen jegens [eiser] onrechtmatig is en aan [gedaagde] kan worden toegerekend, en voorts dat [gedaagde] daarom op de voet van art. 6:162 BW aan [eiser] in beginsel de schade moet vergoeden die [eiser] als gevolg van deze mishandeling lijdt.
2.2. In zijn conclusie na deskundigenbericht heeft [gedaagde] zich alsnog beroepen op noodweerexces in de zin van art. 41 lid 2 Sr, welk verweer toerekening van de onrechtmatige daad aan [gedaagde] op grond van schuld zou blokkeren en daarmee aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen van de mishandeling. Volgens [gedaagde] heeft ‘ [eiser] en zijn groep’ de zus van [gedaagde] , die slachtoffer is van seksueel misbruik, voor hoer uitgemaakt, althans woorden gebruikt van vergelijkbare strekking, meende [gedaagde] dat de eerbaarheid van zijn zus daarmee in het geding was en heeft hij vervolgens in een hevige gemoedsbeweging een op zichzelf niet geboden klap uitgedeeld.
2.3. Door dit verweer niet reeds in zijn verweerschrift van oktober 2019 te voeren, maar pas in maart 2022 bij conclusie na een deskundigenbericht dat ter vaststelling van de omvang van de schade is gelast, handelt [gedaagde] in strijd met de eisen van een goede procesorde. Bovendien kunnen de feiten en omstandigheden die [gedaagde] in dit verband heeft gesteld zijn beroep op noodweerexces niet dragen. Voor een beroep op noodweerexces geldt dat er een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest [1] . Dat uit de groep scholieren waarvan [eiser] deel uitmaakte krenkende opmerkingen zijn gekomen over de zus van [gedaagde] , betekent niet reeds dat er een noodzaak tot verdediging was, hoe ongepast deze opmerkingen mogelijk ook waren. Het verweer slaagt niet. Voor bewijslevering is geen plaats. Of sprake is van eigen schuld zal hierna in 2.21. aan de orde komen.
2.4. Ter zake van het deskundigenbericht, dat is gelast ter voorlichting van de rechtbank over een verband tussen de mishandeling en de gezondheidsklachten van [eiser] , is het volgende van belang.
2.5. Het deskundigenonderzoek heeft enige tijd stilgelegen omdat de deskundige in de onjuiste veronderstelling was gebracht dat het deskundigenbericht niet meer nodig was. De neurologische expertise heeft plaatsgevonden op 3 mei 2021. Het concept-rapport is vervolgens aan de rechtbank gezonden voordat aan [eiser] gelegenheid was geboden om zich op zijn blokkeringsrecht te beroepen. De rechtbank heeft het concept-rapport ongelezen aan de deskundige geretourneerd met het verzoek [eiser] alsnog deze gelegenheid te bieden. Het concept-rapport dat de rechtbank daarna van de deskundige ontving, heeft zij doorgeleid aan partijen voor het maken van opmerkingen en doen van verzoeken. Toen bleek dat [eiser] nog steeds geen gelegenheid tot blokkeren was gegund, heeft de rechtbank dat alsnog zelf gedaan. [eiser] heeft uiteindelijk van blokkeren afgezien. De rechtbank betreurt de gang van zaken. Aan de bevindingen van de deskundige doet dit echter niet af. [eiser] noch [gedaagde] heeft zich op een ander standpunt gesteld.
2.6. Uit het definitieve geneeskundige rapport (verder: GR) van deskundige [naam deskundige] (hierna: [naam deskundige] ) d.d. 10 december 2021 wordt het volgende geciteerd.
(p. 12) “
Huidige klachten:
• Moe over de dag met naar werk gaan en na drie uur meer moe en na 4 uren gaat hij over zijn grenzen. Hij vergeet de energy en cola nooit
• Geen tot nauwelijks hoofdpijn tenzij hij een erg drukke dag heeft gehad en het begint met moeheid. Als hij 5 uur gaat werken wordt hij moe en krijgt hoofdpijn en de laatste concentratie valt dan weg.
• De terugweg na het werk gaat nog goed.
• Hij rijdt 0.700 uur weg en werkt 4 uur en dan weer 30 minuten reizen.
• Geheugen zou minder zijn en afspraken worden vergeten en hij moet dan een notitie maken en de auto sleutel moeten op een vaste plek
• Oude vakantie foto's kon hij niet meer herinneren maar Rome en Barcelona wel maar vond dat indrukwekkend
• Hij vond vakanties minder leuk en vindt een tent niets. Rome en Barcelona had hij bezocht na het doorgemaakte trauma. Voetbalwedstrijd Barcelona weet hij nog. Rome vond hij heel interessant.
• Onlangs 20 kilometer mountain bike gedaan en op laatst eerder teruggereden.”
(p. 21) “• Schrijven collega [naam arts] , slaapgeneeskundige/kinderarts, verbonden aan het slaapcentrum [naam slaapcentrum] , gedateerd op 8 maart 2017: Actigrafie gedurende 14 dagen verricht waarbij geregeld het bandje in de ochtend afwas, Tijd in bed gemiddeld 8.16 uur met een slaapefficiëntie van 73%, Opvallend verlate slaapfase en lang uitslapen op woensdag en vrijdag. Polysomnografie van 26 januari 2017: Geen SOREM (Sleep Onset REM slaap). Geen aanwijzing voor een onderliggende slaapstoornis. Gemiddelde slaaplatentie bedraagt 10 minuten. Onregelmatige bedtijden vallen op. Het tijdstip van opstaan varieert veel tussen werkdagen en vrije dagen. Overdag wordt er op willekeurige momenten gerust. De slaap is van goede kwaliteit en er zijn geen aanwijzingen voor onderliggende, organische slaappathologie. De MLST (Multiple Sleep Latentie Test) laat een verhoogde mate van slaperigheid zien maar niet een mate van slaperigheid passend bij een primaire hypersomnie zoals een posttraumatische hypersomnie. De hoge slaperigheid en de SOREMP's welke gezien worden kunnen wel passen bij een behaviourally induced insufficient sleep syndrome.
Er werden adviezen gegeven ten aanzien hiervan namelijk een gemiddelde slaapduur van 9 uur per etmaal. Het advies wordt gegeven om slapen overdag zo veel mogelijk te vermijden. Bij overprikkeling geniet een ontprikkelmoment of een rustmoment de voorkeur op slapen overdag. Na een korte nachtslaap, bijvoorbeeld als hij in het weekend weggaat kan een siesta s'middags van maximaal 1,5 uur gedaan worden. Belangrijk is om het tijdstip van opstaan tijdens weekdagen en weekenddagen met niet meer dan 2 uur te laten variëren.De resultaten van de onderzoeken werden uitgebreid met betrokkene en zijn moeder besproken. Moeder en betrokkene hebben aangegeven dat het duidelijk was en dat ze met de adviezen verder kunnen.”
(p. 23/24) “
Medisch eerder verrichte expertises
• Neurologische expertise verricht door collega [naam arts] , verricht op 2 september 2015 met definitieve rapportage op 10 oktober 2016: als diagnose wordt gesteld dat er sprake is van een status na trauma capitis/commotio cerebri of toch contusio cerebri ten gevolge van drie vuistslagen in het gelaat in de nacht van 6 op 7 december 2012.
Differentiaal diagnostische overwegingen zijn niet genoteerd maar met het advies tot slaapanalyse dan wel het verwijzen naar een internist heeft collega [naam arts] wel aangegeven de opties voor een andere verklaring voor de klachten dan een direct ongevalsgevolg open te houden. Bij de beschrijving van beperkingen heeft collega [naam arts] de door betrokkene subjectief aangegeven beperkingen in energie aangehouden zonder medisch anatomisch substraat dan wel een medisch plausibele verklaring hiervoor. Aangegeven werd dat betrokkene een toegenomen slaapbehoefte heeft overdag en dat er een lagere centrale verwerkingsscore is gevonden tijdens het neuropsychologisch onderzoek. Verder is er een toenemende activatiestoornis over tijd en een aandachtsstoornis.

Commentaar door ondergetekende op de neurologische expertise verricht door collega [naam arts] , verricht op 2 september 2015:
Bij het percentage blijvende invaliditeit wordt er uitgegaan van de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek verricht door prof [naam arts] en
wordt de neurologische diagnose losgelaten. Er wordt dan uitgegaan van de AMA 6de editie tabel 13.8 bladzijde 331 klasse 1 tot 2 hetwelk overeenkomt met 10 tot 15%. Ook bij het hanteren van de richtlijnen van de NvN laat collega [naam arts] de neurologische diagnose welke hooguit een LTH betreft en geen contusio cerebri los en komt op een waardering voor neurocognitieve stoornissen aangetoond middels het neuropsychologisch onderzoek en gaat er dan weer stilzwijgend vanuit dat dit dan het gevolg zou zijn van een contusio cerebri en komt dan uit op een percentage van 14%,
Het is echter zo dat de vereniging voor neurologie aan een LTH geen percentage functionele invaliditeit toekend daar de klachten verbleken binnen 6 maanden en er in een optimale conditie dus geen klachten meer zijn. Verder benoemt collega [naam arts] nog dat het risico op het ontwikkelen van een posttraumatische epilepsie hier klein is. Dit risico lijkt me hetzelfde risico als dat van een ieder zonder epilepsie daar er hier immers geen de schedel penetrerende verwonding heeft voorgedaan en er zelfs geen contusio cerebri heeft gespeeld. Verder is er inmiddels bijna 10 jaar verstreken. Slaaptekort daarentegen kan een aanval van epilepsie triggeren ook bij iemand die geen epilepsie aanleg heeft.
(p. 24/25/26) • Productie 8 Neuropsychologische expertise verricht door prof. [naam arts] verricht op 4 januari 2016: Met symptoomvalidatie. Geen aanwijzing voor onderpresteren en wel wordt aangegeven dat er bij betrokkene sprake is van een normale intelligentie. Deze valt in het premorbide educatieve nivo met 110 (95% betrouwbaarheidsinterval valt tussen 105-115). De talige intelligentie is zwakker dan de spatiele en dat lijkt geen ongevalsgevolg daar betrokkene altijd wat zwakker was in taal dan in techniek. De centrale verwerkingssnelheid scoort lager dan het globale cognitieve nivo met 94 (85-104). Dit komt overeen met het neuropsychologisch profiel van activatiestoornissen. Daarnaast is ook duidelijk sprake van beperkte belastbaarheid met toenemende activatiestoornissen over tijd. Er is dus sprake van verval van functies overdag. Ten slotte is er sprake van een langere termijn geheugenstoornis voor het verbale auditieve geheugen die secundair lijkt aan het gevolg van de verhoogde vermoeibaarheid, verminderde activatie/alertheid, verlaagd tempo van informatieverwerking en verhoogde interferentiegevoeligheid. Dit toont aan dat de aandachtstoornissen van invloed kunnen zijn op de
hogere cognitieve functies.
Er is geen ondubbelzinnig MRI correlaat gevonden voor de aangetroffen cognitieve beperkingen. De hier beschreven aandachtstoornissen komen overeen met de langere termijn gevolgen van traumatisch letsel (Ownsworth et al 2008; Skandsen et al 2008; Gray 2000; Bigler en Stem 2014. Er is een duidelijke knik/breuk in de ontwikkeling na de mishandeling. Hij is gestopt met volleybal en dat is voor hem zeer emotioneel. Overeenstemmend met de conventie van Cohen 1977 kunnen effecten worden uitgedrukt in de standaard afwijking. Effecten vanaf ¾ SD worden gezien als groot en "with significant effects in daily life". De verwerkingssnelheid scoort 16 punten lager hetgeen met een standaarddeviatie score van 15 gezien wordt als > 1 SD. De effecten zijn daarom als ernstig te karakteriseren. De gevolgen hebben geleid tot een daling van HBO naar een nog niet afgerond MBO-4. HBO was haalbaar getuige de NIO toets (alternatief voor CITO)

Commentaar door ondergetekende op de neuropsychologische expertise verricht door prof. [naam arts] verricht op 4 januari 2016:
het afgeven van een groep 8 eindnivo betreft een schooladvies voor de middelbare school en het is geen garantie dat men dat uiteindelijke nivo ook behaalt omdat er meer nodig om met succes een school te doorlopen dan alleen een drempel IQ. Dit betreft namelijk de uitvoering van het werk dat ook verricht moet worden, dus het naar school gaan en consequent huiswerk maken. Betrokkene heeft een bovengemiddeld IQ van 110 (95% betrouwbaarheidsinterval valt tussen 105-115). De centrale verwerkingssnelheid scoort lager dan het globale cognitieve nivo met 94
(85-104 ).
