ECLI:NL:RBGEL:2022:3704

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/05/397471 / HA RK 21-226
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij letselschade door onverwacht optillen tijdens evenement

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een deelgeschil aan de orde over letselschade die is ontstaan door een ongeval tijdens een evenement. De verzoekster, die tijdens het evenement door een bekende onverwacht 30 centimeter werd opgetild, viel en liep een Lisfranc fractuur op. De rechtbank moest beoordelen of de actie van de verweerder onrechtmatig was en of hij aansprakelijk was voor de schade die de verzoekster had geleden. De rechtbank concludeerde dat het optillen van de verzoekster, zonder aankondiging en in een toestand van alcoholgebruik, een onrechtmatige daad opleverde. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich had moeten onthouden van deze actie, gezien de risico's die het met zich meebracht. De rechtbank verklaarde de verweerder aansprakelijk voor de schade en veroordeelde hem tot vergoeding van de kosten van de deelgeschilprocedure, die op € 6.915,60 werd begroot. De beschikking werd uitgesproken op 20 juli 2022.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/397471 / HA RK 21-226
Beschikking van 20 juli 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. F.B. van Batenburg te Alphen aan den Rijn,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de naamloze vennootschap
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ,
gevestigd te Nijmegen,
verweerders,
advocaat mr. S.B. Weyn te Amersfoort.
Partijen worden verder [verzoekster] , [verweerder sub 1] en Bovemij genoemd. [verweerder sub 1] en Bovemij worden samen aangeduid als “ [verweerder sub 1] c.s. ”

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 2 producties,
  • het verweerschrift met 4 producties
  • de brief met producties 3 en 4 van [verzoekster] , ingekomen op 23 mei 2022,
  • de brief met productie 5 van [verzoekster] , ingekomen op 24 mei 2022.
  • de mondelinge behandeling van 25 mei 2022. Verschenen zijn enerzijds [verzoekster] , bijgestaan door mr. Van Batenburg voornoemd, en de vader van [verzoekster] en anderzijds [verweerder sub 1] bijgestaan door mr Weyn voornoemd. Mrs. Van Batenburg en Weyn hebben het standpunt van hun cliënten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen
  • de brief van mr. Van Batenburg van 21 juni 2022 waarin hij bericht dat partijen er niet in zijn geslaagd een regeling buiten rechte te treffen en verzoeken om een beslissing te nemen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] en [verweerder sub 1] zijn bekenden van elkaar. Ze kenden elkaar via een gezamenlijke vriendin, hebben elkaar twee of drie keer eerder ontmoet en hebben daarbij ook een keer samen, met een of twee anderen, gegeten.
2.2.
Op 3 augustus 2019 waren [verzoekster] en [verweerder sub 1] aanwezig bij een evenement in Amsterdam. Op enig moment stonden ze in de buurt van een buitenpodium op de Westermarkt in Amsterdam, waar muziek werd gespeeld/gedraaid en werd gedanst. Ze stonden in eerste instantie in het drukke gedeelte voor het podium, daarna in een wat rustiger gedeelte naast of achter het podium. Net als (een deel van) de rest van het publiek dansten zij op, althans bewogen zij mee met, de muziek.
2.3.
Op enig moment, rond 20:00 uur heeft [verweerder sub 1] tijdens dit dansen/bewegen op muziek [verzoekster] zonder aankondiging bij haar middel gepakt en enkele seconden ongeveer 30 centimeter opgetild. Toen [verzoekster] weer neerkwam is zij gevallen (verder: het ongeval).
2.4.
Tussen 13:00 en 20:00 hadden [verzoekster] en [verweerder sub 1] beiden ongeveer 8 tot 10 drankjes gedronken. Ze waren ten tijde van het ongeluk naar eigen zeggen ‘vrolijk aangeschoten’ ( [verzoekster] ) dan wel ‘vrolijk aangeschoten/dronken’ ( [verweerder sub 1] ).
2.5.
Door het ongeval heeft [verzoekster] in haar rechtervoet een ‘Lisfranc fractuur’ (een breuk in de voorvoet) opgelopen. Zij heeft daarvoor meerdere operaties ondergaan en ondervindt daarvan nog klachten en beperkingen.
2.6.
In een brief van 18 maart 2021 heeft (de belangenbehartiger van) [verzoekster] Bovemij, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] , gevraagd binnen vier weken de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] te erkennen voor de door het ongeval veroorzaakte schade van [verzoekster] . Erkenning van aansprakelijkheid is uitgebleven.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv, bij een bij voorraad uitvoerbare beschikking voor recht verklaart dat:
[verweerder sub 1] en Bovemij aansprakelijk zijn voor de door [verzoekster] geleden schade als gevolg van het ongeval en gehouden zijn deze schade volledig te vergoeden;
Bovemij gehouden is tot rechtstreekse betaling aan [verzoekster] van al hetgeen zij op grond van de verzekeringsovereenkomst met [verweerder sub 1] aan hem verschuldigd is,
met veroordeling van [verweerder sub 1] c.s. in de kosten van het deelgeschil op de voet van artikel 1019aa Rv jo artikel 6:96 lid 2 BW.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] verklaard dat met het in rov. 3.1. sub a) weergegeven verzoek bedoeld is dat voor recht wordt verklaard dat (alleen) [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor de schade en dat ten aanzien van Bovemij alleen het verzoek als weergegeven sub b) wordt gedaan. Zij heeft haar verzoek in die zin verminderd.
3.3.
[verzoekster] legt kort weergegeven aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerder sub 1] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar op zijn eigen initiatief, zonder toestemming en geheel onverwacht (van achteren) op te tillen en vervolgens los te laten, waardoor zij ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen. [verweerder sub 1] is daarom voor de haar ontstane schade aansprakelijk, aldus [verzoekster] . Op grond van het bepaalde in artikel 7:954 BW dient Bovemij, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [verzoekster] , indien zij ter zake van de schade door het ongeval een uitkering aan [verweerder sub 1] verschuldigd is, het verschuldigde bedrag direct aan [verzoekster] te betalen.
3.4.
[verweerder sub 1] c.s. voert verweer. Erkend wordt dat [verweerder sub 1] [verzoekster] 30 centimeter heeft opgetild en vervolgens heeft proberen neer te zetten, waarbij [verzoekster] ten val is gekomen. Het optillen was echter, aldus [verweerder sub 1] c.s. , in de gegeven omstandigheden niet zo onverhoeds dat [verzoekster] dat niet had hoeven te verwachten en het optillen door [verweerder sub 1] was in de gegeven omstandigheden (ook overigens) niet dusdanig gevaarscheppend dat [verweerder sub 1] zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had dienen te onthouden.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is of [verweerder sub 1] met het optillen van [verzoekster] jegens [verzoekster] onrechtmatig heeft gehandeld, doordat hij daarmee heeft gehandeld in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 BW). Of dat het geval is moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van een gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) door dat gedrag zo groot is, dat de dader zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden [1] .
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen en herinneringen over het ongeval van [verzoekster] en [verweerder sub 1] niet op alle punten overeenstemmen. Zo verklaart [verzoekster] dat zij zich herinnert dat [verweerder sub 1] en zij niet één op één samen aan het dansen waren maar dat zij ‘met iedereen gezellig aan het bewegen’ waren. [verweerder sub 1] verklaart dat [verzoekster] en hij eerst aan het feesten waren ‘met de massa’ maar dat zij later wel individueel met elkaar aan het dansen waren, een soort salsadansen waarbij ze de handen vasthadden en om elkaar heen dansten. Verder verschillen de verklaringen/herinneringen van [verzoekster] en [verweerder