De betrouwbaarheidsintervallen in acht genomen dan is het laagst mogelijk gemeten IQ 105 en de hoogst gemeten centrale verwerkingssnelheid 104.Vanuit de mediane ST is dit net iets meer dan 1 SD met 16 punten verschil 15 +1. De effecten worden daarom als ernstig gezien (
Opmerking van ondergetekende hetgeen dus discutabel lijkt) maar er wordt niet naar een andere verklaring dan een cerebraal traumatische verklaring gezocht. Hetzelfde kan ook gebeuren bij slaaptekort. De zogenaamde knik ontstaan na de mishandeling met een zakken van HBO naar niet voltooid MBO nivo had zich al eerder na schooljaar 2010-2011 voorgedaan met de overgang van 1 HAVO naar 2 MAVO en is niet aan ongevalsgevolgen te wijten
6.Toegevoegde toelichting
Pag. 23 "Hetzelfde kan gebeuren bij slaaptekort". Betrokkene had ten tijde van het onderzoek bij [naam arts] geen slaaptekort. Hij heeft sowieso geen slaaptekort. Het onderzoek was op 4 januari 2016, daarvoor had hij twee weken kerstvakantie gehad. Betrokkene was goed uitgerust. De overgang van 1 HAVO naar 2 MAVO had enkel te maken met de tijdsinvestering voor het volleyballen
Opmerking van ondergetekende: het is een subjectief gegeven van betrokkene dat er tijdens het neuropsychologisch onderzoek geen slaaptekort zou zijn geweest. Aannemende dat dit het geval is (waarbij dit een subjectieve aanname is want er kan sprake zijn van een niet effectief slaappatroon waarbij er dan subjectief genoeg uren in bed zijn doorgemaakt) dan nog is het niet vanzelfsprekend dat een gevonden lagere score voor de centrale verwerkingssnelheid dan het globale cognitieve nivo vanzelfsprekend een direct gevolg is van het doorgemaakte ongeval. Er zijn nu eenmaal mensen die niet op alle fronten harmonisch scoren. Of er na het ongeval een geïsoleerde achteruitgang is ontstaan van de centrale cerebrale verwerkingssnelheid valt niet te zeggen want dit was niet eerder getest. Lastig in dit alles is wat de werkelijke betekenis van bijvangst is bij diagnostiek welke in de behandelende sector niet geïndiceerd is. De vereniging van neurologie adviseert bij een postcommotioneel syndroom geen aanvullende diagnostiek middels een MRI hersenen en of NPO te verrichten. De centrale cerebrale verwerkingssnelheid is afhankelijk van een aantal factoren die optimaal moeten zijn wil een persoon ook optimaal kunnen functioneren. Een belangrijke functie hierin is slaap en bij betrokkene is dit weliswaar later, bekeken en er blijkt sprake van een bewezen niet effectieve vorm van slaapstoornis te spelen: een zogenaamde behavioural sleepdisorder. Dit betreft een niet aangeboren maar verworven aandoening welke veelvuldig in de puberteit ontstaat en welke de centrale cerebrale verwerkingssnelheid negatief beïnvloedt. Een andere belangrijke factor is de metabole situatie van de geteste persoon: bijvoorbeeld een ontregelde bloedsuiker of een schildklierlijden kunnen ook aanleiding geven tot een verminderde centrale cerebrale verwerkingssnelheid. Tot slot is van belang dat indien een aangetoonde verminderde centrale cerebrale geleidingssnelheid wordt toegeschreven aan cerebraal traumatisch letsel, dat dit letsel dan ook anatomisch aantoonbaar moet zijn. Dit laatste is hier niet het geval waardoor het ook niet te onderbouwen valt waarom dit dan wel het geval zou zijn.
7.Toegevoegde toelichting
De overgang van 1 HAVO naar 2 MAVO had enkel te maken met de tijdsinvestering voor het volleyballen
(p. 28) “
Niet medische, didactische informatie:
• Schoolrapporten vanaf groep 1: normale scores, maar in groep 6 een opmerking over de werkverzorging welke netter kan. In groep 7 een opmerking over het richtten van de aandacht. Eind groep 8 wordt geadviseerd serieus met het schoolwerk bezig te zijn.
• Schooljaar 2009-2010 NIO resultaat HAVO VWO advies
• Brugjaar 1 HAVO (schooljaar 2010-2011) met
40 lesuren geoorloofd verzuim en 4 lesuren ongeoorloofd verzuimover naar 2 VMBO g/t (gemengd theoretisch)
• Brugjaar 2 VMBO g/tl (schooljaar 2011-2012) met
57 lesuren geoorloofd verzuim en 13 lesuren ongeoorloofd verzuimover naar 3 VMBO g/t
• 3 VMBO g/tl (schooljaar 2012-2013) met
402 lesuren geoorloofd verzuim en 7 lesuren ongeoorloofd verzuimover naar 4 vmbo tl
• 4 VMBO tl diploma behaald met
151 lesuren geoorloofd verzuim en o lesuren ongeoorloofd verzuim

Examen behaald op 12 juni 2014
• Schooljaar 2014-2015 informatie met betrekking tot extra ondersteuning waarbij er van een NAH wordt uitgegaan en dat betrokkene maar voor 50% aanwezig kan zijn en betrokkene zal langer over zijn studie gaan doen ten gevolge van zijn beperkte inspanningstolerantie en stage moet worden aangepast aan de mogelijkheden van betrokkene
• Schrijven van de onderwijsspecialisten gedateerd op 17 juni 2015: de beperkingen in het volgen van een opleiding liggen voornamelijk in de beperkte participatie van wege een beperkte belastbaarheid. Betrokkene heeft een proefperiode doorlopen bij de opleiding Mechatronica op nivo 4.
Hierbij is zijn rooster aangepast op zijn inspanningstolerantie en voor iedere 10 weken wordt een aangepast rooster gemaakt. Voor stage zijn de voorwaarden als volgt: een beperking in het aantal uren, beperkte geluidsbelasting, en een beperking van fysieke activiteiten
• Schrijven ambulant begeleider [naam ambulant begeleider] verbonden aan de onderwijsspecialisten en gedateerd op 5 november 2015: Er wordt uitgegaan van een opgelopen hersenletsel met NAH: er is een beperkte belasting/energetische beperking. Erg veel last van geluid/drukte, kan maximaal 1 uur geconcentreerd bezig zijn en kan maximaal 4 uur per dag naar school. Daarnaast heeft ICT niet de belangstelling van betrokkene en was de keuze ingegeven door zijn beperkte inspanningstolerantie en hierdoor heeft betrokkene geen goede keuze kunnen maken. Betrokkene zal een aanvraag doen voor opname in het doelgroep register en daarvoor zal betrokkene eerst een beoordeling arbeidsvermogen bij het UWV ondergaan. Betrokkene zal naar verwachting langer over zijn studie gaan doen dan een regulier student. De duur wordt op 6 tot 8 jaar geschat. Momenteel laat betrokkene zien dat hij zijn studie goed aankan, mits er wordt voldaan aan de genoemde aanpassingen en begeleiding.
• Schrijven ambulant begeleider [naam ambulant begeleider] verbonden aan de onderwijsspecialisten en gedateerd op 22 januari 2015: betrokkene heeft de afgelopen maanden een ICT opleiding gevolgd. De keus was gebaseerd op zijn beperkingen en een ICT opleiding vergt weinig fysieke inspanning maar blijkt niet in zijn interesse te liggen. Nu is hij met een mechatronica opleiding gestart, Door zijn beperkte inzet zal de studie langer gaan duren en is het de vraag of hij een diploma gaat halen.
• Schrijven afdelingsleider [naam afdelingsleider] , verbonden aan het [naam middelbare school] en gedateerd op 5 november 2015: In het leerjaar 2012-2013 is hij gestart met 3 MAVO en was een jongen die in de klas niet opviel. Hij heeft vanaf het begin problemen met zijn fijne motoriek (handschrift). Hij kon ongemotiveerd overkomen maar was actief met sport. Na de gebeurtenis van 2012 kregen we een totaal andere [eiser] terug. Zelden werd gezien dat een leerling zo kan veranderen. Hij was moe en kon zich slecht of niet concentreren/focussen. Ook met het doen van leuke dingen had hij moeite. Hij heeft zijn schoolperiode aangepast afgesloten. Vanuit school heeft een leerling begeleider hem begeleid en werden organisatorische zaken geregeld zodat hij op een aangepaste manier zijn examen heeft kunnen maken. Zijn plan om na de MAVO weer op te stromen naar HAVO heeft hij niet kunnen uitvoeren omdat hij niet voldeed aan de opstroom eis.”
(p. 34/35) “
De richtlijnen van de NvN (Nederlandse vereniging voor Neurologie) NVN
6de editie juli 2020
Uitgangsvraag
Wanneer is er sprake van licht traumatisch hoofd/hersenletsel?
Aanbeveling
Iedere vorm van letsel aan het hoofd,
uitgezonderd oppervlakkig letsel in het aangezicht,wordt gedefinieerd als traumatisch hoofdletsel.
Bij het vaststellen van de diagnose
Licht traumatisch hoofd/hersenletsel(LTH) worden de volgende criteria gehanteerd:
1. Glasgow Coma Scale score bij eerste onderzoek 13-15.
2. Indien posttraumatisch bewustzijnsverlies: maximaal 30 minuten.
3. Indien posttraumatische anterograde amnesie: maximaal 24 uur.
(…)
Commentaar gegeven door ondergetekende:De bijgevoegde foto van betrokkene genomen drie dagen na het trauma laat zien dat er een geringe blauwe verkleuring is onder het oog ter hoogte van de orbitarand. Het oog is volledig geopend en er zijn geen teken en van oedemen of andere verwondingen.
Het is de vraag of er hier wel sprake is geweest van een hoofdletsel daar het gaat om een aangezichtstrauma van het aangezicht.Betrokkene vertelt en er staat ook medisch gedocumenteerd dat er tot drie maal toe een vuistslag links van het oog gegeven was en er wordt niet aangegeven dat hij op het hoofd geslagen is. Verder is duidelijk dat er geen retrograde en ook geen duidelijke posttraumatische amnesie heeft gespeeld en dat betrokkene een mogelijk kortdurende amnesie heeft doorgemaakt van 10-15 minuten en dat hij al die tijd was blijven staan. Er was dus geen bewusteloosheid. Verder was er bij het neurologisch onderzoek bij de HAP een maximale EMV score van 15, zodat er werd besloten tot een wekadvies in de thuissituatie. Bij een LSH is het gebruikelijk dat bij kinderen altijd met de dienstdoende neuroloog wordt overlegd. Het feit dat dit niet gebeurde is passend bij de gedachte dat er hier geen sprake. Het zogenaamde interval na het trauma waarin betrokkene nog in staat was geweest te volleyballen is eerder passend bij een doorgemaakt aangezichtsletsel en niet bij een LSH.”
(p. 36) “
Achtergrond betreffende terminologie
De termen
traumatisch hoofd, schedel- en hersenletselworden veelvuldig naast en door elkaar gebruikt. Alle hebben betrekking op het gevolg van direct contact met het hoofd en/of acceleratie-deceleratie van het hoofd. Hoewel de term
Mild Traumatic Brain Injuryinmiddels internationaal gebruikelijk is, bestaat er nog geen universeel geaccepteerde definitie op basis van gevalideerde diagnostische criteria. In Nederland werd de term
commotio cerebrivaak gebruikt maar in 2001 werd de term
licht schedelhersenletselgeïntroduceerd. Hiermee werd letsel aan het hoofd
met en
zondertekenen van licht hersenletsel als gevolg van bovenstaand mechanisme bedoeld. De term
schedelletseldekt hierbij dus niet de hele lading; beter kan worden gesproken over
hoofdletsel.
De volgende kenmerken moeten bij eerste onderzoek aanwezig zijn om te
kunnen voldoen aan de graderinglicht traumatisch hoofd/hersenletsel
1) Glasgow Coma Scale score 13-15.
2) Indien posttraumatisch bewustzijnsverlies: maximaal 30 minuten.
3) Indien posttraumatische anterograde amnesie: maximaal 24 uur.
Bij betrokkene was er een Glasgow Coma Scale score van 15 zonder duidelijk bewustzijnsverlies en zonder een duidelijk posttraumatische of anterograde amnesie. De enige discussie hierin is dat betrokkene aangeeft dat terwijl hij stond te wachten totdat de vader van een vriend hem zou komen ophalen mogelijk een moment is de tijd tijdens dat wachten niet goed meer weet. Het feit dat hij kon blijven staan sluit een ernstig bewustzijnsverlies uit maar mogelijk was er na het trauma een korte amnesie een PTA van hooguit 15 minuten.”
(p. 37) “Bij betrokkene was er in het ongevalsmechanisme geen sprake van een acceleratie en of deceleratie van het hoofd. Met een mogelijke PTA van maximaal 15 minuten valt hij indien van een hoofdtrauma wordt uitgegaan in de categorie LTH.”
(p. 42/43) “
Commentaar van ondergetekende
Bij betrokkene liet de MRI scan geen aanwijzing zien voor verval van witte stof. Er was een ontbreken van DAI (diffuse axonal injury). Wel is betrokkene bij herhaling bevestigd dat er sprake zou kunnen zijn van hersenletsel en kwam zodoende via de revalidatie ook met ambulante NAH begeleiding in contact zonder de uitleg dat er hier geen sprake is van NAH”
(p. 43/44) “
5.1 Na trauma persisterende syndromen
5.1.1 Persisterende klachten na licht traumatisch schedel-hersenletsel
De klachten over hoofdpijn, vermoeidheid, concentratiestoornissen en emotionele labiliteit plegen te verdwijnen binnen een half jaar na het doorgemaakte trauma. Als zij daarna aanwezig blijven, zijn er meestal niet aan het trauma gerelateerde factoren die de klachten onderhouden. Dergelijke klachten vereisen echter altijd een zorgvuldige neurologische evaluatie.
Voor deze klachten is tot op heden nooit een substraat gevonden en de klachten vertonen een grote overeenkomst met andere syndromen zonder aanwijzingen voor een aandoening van het zenuwstelsel, zoals het postwhiplash-syndroom of het chronische vermoeidheidssyndroom.
In AMA-5 wordt het syndroom niet genoemd. In AMA-6 wordt het wel besproken (pagina 330).
De werkgroep is van oordeel dat
hieraan geen functieverlies kan worden verbonden. Dit standpunt is conform AMA-6. De werkgroep acht het wel denkbaar dat hiervan in bepaalde gevallen op grond van moderne onderzoekstechnieken zal moeten worden afgeweken. Hiervoor dienen dan overtuigende argumenten te bestaan. Beoordeling dient dan volgens hoofdstuk 3 te geschieden.
Addendum hoofdstuk 3 richtlijn NvN expertise
Het neuropsychologisch onderzoek
Voor het evalueren van de in hoofdstuk 2 van deze richtlijnen genoemde stoornissen in het geïntegreerde mentale functioneren, stoornissen in het taalgebruik, emotionele stoornissen, gedragsstoornissen en stoornissen in de helderheid van het bewustzijn kan een neuropsychologisch onderzoek een bijdrage leveren.
In november 2016 heeft de Sectie Neuropsychologie van het Nederlands Instituut voor Psychologen de Richtlijn voor neuropsychologische expertise uitgebracht. Het is essentieel de kwaliteitscriteria die hierin worden beschreven bij het aanvragen en beoordelen van neuropsychologisch onderzoek aan te houden, met name wat betreft het opnemen van
symptoomvaliditeitstestsin het onderzoek. Deze laatste kwaliteitseis wordt tevens aangegeven in AMA-6. De neuropsycholoog zal op grond van onderzoek aan de hand van deze criteria een beoordeling moeten geven over de validiteit van het neuropsychologisch onderzoek.
Als niet voldaan is aan de eisen van consistentie en concordantie, is er twijfel of de gevonden stoornissen moeten worden toegeschreven aan een hersenbeschadiging. Immers,
afwijkende testresultaten kunnen behalve door hersenbeschadiging ook worden teweeg gebracht doorandere oorzaken, zoals medicijngebruik, tijdelijke of chronische stoornissen in het lichamelijk functioneren, preoccupaties van emotionele aard of de wens tot het verkrijgen van erkenning van de klachten.
Het kan ook voorkomen dat er duidelijke tekenen zijn van organisch bepaald mentaal disfunctioneren, maar dat er geen concordantie is met de ernst van het doorgemaakte letsel of de doorgemaakte aandoening. Dit komt bijvoorbeeld voor bij pre-existente mentale deterioratie.
Het zal dan aan de neuroloog zijn de aard daarvan vast te stellen.
De neuropsycholoog onthoudt zich van het doen van uitspraken over functieverlies. Hij kan wel - beter dan de neuroloog - aangeven of er op zijn vakgebied beperkingen bestaan in het functioneren.
De standaardvraagstelling aan de neuropsycholoog kan - het voorgaande in acht
genomen - als volgt luiden:
- Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?
- Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening?
- Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening ( al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?
- Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?”
(p. 45/46) “• Betrokkene was een sportief persoon die vanwege het intensieve sporten zijn schoolcarrière op een lager nivo zette dan zijn premorbide ingeschatte mogelijkheden waren conform het eindadvies in schoolkeuze in groep 8. Met een HAVO advies op zak begon hij ook aan de HAVO. Een gemiddelde HAVO student brengt naast het onderwijs op school 2 uren door met het maken en doen van huiswerkopdrachten. Van betrokkene was al bekend op de lagere school dat uitvoering als planning, verzorging van het werk op een lager nivo lag dan zijn academische mogelijkheden. Uiteindelijk heeft betrokkene de stap moeten maken naar het VMBO toe. Het minder goed kunnen plannen en zaken tot uitvoer kunnen brengen betreft niet een pre-existente aandoening maar wel een pre-existente aanleg. Bij dergelijke studenten is het gebruikelijk om na school huiswerkbegeleiding in te zetten indien het pre-morbide academische nivo ook gehaald wenst te worden. [eiser] heeft indertijd (waarschijnlijk samen met ouders en leerkrachten) de afweging gemaakt de prioriteit aan de sport te geven. Het ongeval van 7 december 2012 heeft deze pre-existente aanleg niet verergerd en ondanks veel schoolverzuim maar met didactische begeleiding wist [eiser] in de normale tijdsspanne zijn VMBO diploma te behalen. Het vervolg onderwijs op MBO nivo eist van de gemiddelde student meer toewijding en het was voor [eiser] niet mogelijk daar aan te voldoen. Er zijn geen aanwijzingen dat we hier van doen hebben met een fysieke belastbaarheidsproblematiek en een cognitieve/mentale belastbaarheidsproblematiek is in structureel anatomisch opzicht niet aangetoond. De reden waarom dat zo is, is in medisch opzicht mede gelegen in een behavioural sleepdisorder vastgesteld in 2019 welke hoogstwaarschijnlijk nog aanwezig is. Een verstoord slaappatroon beïnvloedt de mentale prestaties overdag. Zolang deze cirkel niet doorbroken wordt zullen de daarbij passende klachten blijven bestaan. Daar de NvN hier geen direct functieverlies kan afgeven is er ook geen sprake van functieverlies door
verergering van preëxistente aandoeningen. Zelfs indien de behavioural sleepdisorder al voor het ongeval duidelijk aanwezig was dan nog is een verergering hiervan na het doorgemaakte trauma van 7 december 2012 medisch niet te begrijpen en valt dus niet uit te leggen. In principe is een behavoural sleepdisorder een behandelbare aandoening en het ligt dan aan betrokkene hoeveel inzet hij hieraan wil geven om er van af te komen. Daar deze situatie nu al jaren aanhoudt behoeft dit professionele begeleiding en is een enkel consult betreffende uitleg onvoldoende om tot een betere situatie te komen”
(p. 48/49) “
17.Toegevoegde Toelichting
Pagina 43: Slaapstoornis/verstoord slaappatroon. Betrokkene had voor de mishandeling geen verstoord slaappatroon. Dat was immers niet te verenigen met zijn volleybal. Door de week ging hij naar school en daarna moest hij trainen. Tijd om overdag te slapen had hij niet. De trainingen waren in [plaatsnaam] , [plaatsnaam] en [plaatsnaam] . Bij thuiskomst was er tijd om nog even te ontspannen en dan ging betrokkene uiterlijk 23.00 uur slapen. Op zaterdag was de competitie en de thuiswedstrijden begonnen om 10.30 uur. Tijd om uit te slapen was er niet en betrokkene had er ook geen behoefte aan. Omdat u in de zakelijke rapportage in de beantwoording van de vragen uitgaat van lichte slaapproblemen in aanleg (antwoord 2c en 2d) verzoek ik u om dit opnieuw te beoordelen.
Reactie van ondergetekende:
Een behavioural sleepdisorder betreft een slaapstoornis die ergens in het leven klachten geeft. In het geval van de puberteit betreft dit een veelvoorkomende aandoening en komt voor bij 20 tot 40% van schoolgaande kinderen. Een stressvolle gebeurtenis kan klachten door een slaapstoornis doen aanwakkeren. De patiënt is zelden degene die hierover klaagt, maar meer de ouders/verzorgers die problemen observeren. Dit betreft altijd een klinische interpretatie tegen de achtergrond van leeftijd, ontwikkeling en cultuur waarin het kind opgroeit. Slaapstoornissen bij adolescenten betreft meestal een delayed sleep wake phase disorder. Er ontstaat een cicadiane shift in slaap en waaktijd tov het gewenste/benodigde schema. Dit kan in de tijd verergeren en patiënte klagen over het laat in slaap vallen en te laat ontwaken. De behandeling bestaat uit ene interventie schema met gereguleerde bedtijden en waaktijden als ook slaapduur regulatie. Cognitieve gedragstherapie is in de meerderheid van de gevallen voldoende. Indien medicamenteuze ondersteuning overwogen wordt dan dient dit altijd samen te gaan met cognitieve gedragstherapie. Interventie moet zeker gedurende 4 weken plaatsvinden.”
(p. 54) “• [eiser] is thans een [leeftijd] oude jonge man met een normale begaafdheid en een uitstekende fysieke belastbaarheid die op een gegeven moment in zijn leven een behavioural sleepdisorder ontwikkelde in de tijd nadat hem een LSH voor de tweede maal in zijn leven overkwam. Dit tweede LSH was een trigger waardoor een abnormaal slaappatroon met een verminderde mentale belastbaarheid overdag kon ontstaan met als gevolg een fixatie van het abnormale slaappatroon door gewoontevorming waardoor dit abnormale slaappatroon is blijven bestaan. Volgens de huidige richtlijnen is er hier geen sprake van een NAH. Het ontbreken van een adequate CGT (Cognitieve GedragsTherapie) en het faciliteren van zijn abnormale slaappatroon door de omgeving heeft deze gewoontevorming versterkt. Het is aannemelijk dat de mentale belastbaarheid toeneemt en normaliseert wanneer deze viscieuze cirkel wordt doorbroken. Alleen op deze wijze is het mogelijk voor [eiser] om tot een meer normaal leefpatroon te komen. Gezien de lange duur van klachten behoeft het doorbreken van deze impasse een adequate therapeutische interventie. Lastig in dit alles is dat er allerlei (onbewuste) beweegredenen kunnen spelen waarom het in stand houden van de huidige situatie voor [eiser] de voorkeur verdient. Dit kan uiteindelijk twee kanten op gaan en de keuze mogelijkheid ligt hierin bij [eiser] . De meest logische keus is om zich open te stellen teneinde met begeleiding te komen toe een normaal slaappatroon en zonder klachten hetgeen een normale fysieke belastbaarheid betreft. De mate van herstel is afhankelijk van de mogelijkheid van [eiser] om hier open voor te staan teneinde mee te kunnen werken. Dit zal gezien de lange duur van het bestaan van deze gedragsbepaalde slaapstoornis niet makkelijk zijn en van betrokkene een omslag in denkpatroon met omdenken en uitvoeren betekenen. Het uiteindelijke resultaat van de behandeling ligt in de handen van [eiser] . De andere optie is te vervallen en laten voortduren van het ongezonde slaappatroon waardoor de fysieke belastbaarheid verminderd blijft tot ongeveer de 50% waarop betrokkene thans functioneert.”
(p. 55)
“Opvallende zaken ten tijde van de expertise.
(…)
• Opvallend is dat tijdens de expertise betrokkene heeft aangegeven dat er een slaaponderzoek heeft plaatsgevonden maar dat er geen slaapstoornis werd gevonden. Het klopt dat er geen primaire slaappathologie werd aangetroffen maar er was wel sprake van een behavioural sleepdisorder. Hier heeft betrokkene gezien de documentatie indertijd tijdens het consult van collega collega [naam arts] , slaapgeneeskundige/kinderarts, verbonden aan het slaapcentrum [naam slaapcentrum] , gedateerd op 8 maart 2017 uitgebreid samen met moeder uitleg over gekregen maar blijkbaar heeft dit niet geresulteerd in het besef dat er sprake is van een behavioural sleepdisorder en dat dit niet vanzelf over gaat maar met gedragsmaatregelen moet worden aangepakt.”
(p. 55/56) “
18. Toegevoegde toelichting:
Pagina 49: uw opmerking dat betrokkene en zijn moeder blijkbaar niet beseften dat de sleepdisorder niet vanzelf overgaat maar met gedragsmaatregelen moet worden aangepakt, komt nogal rauw op hun dak. Betrokkene heeft de adviezen van het slaapcentrum opgevolgd en geprobeerd om zijn slaapritme aan te passen!
Reactie van ondergetekende:
Er is bij betrokkene middels het PSG een primaire slaapstoornis uitgesloten en een behavioural sleepdisorder middels de actigrafie aangetoond. Het is jammer en een gemiste kans dat destijds blijkbaar de uitleg omtrent de gevonden slaapstoornis voor betrokkene en ouders niet duidelijk is geweest want daardoor zijn de daarbij passende vervolgstappen niet kunnen maken. Uit het dagverhaal van betrokkene blijkt dat betrokkene mogelijk wel de slaapadviezen heeft geprobeerd op te volgen maar niet is gekomen tot een correcte slaapverdeling. Dit valt op te merken uit de volgende punten: 1. Het relatief laat naar bed gaan, het dagelijks meer dan 1,5 uur tussen de middag slapen en een tijd van opstaan in het weekend welke meer dan 2 uur verschuift met de doordeweekse tijd. Zolang het slaappatroon als opgegeven wordt gehandhaafd dan blijft de slaapstoornis bestaan en dus ook de bijkomende secundaire klachten die dit kan opleveren (zoals een vertraging van de centrale cerebrale verwerkingssnelheid). Uiteraard zal het zo zijn dat betrokkene de adviezen van het slaapcentrum heeft opgevolgd en geprobeerd heeft om zijn slaapritme aan te passen. Gezien echter het dagverhaal blijkt dat betrokkene daarin niet is geslaagd en daarvoor ook geen professionele begeleiding, middels een hernieuwd consult bij het slaapcentrum dan wel de huisarts om cognitieve gedragstherapie in te zetten, heeft ingezet. Alleen een poging om het slaapritme aan te passen is niet van succes verzekerd. Indien dit op zonder ondersteuning niet haalbaar blijkt dan is de enige weg cognitieve gedragstherapie en het is altijd nog de keus van betrokkene zelf om dat wel dan niet te gaan doen.
(p. 57) “
Opmerking van ondergetekende:
Tijdens het revalidatie proces is niet stil gestaan waarom betrokkene die niet voldeed aan de criteria van een contusio cerebri en waarbij er geen aanwijzingen zijn voor traumatisch hersenletsel zo lang klachten bleef houden. De relatie tussen de klachten en de behavioural sleepdisorder werd niet gelegd en er is geen adequate therapie voor de slaapproblematiek ingezet.
(p. 58) “
21. Toegevoegde Toelichting:
Pagina 50: na uw opmerking over zijn relatieve ondergewicht, geeft u in overweging om betrokkene naar een psychiater of een verslavingsarts te sturen. Waarop baseert u dat betrokkene verslaafd is of een psychiater nodig heeft?
Reactie van ondergetekende
blijkbaar is het zo dat betrokkene niet zonder hulp uit de impasse van het klachtenpatroon kan komen. Dit is vanuit de neurologie in de zin van een blijvend neurologisch letsel niet te verklaren daar er hier immers geen organisch anatomisch substraat/ letsel aantoonbaar is. Het is onduidelijk waarom betrokkene aan dit levensritme blijft vasthouden en hierdoor ook aan de klachten. Betrokkene is niet verslaafd aan drugs maar wel aan een levensritme met slaaptijden die ongezond en klachtenonderhoudend zijn. Er kunnen andere dan neurologische redenen zijn die hierin een rol spelen welke meer op het terrein van een psychiater dan wel een verslavingsarts liggen. Dit is een optie om mogelijk uit de impasse te komen waar betrokkene nu in zit. Uiteraard is het de keus aan betrokkene wat te doen en is het ook een mogelijkheid om de situatie te laten
(p. 61/62) “
Inconsistenties bij het stellen van de diagnose LTH (Licht Traumatisch Hersenletsel)
Anamnestisch maar ook medisch gedocumenteerd gaat het ongevalsmechanisme hier om 2 maal een vuistslag naast het linker oog en een kaakslag. Er was geen sprake van een flexie/extensietrauma. Er was geen gedaald bewustzijn. Wel was er sprake van een mogelijke PTA (Post Traumatische Amnesie) gedurende 15 minuten. Er zijn geen uitzonderingen waarom hier wel tot een hersenschade geconcludeerd kan werden. De gevonden afwijkingen op de beeldvorming kunnen niet worden toegeschreven aan een traumatische origine en voor de neurocognitieve stoornissen kan een andere verklaring namelijk een behavioural sleepdisorder worden aangegeven. Indien er geen aanwijzing is voor het hebben doorgemaakt van een LTH dan kan er eigenlijk ook geen aanwijzing zijn voor een geprotraheerd beloop na een LTH. Vanwege de mogelijke anamnestisch aanwezige PTA van hooguit 15 minuten en de relatieve knik in energetische belastbaarheid is de diagnose LTH aangehouden met de gedachte dat betrokkene mogelijk toch een vuistslag ook op het hoofd had gekregen maar dat niet goed heeft kunnen reproduceren. Geheel zeker is dat niet maar anders is de relatief afgenomen belastbaarheid na het trauma niet te begrijpen. Er is bij betrokkene een interval geweest waarin hij wel in staat was tot volleybal en daarvoor kan geen logische neurologische verklaring worden gegeven, niet anders dan dat er blijkbaar een wisselend patroon van klachten en belastbaarheid zich heeft voorgedaan na het doorgemaakte trauma”
(p. 63-69) “
Neurologische beschouwing in relatie tot de huidige richtlijnen
In de expertise verricht door collega [naam arts] worden de begrippen trauma capitis, commotio cerebri en contusio cerebri gehanteerd en het begrip trauma van het aangezicht niet. Een en ander wordt achter elkaar opgesomd alsof dit alles gelijk staat aan een hersenschudding en dat is niet het geval. Teneinde een en ander helder te maken is er gebruik gemaakt van de definiëring van begrippen zoals deze in de huidige richtlijnen van de NvN (Nederlandse vereniging voor Neurologie) worden gehanteerd. Hier valt houvast en daardoor duidelijkheid te verkrijgen. In een expertise waar het gaat om uiteindelijk het vaststellen van mogelijke beperkingen en zeker in het geval van een mishandeling waarbij het ook gaat om de lange termijngevolgen van beperkingen. De neurologische diagnose is leidend in het afgeven van een eventuele functionele invaliditeit en aanvullende diagnostiek als beeldvorming of een NPO kan bijdragen aan het stellen van een correcte diagnose. Het is niet andersom het geval namelijk dat ondersteunende diagnostiek bepalend is voor de functionele invaliditeit. In de expertise van collega [naam arts] werd het neuropsychologisch onderzoek als bepalend gezien voor het afgeven van een functionele invaliditeit. De richtlijnen van de NvN zijn hier heel duidelijk in.
De neuropsycholoog (lees het NPO) onthoudt zich van het doen van uitspraken over functieverlies. Het door collega [naam arts] indertijd afgegeven functieverlies is gebaseerd op cognitieve/mentale beperkingen gevonden tijden het NPO verricht op 4 januari 2016 door prof [naam arts] en daarbij van uitgaand dat de neuropsychologische bevindingen zeker een traumatische origine hebben van het door betrokkene ondervonden trauma van 6 december 2012. Dit laatste is echter maar zeer de vraag en er zijn argumenten om aan te nemen dat de gevonden neuropsychologische verschijnselen een andere origine hebben dan het ondervonden trauma
Op de een of andere manier heeft de schoolbegeleiding het begrip NAH gehanteerd mogelijk opdat betrokkene dan de juiste schoolondersteuning zou kunnen krijgen maar dat is wel een eigen leven gaan leiden
De definitie van de begrippen zijn als volgt:
TC of wel trauma capitis: letsel aan het hoofd zonder dat er sprake is van een hersenletsel
Commotio cerebri: betreft een verouderde term die eigenlijk niet meer wordt gebruikt. Er wordt meestal een LTH (Licht Traumatisch Hersenletsel) mee bedoeld.
Contusio cerebri: hersenkneusing van ernstiger aard dan het LTH)
Postcommotioneel syndroom:
NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel)
PTE (Post Traumatische Epilepsie)

28.Toegepaste toelichting

Pag. 55: u gebruikt hier de term LSH (licht schedel hersenletsel). Op pag. 54 geeft u een definitie van de begrippen. Maar daar komt LSH niet in voor. Is LSH hetzelfde als TC (trauma capitis) of LTH (licht traumatisch hersenletsel)
Reactie van ondergetekende:
De term LTH (Licht Traumatisch Hersenletsel) komt overeen met LSH (Licht Traumatisch Schede/hersenletsel) en is hetzelfde. Teneinde verwarring te voorkomen is dit in de gehele expertise omgezet naar LTH. TC is dus niet hetzelfde als LTH of LSH. TC betekent trauma capitis ofwel letsel aan het hoofd. Met het hoofd wordt het aangezicht niet bedoeld. Het gaat dus om het behaarde hoofd en het voorhoofd tot de wenkbrouwen. De rest wordt als aangezicht beschouwd. Een TC kan gepaard gaan met een LTH maar hoeft niet.
De meest juiste diagnose bij betrokkene betreft een
aangezichtstraumadaar er medisch gedocumenteerd is dat er 3 slagen met de vuist waarvan 2 naast het linker oog en 1 ter hoogte van de kaak werden gegeven en niet op het hoofd. Betrokkene had daarbij hoofdpijn, was naar en misselijk maar braakte niet en had een amnesie na het gebeuren van ongeveer 10-15 minuten, maar in ieder geval korter dan een 30 minuten. De laatste symptomen kunnen zich voor doen als onderdeel van een LTH, hetgeen hier waarschijnlijk reden is geweest om dit door behandelaren evenals de expertise neuroloog collega [naam arts] dan te classificeren als een LTH. Er is hier uitdrukkelijk geen sprake van een contusio cerebri en wel om de volgende redenen: 1. Er was geen trauma capitis 2. De PTA betrof minder dan de duur van 30 minuten 3. Er is geen contusie haard dan wel andere traumatische afwijkingen op de beeldvorming gevonden 4. Het ongevalsmechanisme betreft dat van een aangezichtstrauma
Neurologische beschouwing in relatie tot betrokkene:
Los van het verzamelen van zoveel mogelijk ondersteunend feitenmateriaal blijft het hier gaan om een LSH (Licht Schedel Hersenletsel) daar er hooguit een korte periode van amnesie zich heeft voorgedaan zonder dat er een echte bewustzijnsstoornis speelde. [eiser] werd een blauw oog geslagen maar is blijven staan wachten totdat de vader van een vriend hem naar huis bracht. Er was dus voldoende spierspanning om te blijven staan hetgeen niet samen kan gaan met een bewusteloosheid waarbij er dan sprake is van een niet aanspreekbaar persoon. [eiser] was ook na het incident alleen het huis van ouders in gegaan en heeft hen zelfstandig gewekt. Dit betekent dat hij zonder hulp heeft gelopen en gesproken. Ouders hebben hem toen begrepen (informatie is overgekomen) en zijn indertijd met [eiser] naar de HAP gegaan. Betrokkene was indertijd [leeftijd] jaar oud en werd door de dienstdoende huisarts beoordeeld die aangaf dat een wekadvies in de thuissituatie werd geadviseerd. Dit wordt alleen geadviseerd indien er geen verdenking is op een intracranieel letsel en wanneer er ook geen verdenking bestaat op het lopen van risico’s dat een wekadvies in de thuissituatie onvoldoende is. Wanneer een wekadvies in de thuissituatie als onvoldoende of met te veel risico's zou zijn ingeschat door de dienstdoende huisarts dan ligt het in de lijn der verwachting dat de dienstdoende huisarts dan zou hebben overlegd met de dienstdoende neuroloog in het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Nu dit allemaal niet het geval kan er van uit gegaan worden dat het hier ging om een LSH. Er is veel geschreven over het LSH en dat is samengevat onder het kopje LSH.
(…)
Duidelijk hier uit is dat het merendeel van de mensen dit dat overkomt goed geneest. Meestal is er na een 6 maanden sprake van een eindsituatie. Vanuit verzekeringsredenen is het daar het hier ging om een [leeftijd] jaar oude jongen zeker verstandig geweest om dit termijn te verlengen waarbij er nu inmiddels 9 jaren verstreken zijn. [eiser] maakte overigens een normale ontwikkeling door tot aan het ongeval en er valt in medisch opzicht niets op zijn perinatale voorgeschiedenis aan te merken. Weliswaar heeft moeder gering gerookt tijdens de zwangerschap en was hij een paar weken te vroeg geboren maar met een prachtig gewicht en een goede start en was de ontwikkeling daarna ook normaal verlopen. Ook het doorgemaakte ski-ongeval op [leeftijd] jarige leeftijd betrof een LSH met een bewusteloosheid van minder dan 15 minuten, waarbij er indertijd gezien de leeftijd werd besloten tot een klinische observatie met wekken en waarbij er zich geen posttraumatische problemen voordeden. Betrokkene functioneerde aan het eind van de vakantie weer als vanouds en deed het daarna op school goed.
Zoals uit de bekende gegevens over het LSH te lezen valt was er hier bij betrokkene op klinische gronden geen indicatie tot het verrichtten van beeldvorming. Er is uiteindelijk vanwege het aanhouden van klachten wel voor gekozen een CT scan te laten verrichten 12 dagen nadat het trauma plaatsvond. De logica waarom er voor een CT scan met stralenbelasting voor een niet volwassenen werd gekozen is onduidelijk. Dit werd zelfs herhaald. Uiteindelijk is er voor een MRI van de hersenen gekozen hetgeen voor deze leeftijd een veiliger onderzoek is en indien er dan voor beeldvorming gekozen wordt de beste keus van onderzoek is. De gevonden dubieuze pathologie laat in ieder geval geen ernstig cerebraal letsel zien. Gevonden werd enige aspecifieke letsels waarvan de aard en ontstaanswijze niet duidelijk zijn zonder dat er sprake is van een DAI (Diffuse witte stof lesies) hetgeen bij een hersenletsel verwacht zou worden. Het feit dat betrokkene nog heeft kunnen sporten na het trauma en de klachten dus na een interval ontwikkelde is niet een beeld dat passend is bij een commotio cerebri (hersenletsel door kneuzing). Bij een LSH is er in medisch opzicht geen indicatie tot het verrichten van een NPO. In zijn algemeenheid kan het verrichten van niet geïndiceerd aanvullend medisch onderzoek aanleiding geven tot zogenaamde "toevallige bijvangst". Het gaat dan om gevonden (als of niet pathogene) variaties waarvan de correlatie met de kliniek niet duidelijk is. In het geval van betrokkene zijn er geen klinisch relevante afwijkingen gevonden in de aanvullende diagnostiek (1 maal CT hersenen, 2 maal een MRI hersenen en 2 maal een NPO) en deze kan dus terzijde worden geschoven. Er is wel een klinisch uitermate relevante pathologie aangetroffen ten tijde van het slaaponderzoek waar een primaire slaapstoornis werd uitgesloten en een behavioural sleep disorder werd aangetoond. Hier zijn leefadviezen gegeven teneinde zonder klachten te komen. Deze leefadviezen zijn niet opgevolgd en niet uitgevoerd en niet ondersteund met CGT. Het is niet anders dan dat de nacht de spiegel is van de dag en dat er geen goede slaapkwaliteit in de nacht verkregen kan worden indien er overdag geslapen wordt. Er dient slaapdruk in de nacht gekweekt te worden en dat kan alleen door niet over de dag en al helemaal niet door in de avond te slapen. Het slaapgedrag overdag maakt dat er geen slaapdruk meer is in de nacht en de kwaliteit van slaap in de nacht gaat dan dermate achteruit dat dit het mentale en algehele functioneren overdag negatief beïnvloedt. Het continueren van het slaapgedrag overdag maakt dat de cirkel blijft bestaan en betrokkene onderhoudt hierdoor als het ware het verminderd goed kunnen presteren overdag.

30.Toegepaste Toelichting

Pag 57: zie randnummer 18. Betrokkene heeft de adviezen van het slaapcentrum wel opgevolgd en uitgevoerd
Reactie van ondergetekende:
Dit is een merkwaardige opmerking daar betrokkene zelf had aangegeven dat er geen slaapstoornis speelde en het hele anamnestisch slaappatroon passend is bij een gedragsmatig verstoord slaappatroon. Bij betrokkene is er gedocumenteerd geen sprake van een primaire slaapstoornis. Dit sluit een gedragsmatige slaapstoornis niet uit. Belangrijk hierin zijn de gegevens uit het Schrijven van collega [naam arts] , slaapgeneeskundige/kinderarts, verbonden aan het slaapcentrum [naam slaapcentrum] , gedateerd op 8 maart 2017: (…) De hoge slaperigheid en de SOREMP's welke gezien worden kunnen wel passen bij een behaviourally induced insufficient sleep syndrome.Er werden adviezen gegeven ten aanzien hiervan namelijk een gemiddelde slaapduur van 9 uur per etmaal. Het advies wordt gegeven om slapen overdag zo veel mogelijk te vermijden. Bij overprikkeling geniet een ontprikkelmoment of een rustmoment de voorkeur op slapen overdag. Na een korte nachts/aap, bijvoorbeeld als hij in het weekend weggaat kan een siesta s'middags van maximaal 1,5 uur gedaan worden. Belangrijk is om het tijdstip van opstaan tijdens weekdagen en weekenddagen met niet meer dan 2 uur te laten variëren.De resultaten van de onderzoeken werden uitgebreid met betrokkene en zijn moeder besproken. Moeder en betrokkene hebben aangegeven dat het duidelijk was en dat ze met de adviezen verder kunnen.
Helaas heeft er noch door collega [naam arts] en nog door de huisarts een gedocumenteerde controle plaatsgevonden. Indien dit wel zou zijn gebeurd dan had een en ander mogelijk verder aangestuurd kunnen worden. Het is mogelijk dat betrokkene de adviezen van het slaapcentrum heeft geprobeerd uit te voren maar het dag/nacht verhaal hieromtrent laat zien dat dit niet succesvol is uitgevoerd. Indien die wel was uitgevoerd dan zou betrokkene overdag niet mee slapen en zouden de bedtijden door de week en in het weekend meer met elkaar in overeenstemming zijn.
Uitleg waarom er hier geen sprake is van NAH problematiek:
Betrokkene is behandeld als zijnde een NAH patient, maar hij maakte geen contusio cerebri door maar een LSH. De hypersomnie in zijn klachten patroon betreft een geisoleerd symptoom zonder dat er andere symptomen van een contusio cerebri spelen (intellectueel verval/focale neurologie met een posttraumatische contusie haard op de beeldvorming/anosmie/karakterverandering/ stemmingsproblematiek). Een geisoleerde hypersomnie als posttraumatisch letsel is ongebruikelijk en onwaarschijnlijk het geval. Mogelijk heeft zich na het LSH wel een postcommotioneel beeld voorgedaan waarvan het herstel binnen 6 maanden te verwachten valt, mits de omgevingsvoorwaarden optimaal zijn. Het is niet optimaal om een verstoord slaappatroon te ondersteunen en te handhaven. Dit was ook niet het advies van de slaapdeskundige
Differentiaal diagnose
• Onverwachts aangezichtstrauma zonder trauma capitis waar betrokkene even beduusd op reageerde en gedurende 15 minuten een amnesie ervaarde
• LTH waarbij betrokkene dan ook een klap op het hoofd heeft gekregen maar het zich niet meer wist te herinneren en hierbij een amnesie van rond de 15 minuten aangeeft. Er is vervolgens na het doorgemaakte LTH sprake van een geprotraheerd verloop hetgeen bij een LTH wel wordt beschreven en vroeger werd samengevat onder de verouderde term postcommotioneel syndroom
• Behavioural sleepdisorder welke verergerde na het trauma of ontstond na het trauma en door gewoontevorming niet is losgelaten

31.Toegepaste Toelichting

Pag. 58:voor de mishandeling had betrokkene geen behavioural sleepdisorder; zie randnummer 17 naar aanleiding van pag 43.

Opmerking van ondergetekende:ten tijde van de mishandeling was betrokkene [leeftijd] jaar oud en het is goed mogelijk dat het ongeval de behavioural sleepdisorder heeft geluxeerd. Anderzijds is [leeftijd] jaar ook wel de leeftijd waarop een behavioural sleepdisorder zich doorgaans gaat ontwikkelen.
(p. 71) “• Het moge duidelijk zijn dat de richtlijnen van de NvN en daarmee ook de internationale richtlijnen voor het stellen van een diagnose
niet van elastiekzijn. De meest correcte diagnose betreft hier een aangezichtstrauma met hooguit een LTH (waarbij dan de gedachte is dat betrokken wel op het hoofd was geslagen maar dat niet meer wist) met een geprolongeerd beloop. Het oprekken van deze diagnose naar de diagnose contusio cerebri met een NAH problematiek is volgens de bekende criteria niet aan de orde. Een LTH met een geprolongeerd beloop of wel zoals het vroeger werd genoemd een postcommotioneel syndroom pleegt gewoonlijk te verbleken na 6 maanden. Dit is ook wat de UWV arts had aangegeven. Er kunnen dan wel in die periode van 6 maanden klachten zijn als hoofpijn, vermoeidheid en concentratie problematiek met overprikkelbaarheid die dan iemand kunnen verhinderen om normaal te functioneren. Het is dus medisch mogelijk dat betrokkene ten gevolge van het ongeval gedurende 6 maanden dermate veel klachten had dat hij minder belastbaar was. Uiteindelijk echter heeft betrokkene ondanks veel verzuim toch in de gestelde tijd het VMBO-TL examen weten te behalen.
• Indien een postcommotioneel syndroom na 6 maanden nog persisteert moeten er factoren zijn die belemmerend werken in het herstel.”
(p. 75) “
Slotopmerking:
Hoe een zeer ervaren en gewaardeerd collega als collega [naam arts] zich heeft kunnen verleiden tot het afgeven van een functionele invaliditeit als gevolg van een aangezichtstrauma dan wel hooguit een LTH (met geprolongeerd beloop):
19.Betrokkene is het slachtoffer hier en maakt in contact een vriendelijke, open en aimabele indruk zodat mogelijk gevoelsmatig in eerste instantie positieve, sympathieke gevoelens naar hem uitgaan tijdens een expertise waarbij de tegenpartij niet gezien wordt
20.Misleidend is hier het aanvullend onderzoek geweest: aspecifieke minimale afwijkingen op de beeldvorming niet evident in relatie staand tot het doorgemaakte trauma en
21.Het interpreteren of liever gezegd het mis interpreteren van de neuropsychologische informatie. De NvN is hier duidelijk over: niet de uitkomst van het neuropsychologisch onderzoek is leidend, dit dient geïnterpreteerd te worden en afgezet naar mogelijk andere dan traumatische oorzaken
22.als diagnose wordt gesteld dat er sprake is van een status na trauma capitis/commotio cerebri of toch contusio cerebri ten gevolge van drie vuistslagen in het gelaat in de nacht van 6 op 7 december 2012.
Differentiaal diagnostische overwegingen zijn er niet. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen commotio cerebri dan wel contusio cerebri en hoewel de differentiaal diagnose wel in gedachten was gemaakt gezien het advies tot slaapanalyse staat dit niet daar waar het thuishoort namelijk onder de differentiaal diagnose
23.Het tijdstip waarop de expertise plaatsvond namelijk op 5 september 2015 waarbij er de suggestie was gedaan voor verder aanvullende slaapanalyse welke indertijd nog niet had plaatsgevonden. Hierdoor was er geen plausibele, aangetoonde verklaring voor het voorduren van de klachten anders dan dat dit was ontstaan na het ongeval. Blijkbaar is indertijd gedacht dat dit dan ook zou zijn ontstaan ten gevolge van het doorgemaakte trauma. In het geval van een LTH is dat niet mogelijk omdat dergelijke beelden na 6 maanden zijn verbleekt en de diagnose contusio cerebri is gezien de korte periode van PTA(<30 minuten) en het ontbreken van anatomisch organisch letsel op de MRI scan niet correct. Hierbij nog in ogenschouw genomen dat het hier ging om een aangezichtsletsel en waarschijnlijk niet om een trauma capitis
24.Het feit dat behandelaren van medische aard en ondersteuners in het onderwijs allen zijn meegegaan met de gedachte dat er hier sprake is geweest van een NAH
25.Collega [naam arts] gaat uit van de subjectieve aanname dat betrokkene voor 50% belastbaar is met verhoogde slaapbehoefte overdag en een verminderde centrale verwerkingssnelheid, verhoogde interferentie gevoeligheid en toenemende activatiestoornissen over tijd hetgeen de verminderde belastbaarheid zou verklaren. Dit alles zonder dat er sprake is van een plausibele posttraumatische origine
26.Het niet correct hanteren van de richtlijnen en er letterlijk er naast leggen van de richtlijnen van de NvN geeft hier een heel andere visie over de ongevalsgevolgen”
2.7.
Uit de definitieve zakelijke rapportage (verder: ZR) van [naam deskundige] wordt het volgende geciteerd:
(p. 6) “• De behandelend neuroloog gaf op 16 november 2014 aan dat het heel geleidelijk aan iets beter gaat. Een deel van de klachten persisteert met name de moeheidsklachten en concentratieproblematiek. Hij kan maximaal 3-4 uur per dag naar zijn opleiding. Hij is zich bewust van zijn beperkingen. Geconcludeerd wordt tot een trauma capitis met aanhoudende posttraumatische klachten in de vorm van moeheid en aandachts- en concentratie problematiek. Verder herstel is niet waarschijnlijk.
Opmerking van ondergetekende:helaas geeft de behandelend neuroloog niet aan wat nu de mogelijke oorzaak zou kunnen zijn van de aanhoudende restklachten. Hiermee is er een kans verloren gegaan tot herbezinning en verder uitdiepen van de klachten. Het is immers niet het normale beloop na een doorgemaakt LTH dat klachten langer dan 6 maanden na adequate behandeling aanhouden en indertijd was er al bijna 2 jaar na de mishandeling verstreken
(p. 10) “
• Commentaar door ondergetekende op de neuropsychologische expertise verricht door prof. [naam arts] verricht op 4 januari 2016:
het afgeven van een groep 8 eindnivo betreft een schooladvies voor de middelbare school en het is geen garantie dat men dat uiteindelijke nivo ook behaalt omdat er meer nodig om met succes een school te doorlopen dan alleen een drempel IQ. Dit betreft namelijk de uitvoering van het werk dat ook verricht moet worden, dus het naar school gaan en consequent huiswerk maken. Betrokkene heeft een bovengemiddeld IQ van 110 (95% betrouwbaarheidsinterval valt tussen 105-115). De centrale verwerkingssnelheid scoort lager dan het globale cognitieve nivo met 94 (85-104). De betrouwbaarheidsintervallen in achtgenomen dan is het laagst mogelijk gemeten IQ 105 en de hoogst gemeten centrale verwerkingssnelheid 104. Vanuit de mediane ST is dit net iets meer dan 1 SD met 16 punten verschil 15 +1. De effecten worden daarom als ernstig gezien maar er wordt niet naar een andere verklaring dan een cerebraal traumatische verklaring gezocht. Hetzelfde kan ook gebeuren bij slaaptekort. De zogenaamde knik ontstaan na de mishandeling met een zakken van HBO naar niet voltooid MBO nivo had zich al eerder na schooljaar 2010-2011 voorgedaan met de overgang van 1 HAVO naar 2 MAVO en is niet aan ongevalsgevolgen te wijten”
(p. 12) “
ld. Antwoord:
Ja. Betrokkene heeft een duidelijk klachtenpatroon. Deze klachten zijn echter niet als gevolg van de mishandeling te duiden
De bevindingen zijn niet passend in het kader van een NAH daar er op de beeldvorming geen organisch anatomisch substraat hiervoor te vinden valt. Vanuit het ongevalsmechanisme is er hier hooguit sprake van een LTH. Het daarbij passende klachtenpatroon pleegt te verbleken binnen 6 maanden tijd maar kan door omstandigheden als een behavioural sleepdisorder onderhouden worden. Het is dan ook van groot belang voor betrokkene dat de onderliggende slaapproblematiek de juiste behandeling krijgt die nodig is teneinde tot een betere situatie toe te komen. Hiervoor is inzet van betrokkene en ook professionele begeleiding nodig daar dit niet vanzelf gaat,
(p. 13) “1f. Antwoord:
Differentiaal diagnose
• Onverwachts aangezichtstrauma zonder trauma capitis waar betrokkene even beduusd op reageerde en gedurende 15 minuten een amnesie ervaarde
• LTH waarbij betrokkene dan ook een klap op het hoofd heeft gekregen maar het zich niet meer wist te herinneren en hierbij een amnesie van rond de 15 minuten aangeeft
• Er is vervolgens na het doorgemaakte LTH sprake van een geprotraheerd verloop hetgeen bij een LTH wel wordt beschreven en vroeger werd samengevat onder de verouderde term postcommotioneel syndroom
• Behavioural sleepdisorder welke verergerde na het trauma of ontstond na het trauma en door gewoontevorming niet is losgelaten”
(p. 13/14) “
Conclusie
Betrokkene is een [leeftijd] jarige jongeman die vanuit volle gezondheid op [leeftijd] jarige leeftijd op 6 december 2012 aangezichtsletsel door mishandeling hem overkwam. Het is dubieus of er tevens sprake is geweest van een trauma capitis maar daar betrokkene een posttraumatische amnesie van hooguit 15 minuten zonder bewusteloosheid aangeeft
is de diagnose opgerektnaar een licht traumatisch hersenletsel (LTH) met de gedachte dat er zich een vuistslag op het hoofd heeft voorgedaan welke betrokkene zich niet meer kan herinneren. Vervolgens is er in tweede instantie een geprolongeerd beloop van klachten. Nadien volgde uitgebreide leerwegondersteuning en revalidatie maar bleven klachten in het leerproces bestaan, maar zijn niet passend in het kader van NAH problematiek. Er is bij betrokkene geen sprake van een doorgemaakte contusio cerebri en daarom kan er ook geen sprake zijn van een langer dan 6 maanden aanhoudend klachtenpatroon welke te verklaren is als gevolg van de doorgemaakte mishandeling.
Er valt hier verder geen differentiaaldiagnose op te maken daar een en ander de richtlijnen van de vereniging voor neurologie volgend (welke uiteraard overeenkomen met de internationale richtlijnen) duidelijk is. Wel is het waarschijnlijk
dat het aanhoudenvan het klachtenpatroon samenhang heeft met de vastgestelde behavioural sleepdisorder welke anamnestisch onveranderd gaande is.”
(p. 14) “
1g.Antwoord:
Er lijkt bij betrokkene sprake van een lichte tot matige beperking in mentaal belastende factoren vanwege een versnelde mentale vermoeidheid, een afgenomen aandachtspanne en er zijn problemen met de verwerkingssnelheid waardoor betrokkene op een lager werktempo uitkomt. Voor deze mentale belastbaarheidsproblematiek is een andere verklaring mogelijk dan de doorgemaakte mishandeling namelijk een behavioural sleepdisorder.”
(p. 16) “
2g.Antwoord:
Het is aannemelijk dat betrokkene zich volledig voor opleiding en of werk kan inzetten mits het slaappatroon is hersteld. Dit zelfde geldt voor toekomstige arbeid. Betrokkene dient wel het slaappatroon eerst teherstellen en dat kan enkele maanden duren. In de tijd dat het slaappatroon nog niet volledig is hersteld is er sprake van een beperkte mentale belastbaarheid. De fysieke belastbaarheid is echter wel op orde en juist door betrokkene gedurende de gehele dag fysiek in te zetten (in plaats van het slapen overdag) krijgt het slaappatroon de kans tot herstel”
(p. 16/17) “
h.Antwoord:
Gezien de tijd verstreken sedert het ongeval van ruim 9 jaar is er hier sprake van een medische eindsituatie wat betreft de ongevalsgevolgen. Het zal afhankelijk zijn van de mate waarin betrokken zich voor verdere behandeling open kan stellen middels cognitieve gedragstherapie (CGT) of hij kan komen tot een normaal slaappatroon. Pas bij een normaal slaappatroon is betrokkene in staat om een optimale mentale prestatie en belastbaarheid neer te zetten.
i.Antwoord:
Indien betrokkene tot een normaal slaappatroon komt valt een volledig herstel te verwachten
j.Antwoord:
De mate van herstel is afhankelijk van de motivatie van betrokkene om zich open te stellen voor een CGT (Cognitieve GedragsTherapie)”
(p. 17/18) “
1.1. Antwoord:
Bij betrokkene is er sprake van een functionele invaliditeit van
0%voor de gehele mens. Dit werd als volgt bekeken:
NvN pagina 35 (juli 2020) betreffende de richtlijnen voor neurologische expertise
5.1.1
Persisterende klachten na licht traumatisch schedel-hersenletsel
De klachten over hoofdpijn, vermoeidheid, concentratiestoornissen en emotionele labiliteit plegen te verdwijnen binnen een half jaar na het doorgemaakte trauma. Als zij daarna aanwezig blijven, zijn er meestal niet aan het trauma gerelateerde factoren die de klachten onderhouden. Dergelijke klachten vereisen echter altijd een zorgvuldige neurologische evaluatie. Voor deze klachten is tot op heden nooit een substraat gevonden en de klachten vertonen een grote overeenkomst met andere syndromen zonder aanwijzingen voor een aandoening van het zenuwstelsel, zoals het postwhiplash-syndroom of het chronische vermoeidheidssyndroom.
In AMA-5 wordt het syndroom niet genoemd. In AMA-6 wordt het wel besproken (pagina 330).
De werkgroep is van oordeel dat hieraan geen functieverlies kan worden verbonden. Dit standpunt is conform AMA-6. De werkgroep acht het wel denkbaar dat hiervan in bepaalde gevallen op grond van moderne onderzoekstechnieken zal moeten worden afgeweken. Hiervoor dienen dan overtuigende argumenten te bestaan. Beoordeling dient dan volgens hoofdstuk 3 te geschieden. Bij betrokkene is dit niet aan de orde. De gevonden minimale pathologie op de MRI scan is niet van overtuigende posttraumatische aard en de in tweede instantie gevonden neuropsychologische dysfunctie is goed te verklaren door een verstoord slaappatroon. Om dezelfde reden is tabel 13-8 AMA-Guides 6de editie op pagina 331 niet op betrokkene van toepassing. Dit staat ook op pagina 330 als volgt beschreven:"the symptoms of mild traumatic brain injury generally resolves in days to weeks, and leave the patient with no impairment". Het risico op het later optredende PTE (Post Traumatische Epilepsie) is gezien het ontbreken van een contusio cerebri en het ontbreken van een penetrerend hersenletsel niet aanwezig en bedraagt dus ook
0%. De gedragsmatige slaapstoornis betreft geen gevolg van de mishandeling van de nacht van 6 op 7 december 2012 en daaraan kan dus ook geen ongevals (lees mishandelings-) gerelateerde functionele invaliditeit aan worden toegekend.”
(p. 19
)
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor de mishandeling in de nacht van 6 op 7 december 2012
a.Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog heeft.
(…)
2a.Antwoord:
Neen
Wel was betrokkene in 3 VMBO een leerling dit door veel te sporten minder tijd voor school overhield en als een middelmatige leerling scoorde.”
(p. 19/20) “
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
2c.Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
(…)
2d.Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
(…)
2c.Antwoord:
Ja. Ergens in de tijd is er bij [eiser] een gedragsmatige slaapstoornis ontstaan en deze lijkt anamestisch en medisch gedocumenteerd duidelijk geworden nadat hem een mishandeling overkomt in de nacht van 6 op 7 december 2012 waarna betrokkene ( [eiser] ) een mogelijk LTH met een geprolongeerd beloop doormaakt. Mogelijk is dat het LTH inderdaad een al wat marginaal slaappatroon verder gedragsmatig heeft doen ontregelen. Helaas werd de diagnose behavioural sleepdisorder laat in de tijd in maart 2017 pas gesteld en bestond de therapie uit alleen de uitleg welke werd gegeven in een eenmalig consult. Er is daarna niet meer bij betrokkene op terug gekomen en zo kon dit abnormale slaappatroon zich bestendigen en het klachten patroon betreffende een beperkte mentale belastbaarheid voortduren
(…)
2d.Antwoord:
Deze vraag is lastig exact te beantwoorden maar waarschijnlijk waren er al lichte slaapproblemen in aanleg en zijn deze door een klachtenpatroon passend bij een geprolongeerd beloop na een LTH verergerd. Het is moeilijk exact aan te geven wat precies het aandeel van het LTH is geweest. Normaal gesproken herstelt een LTH vrij snel en is het uitzonderlijk als klachten een paar maanden blijven bestaan. Deze klachten zijn altijd binnen 6 maanden over. Toen klachten aan bleven houden heeft er niet in eerste instantie aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Helaas werd de diagnose behavioural sleepdisorder laat in de tijd in maart 2017 pas gesteld en bestond de therapie uit alleen de uitleg welke werd gegeven in een eenmalig consult. Er is daarna niet meer bij betrokkene op terug gekomen en zo kon dit abnormale slaappatroon zich bestendigen en het klachten patroon betreffende een beperkte mentale belastbaarheid voortduren”
(p. 23/24) “3a.heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant
kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
3a.Antwoord;
(…)
• Voor de vermeerderde slaapbehoefte geven de AMA-guides op pagina 329 is er de mogelijkheid een BI af te geven. Volgens de medisch adviseur van [eiser] is een BI percentage van 3% van de gehele persoon redelijk. Dit betreft een onjuiste redenering voor het afgeven van een functionele invaliditeit. Voor het afgeven van een functionele invaliditeit moet de organische etiologie duidelijk zijn en in dit geval moet tevens duidelijk zijn dat dit het gevolg is van een traumatisch neurologisch letsel door de mishandeling van 6 op 7 december 2012 ontstaan. Betrokkene heeft zeker een slaapstoornis maar deze is van niet organische/niet somatische maar gedragsmatige aard en deze is dan wel mogelijk verergerd nadat de mishandeling plaatsvond maar het is niet aan te tonen dat er een neurologisch letsel gaande is dat dit heeft veroorzaakt. Bovendien is er geen serieuze poging ondernomen om middels cognitieve gedragstherapie uit deze impasse te geraken. Om die reden kan er ook geen functionele invaliditeit als gevolg van de betrokkene overkomen mishandeling aan worden toegekend. Bij betrokkene is er immers geen primair neurologische slaapstoornis in de zin van een posttraumatische hypersomnie (postencephalopathie) te begrijpen gezien het ontbreken van anatomisch traumatisch letsel. De slaapstoornis is wel te begrijpen uit het verstoorde gedragsmatige slaappatroon. Dit is behandelbaar.
• Het is voor beide partijen verdrietig dat een en ander in het beloop na de mishandeling zo lang op zich heeft moeten wachten, temeer daar er in medisch opzicht al vele jaren sprake is van een eindsituatie.”
(p. 24/25) “
Beantwoording van de neuropsychologische vraagstellingen gegeven door:
prof. [naam arts] , neuropsycholoog Geldrop 13 januari 2016
(…)
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening?
Antwoord: er is geen ondubbelzinnig MRI correlaat voor de aangetroffen cognitieve beperkingen. CT scan hersenen ( 18 december 2012, MRI hersenen 7 februari 2013) en MRI hersenen (3 januari 2014) tonen enkele lesies (onder meer corpus callosum achterzijde, links hoog cerebellair, links frontaal) waarvan de aard niet geheel duidelijk zijn en die ook van oudere datum kunnen zijn. Geen diffusie stoornis en geen aanwijzingen voor intracerebrale bloedingen
Het hier beschreven blok aandachtstoornissen komt overeen met de langere termijn gevolgen van traumatisch letsel(Owmwarth et al 2008, Skandsen et al 2008, Gray 2000, Bigler & Stem 2015)
Opmerking van ondergetekende: hier begint de gedachtedwaling dat de gevonden vertraagde centrale verwerkingssnelheid leidend tot aandachtproblematiek dus een gevolg is van traumatisch letsel. Er is hier geen aantoonbaar anatomisch traumatisch cerebraal letsel, maar omdat er aandachtproblematiek wordt gevonden is dat cerebraal letsel er ineens wel zonder dat er bij een andere verklaring (differentiaal diagnostisch denken) wordt stilgestaan. De opgesomde literatuur betreft de neuropsychologische gevolgen van traumatisch hersenletsel maar zijn dus niet toepasbaar op betrokkene die geen traumatisch aantoonbaar hersenletsel heeft. Hooguit is er sprake geweest van een licht en dus voorbijgaand schedelhersenletsel.
3.Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?
Antwoord: betrokkene was een zeer actieve jongeman: hij was geselecteerd door de bond en volleybalde 6 dagen per week. Sporten was na de mishandeling slechts een fractie van de tijd van voor de mishandeling mogelijk en hij is uiteindelijk eind 2014 gestopt met volleybal. Dit is voor hem zeer emotioneel. Volleybal was zijn lust en zijn leven en hij wilde sportleraar worden, iets dat thans onmogelijk is geworden. Deze knik in de ontwikkeling is een duidelijke breuk die optreedt na de mishandeling.
Opmerking van ondergetekende:het gaat hier niet om een medisch gedocumenteerde knik, maar om een verwachtingswens van betrokkene naar de toekomst toe. Het is maar de vraag of betrokkene indien de mishandeling niet zou hebben plaatsgevonden echt sportleraar was geworden. Er zijn meerdere factoren die hierin een rol spelen als een normaal slaappatroon en motivatie.”
(p. 28) “
45.Toegepaste toelichting:
Pag. 55 en 58: Betrokkene kan zich alleen de eerste klap herinneren. Een amnesie van 10-15 minuten moet een oorzaak hebben. Volgens u is er geen sprake van flexie/deflexie. Welk ongevalsmechanisme heeft dan geleid tot het direct optredende PTA?
Reactie van ondergetekende:
De differentiaal diagnostische overwegingen ten aanzien van de doorgemaakte amnesie na de eerste klap van 10-15 minuten is als volgt:
• Emotie/schrik
• Vasovagale reactie
• LTH, maar dat wel heel licht want betrokkene had immers geen duidelijk gedaald bewustzijn doorgemaakt met een gedaalde Glascow Coma Score en er was geen bewustzijnsverlies, hooguit een amnesie van 15 minuten. De diagnose LTH is gehanteerd gezien de lange duur van klachten maar er is sprake van een discrepantie tussen de ernst en duur van klachten en datgene wat er medisch, anatomisch te begrijpen valt. De hypothese is dat de behavioural sleepdisorder onbehandeld voort blijft duren en klachtenonderhoudend werkt.
2.8.
Kort gezegd komen de bevindingen van [naam deskundige] op het volgende neer.
[eiser] is als gevolg van de klap of klappen niet bewusteloos geraakt en daarbij is geen hersenkneuzing (contusio cerebri), hersenbeschadiging of Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH) ontstaan. De mishandeling kan wel hebben geleid tot kortdurend geheugenverlies, zogenoemde Post Traumatische Amnesie (PTA). Als wordt aangenomen dat [eiser] niet alleen in het gezicht is geslagen maar ook op het hoofd, kan [eiser] daarbij hooguit Licht Traumatische Hersenletsel (LTH) c.q. Licht Traumatisch Schedelhersenletsel (LSH) hebben opgelopen. Gezondheidsklachten in dat verband zijn altijd na zes maanden over. Het langer voortduren van de klachten bij [eiser] kan de deskundige vanuit de mishandeling niet verklaren, maar wel vanuit de
behavioural sleepdisorderwaaraan [eiser] lijdt. Hij gaat relatief laat naar bed, slaapt dagelijks meer dan anderhalf uur tussen de middag en staat in het weekend meer dan twee uur later op dan doordeweeks. Zijn aanhoudende vermoeidheids- en concentratieklachten zijn op dit verstoorde slaappatroon terug te voeren. Als [eiser] tot een normaal slaappatroon komt, valt volledig herstel te verwachten, aldus [naam deskundige] .
2.9.
De door [eiser] eerder geraadpleegde deskundigen [naam arts] en [naam arts] zijn tot andere bevindingen gekomen. [naam deskundige] heeft daarop uitvoerig gereflecteerd in haar deskundigenbericht. Kort gezegd constateert zij dat deze deskundigen voor de aanhoudende vermoeidheids- en concentratieklachten evenmin een lichamelijke afwijking (medisch anatomisch substraat) hebben kunnen aanwijzen, maar ook dat zij daarvoor geen alternatieve oorzaak hebben gevonden en daarom (stilzwijgend) aannemen dat de klachten gevolg zijn van lichamelijk letsel dat bij de mishandeling is ontstaan. Nu de klachten echter wel degelijk een alternatieve oorzaak hebben, namelijk het verstoorde slaappatroon, gaat de redenering van deze deskundigen mank, aldus [naam deskundige] blijkens pagina’s 23 tot en met 26, 63/64 en 75/76 van het GR en pagina’s 10 en 24/25 van het ZR. Dit vindt overigens ook steun in het rapport van [naam arts] , waarin zij het slaappatroon van [eiser] beschrijft voorafgaand aan de mishandeling, welk slaappatroon na de mishandeling slechts in zoverre is veranderd, dat hij 2 tot 3 dagen per week overdag ± 3 uur sliep (p. 5).
2.10.
De rechtbank acht de bevindingen van [naam deskundige] op zorgvuldig wijze tot stand gekomen en overtuigend gemotiveerd en zal deze dan ook volgen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. [naam arts] heeft opgetekend dat zijn onderzoek heeft uitgewezen dat een knik (in de betekenis van een plotselinge verlaging van het functieniveau,
rb) kan zijn ontstaan na de mishandeling. Blijkens deze formulering betreft dit echter slechts een mogelijkheid. [naam deskundige] schrijft de klachten met zekerheid en overtuigend gemotiveerd toe aan een behavioural sleepdisorder. [naam arts] heeft met deze mogelijkheid geen rekening gehouden. [naam deskundige] is bovendien niet voorbij gegaan aan de informatie in de brief van [naam afdelingsleider] , afdelingsleider op de school van [eiser] , van 5 november 2015. [naam deskundige] merkt over deze informatie op dat het hier niet gaat om een verandering in karakter, dat [eiser] wordt omschreven als een jongen die moe is met een verminderde belastbaarheid, dat er niet staat dat er sprake was ontremd of afwijkend gedrag en ook niet dat er sprake zou zijn van een andere persoonlijkheid. (p. 29, 33 en 59 GR). Bij deze stand van zaken bestaat onvoldoende aanleiding in dit verband niet uit te gaan van de bevindingen van [naam deskundige] .
2.11.
In geschil is in de eerste plaats of [eiser] bij de mishandeling licht traumatisch hersenletsel (met een geprolongeerd beloop) heeft opgelopen. [naam deskundige] haalt in dit verband de eisen voor het aannemen van LTH in de richtlijn van haar beroepsvereniging aan. Met een score van 15 op de Glasgow Coma Scale voldoet [eiser] aan de eerste eis (p. 36 GR). Voor de diagnose is verder vereist dat [eiser] aan posttraumatisch bewustzijnsverlies leed
ofaan posttraumatische anterograde amnesie. Van bewustzijnsverlies is geen sprake geweest (p. 65 en 69/70 GR en p. 28 ZR). [naam deskundige] concludeert verder dat geen sprake is geweest van posttraumatische anterograde amnesie en dat [eiser] niet voldoet aan alle criteria om aan de diagnose LTH te komen (p. 14 ZR). In de conclusie van haar GR schrijft [naam deskundige] dat de richtlijnen voor het stellen van een diagnose niet van elastiek zijn en dat de meest correcte diagnose hier een aangezichtstrauma met hooguit, indien van de gedachte wordt uitgegaan dat [eiser] wel op het hoofd is geslagen maar hij dat niet meer weet, een LTH met een geprolongeerd beloop betreft (p. 71 GR). [naam deskundige] overweegt verder dat vanwege de mogelijke anamnestisch aanwezige PTA van hooguit 15 minuten en de relatieve knik in energetische belastbaarheid de diagnose LTH is aangehouden met de gedachte dat [eiser] mogelijk toch een vuistslag ook op het hoofd had gekregen, maar dat niet goed heeft kunnen reproduceren. Geheel zeker acht zij dat laatste niet, maar anders kan de relatief afgenomen belastbaarheid na het trauma niet worden begrepen (p. 61/62 GR). Op pagina 13/14 van het ZR spreekt zij in dit verband van het oprekken van de diagnose naar LTH, opnieuw vanuit de gedachte dat er zich een vuistslag op het hoofd heeft voorgedaan welke betrokkene zich niet meer kan herinneren. [naam deskundige] vermeldt ook dat, nu de huisarts met een wekadvies heeft volstaan, ervan kan worden uitgegaan dat het hier ging om een LSH (p. 65/66 GR).
2.12.
[gedaagde] werpt dus terecht op dat [naam deskundige] de diagnose LTH zelf uiteindelijk niet stelt. Zij beschrijft echter wel een relatieve knik in energetische belastbaarheid c.q. een relatief afgenomen belastbaarheid na de mishandeling, die niet anders kan worden begrepen dan door aan te nemen – geheel zeker is dat niet – dat [eiser] ook met de vuist op het hoofd is geslagen en dat is vergeten. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de hoofdpijn-, vermoeidheids- en concentratieklachten die [eiser] direct na de mishandeling tot zes maanden erna heeft ervaren, zonder mishandeling zouden zijn uitgebleven. Voor het na deze periode voortduren van de vermoeidheids- en concentratieklachten geeft [naam deskundige] een andere verklaring, die hierna aan de orde zal komen.
2.13.
[eiser] vordert betaling van € ‭2.030,80 aan reis- en parkeerkosten. Het gedeelte van dat bedrag, dat ziet op de periode tot en met 7 juni 2013, een half jaar na de mishandeling, bedraagt € 1.136,04. Over dezelfde periode beloopt zijn vordering met betrekking tot telefoon- kopieer- en portikosten, die zijn ouders ten behoeve van [eiser] hebben moeten maken, een bedrag van € 50,00 (een lumpsum van € 100,00 per jaar). Deze bedragen (€ 1.136,04 + € 50,00) zijn gelet op het voorgaande in beginsel op grond van het bepaalde in art. 6:107 eerste lid aanhef en onder a BW toewijsbaar. Voldoende aannemelijk is dat de gevolgen van de mishandeling het maken van deze kosten noodzakelijk maakten. [eiser] vordert tevens vergoeding van kosten voor mantelzorg, verricht door zijn ouders in de vorm van begeleiding van [eiser] bij medische consulten, behandelingen, onderzoeken en therapieën en het brengen en halen naar school. Voor deze post gaat [eiser] uit van gemiddeld 2 uur per week ad € 9,00 gedurende 48 weken per jaar. De rechtbank acht een vergoeding voor mantelzorg in het eerste half jaar na de mishandeling toewijsbaar. In de situatie waarin [eiser] de eerste zes maanden na het ongeval verkeerde is het normaal en gebruikelijk dat de betreffende diensten anders zouden worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dat betekent dat een bedrag van (24 x 2 x € 9,00 =) € 432,00 toewijsbaar is. ‬‬‬‬‬‬
2.14.
De overige materiële schadeposten zijn erop gebaseerd dat [gedaagde] ook aansprakelijk is voor de schade die gevolg is van het voortduren van de gezondheidsklachten na deze periode en zullen hierna aan de orde komen, evenals de gevorderde immateriële schadevergoeding.‬‬‬‬‬‬‬
2.15.
Ter zake van schade vanwege klachten die vanaf zes maanden na de mishandeling aanhielden, geldt het volgende. Dat [naam deskundige] geen neurologische afwijking voor deze aanhoudende klachten van [eiser] heeft gevonden, wil op zichzelf niet zeggen dat deze klachten in juridische zin niet een direct gevolg kunnen zijn van het ongeval. Nu [naam deskundige] echter heeft geconstateerd dat de aanhoudende klachten een andere oorzaak hebben, namelijk het slaapgedrag van [eiser] , kan dat wel worden uitgesloten.
2.16.
De vraag is vervolgens of de aanhoudende vermoeidheids- en concentratieklachten, zoals [eiser] klaarblijkelijk stelt en [gedaagde] betwist, indirect door de mishandeling zijn veroorzaakt, in die zin dat het verstoorde slaappatroon gevolg is van de hiervoor bedoelde door de mishandeling veroorzaakte klachten. Daarvoor moeten de aanhoudende klachten in ieder geval in condicio sine qua non-verband staan tot de mishandeling; aangenomen moet kunnen worden dat deze klachten er niet zouden zijn geweest indien de mishandeling wordt weggedacht.
2.17.
[naam deskundige] merkt in dit verband enerzijds op dat het klachtenpatroon passend bij een LTH door omstandigheden als een behavioural sleepdisorder onderhouden kan worden (p. 12 en 14 ZR), dat [eiser] op een gegeven moment nadat hij was mishandeld een behavioural sleepdisorder ontwikkelde en dat deze mishandeling een trigger was waardoor een abnormaal slaappatroon met een verminderde mentale belastbaarheid overdag kon ontstaan en blijven bestaan (p. 54 GR) en voorts dat de sleepdisorder mogelijk ontstond na het trauma en door gewoontevorming niet is losgelaten en dat het goed mogelijk is dat het ongeval de behavioural sleepdisorder heeft geluxeerd (p. 69 GR).
2.18.
Anderzijds vermeldt [naam deskundige] dat een behavioural sleepdisorder veelvuldig in de puberteit ontstaat (p. 26 GR) bij 20 tot 40% van de schoolgaande kinderen (p. 49 GR), dat [eiser] ten tijde van de mishandeling de leeftijd had waarop een behavioural sleepdisorder zich doorgaans gaat ontwikkelen (p. 69 GR), dat de sleepdisorder mogelijk verergerde na het trauma (p. 69 GR), dat een stressvolle gebeurtenis klachten door een slaapstoornis kan doen aanwakkeren (p. 49 GR), dat een verergering van dit verstoorde slaappatroon na de mishandeling medisch niet te begrijpen valt en dus niet uit te leggen (p. 45/46 GR), maar dat het LTH mogelijk een al wat marginaal slaappatroon verder gedragsmatig heeft doen ontregelen (p. 20 ZR) en dat er waarschijnlijk al lichte slaapproblemen in aanleg waren die door een klachtenpatroon passend bij een geprolongeerd beloop na een LTH zijn verergerd (p. 22 ZR).
2.19.
[naam deskundige] laat aldus open of de behavioural sleepdisorder er zonder de mishandeling ook gekomen zou zijn, of deze aandoening is verergerd door de klachten die direct gevolg zijn van de mishandeling of dat de mishandeling deze aandoening heeft doen ontstaan. Uit de bevindingen van [naam deskundige] kan dan ook niet volgen dat de aanhoudende gezondheidsklachten er niet zouden zijn geweest indien de mishandeling wordt weggedacht. Voor deze conclusie heeft [eiser] , behoudens de hiervoor verworpen bevindingen van [naam arts] -Plandsoen en [naam arts] , verder geen aanknopingspunten geboden. Hierop stuiten de in 2.14. bedoelde vorderingen tot vergoeding van de overige materiële schade reeds af.
2.20.
Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de aanhoudende gezondheidsklachten er zonder mishandeling niet zouden zijn geweest, geldt bovendien het volgende.
2.21.
Volgens [naam deskundige] is een behavioural sleepdisorder goed te behandelen, valt volledig herstel te verwachten als [eiser] tot een normaal slaappatroon komt en is de mate van herstel afhankelijk van zijn motivatie om zich open te stellen voor cognitieve gedragstherapie (CGT) (p. 16/17 ZR). Tot een adequate behandeling is het niet gekomen. [eiser] was zich niet ervan bewust dat het aanhouden van zijn vermoeidheids- en concentratieklachten samenhing met zijn verstoorde slaappatroon. Hij is daarop de eerste jaren na de mishandeling niet (door zijn behandelaars) gewezen. In maart 2017 heeft slaapgeneeskundige [naam arts] een behaviourally induced insufficient sleep syndrome geconstateerd en is [eiser] geadviseerd over normalisering van zijn slaappatroon. [eiser] heeft daarna wel zelf gepoogd om zijn slaappatroon te veranderen, maar dat is niet gelukt. Professionele behandeling in de vorm van CGT is achterwege gebleven, naar de rechtbank wel wil aannemen omdat het [eiser] en zijn ouders uit het advies van [naam arts] onvoldoende duidelijk was dat dit al zijn vermoeidheids- en concentratieklachten daadwerkelijk zou kunnen verhelpen. Dit laat echter onverlet dat het aanhouden van de klachten voorkomen had kunnen worden als [eiser] tijdig voor zijn behavioural sleepdisorder zou zijn behandeld. Daaraan heeft hij wellicht zelf geen schuld, omdat hij daartoe strekkende adviezen niet zo heeft begrepen en/of die adviezen niet duidelijk genoeg zijn gegeven en/of onvoldoende tot actie hebben aangezet, maar dit zijn wel een omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen, daarom aan hem moeten worden toegerekend en dus op de voet van art. 6:101 BW de vergoedingsplicht van [gedaagde] verminderen. Het is niet zo dat het uitblijven van adequate behandeling van het verstoorde slaappatroon van [eiser] gevolg is van de mishandeling of samenhangt met zijn persoonlijkheidsstructuur of een zwakke constitutie; de oorzaak van het aanhouden van zijn klachten en de mogelijkheid van herstel is simpelweg niet tijdig onderkend. [eiser] heeft ook niet betwist dat professionele behandeling in de vorm van CGT van hem kan worden gevergd. Deze omstandigheden zijn bijzonder te achten in de zin van Hoge Raad 4 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB8920, r.o. 3.2. slot. Nu thans aangenomen moet worden dat het voortduren van de klachten bij een adequate en tijdige behandeling geheel zou zijn uitgebleven, moet de vergoedingsplicht van [gedaagde] voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van dit voortduren verminderd worden geacht tot nihil. Het beroep van [gedaagde] op eigen schuld in verband met de aanleiding voor de mishandeling (2.3.) behoeft dan geen bespreking.
2.22.
Dit betekent dat de vorderingen tot vergoeding van telefoon-, kopieer- en portikosten en de kosten van mantelzorg vanaf zes maanden na de mishandeling, van de kosten van (toekomstige) huishoudelijke hulp, van verlies aan verdienvermogen en van (toekomstig) verlies aan zelfwerkzaamheid zullen worden afgewezen.
2.23.
Ter zake van het gevorderde smartengeld is het volgende van belang. [eiser] heeft bij de mishandeling lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een blauw oog. Hiervoor is geoordeeld dat de gezondheidsklachten tot zes maanden na het ongeval, bestaande in hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid, vermoeidheids- en concentratieklachten gevolg zijn van de mishandeling. Het aanhouden van gezondheidsklachten kan echter, gelet op het voorgaande, niet bij de beoordeling worden betrokken. De mishandeling is aan [gedaagde] ernstig verwijtbaar. Mede gelet op de vergoedingen die in enigszins vergelijkbare omstandigheden zijn toegekend (Smartengeldgidsnummers 739, 741, 744, 807 en 2220) en de opgaande lijn bij het toekennen van smartengeld waaraan [eiser] refereert, wordt de schadevergoeding naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2012 tot de dag van volledige betaling.
2.24.
Aldus is in beginsel een bedrag van in totaal € ‭‭2.718,04‬‬ (‭€ ‭1.136,04 + € 50,00 + € 432,00 + € 1.100,00) toewijsbaar, zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen van ‭€ ‭1.136,04, € 50,00 en € 432,00 vanaf de dag van de procesinleiding, dus vanaf 17 juli 2019, tot de dag van volledige betaling. Voor zover [gedaagde] zich (in randnummers 40 en 44 van het verweerschrift) op het standpunt heeft willen stellen dat op dit bedrag in mindering strekt de uitkeringen van in totaal € 6.836,00 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, wordt hij daarin niet gevolgd. Zoals het Schadefonds aan het slot van zijn brief van 14 april 2017 (productie 2 bij de procesinleiding) schrijft, dient [eiser] op grond van art. 6 van Wet schadefonds geweldsmisdrijven de van [gedaagde] te ontvangen schadevergoeding bij het Schadefonds te melden, waarna het fonds de uitkering kan terugvorderen. Dit staat aan voordeelverrekening op grond van art. 6:100 BW in de weg. Vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch 26 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:156. In art. 6 lid 4 van de huidige Wet schadefonds geweldsmisdrijven is dit duidelijker gecodificeerd: “De uitkering komt niet in mindering op het recht op schadevergoeding van het slachtoffer jegens derden. Het slachtoffer betaalt de uitkering terug aan het fonds, voor zover de schade waarop de uitkering betrekking heeft op andere wijze is vergoed.”‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
2.25.
Ter zake van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten geldt het volgende. Deze kosten zijn niet ten laste gekomen van [eiser] , maar van zijn rechtsbijstandsverzekeraar, zoals [gedaagde] onweersproken heeft opgeworpen in randnummer 73 van het verweerschrift. Gesteld noch gebleken is dat deze verzekeraar een eventuele vordering uit subrogatie aan [eiser] heeft gecedeerd of dat [eiser] anderszins gerechtigd (en op grond van de polisvoorwaarden gehouden) is tot inning van haar vordering. Bij deze stand van zaken is de vordering niet toewijsbaar.
2.26.
Voor matiging van de schadevergoedingsplicht op de voet van art. 6:109 BW bestaat geen aanleiding. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat betaling van de relatief bescheiden toewijsbare geldsom tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen voor [gedaagde] zal leiden.
2.27.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Loon en kosten van [naam deskundige] zijn begroot op een bedrag van € 5.092,00 inclusief btw. Dit bedrag zal op de voet van art. 199 lid 3 Rv ten laste van ‘s-Rijks kas aan de deskundige worden betaald en is voorlopig in debet gesteld. Partijen zullen ieder de helft van dit bedrag aan de griffier moeten voldoen, zoals in art. 244 lid 2 Rv is voorzien.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € ‭‭2.718,04 (tweeduizendzevenhonderdachttien euro en vier eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.100,00 vanaf 7 december 2012 en over een bedrag van ‭€ ‭1.618,04‬ vanaf 17 juli 2019‬, steeds tot de dag van volledige betaling,‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.2.
veroordeelt zowel [eiser] als [gedaagde] om ieder afzonderlijk een bedrag van € ‭2.546,00 aan de griffier te voldoen, door betaling van de nota’s die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak hun zal toesturen,‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen, mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en, bij ontstentenis van de voorzitter, door de jongste rechter in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.

Voetnoten

1.Zie HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.6.1.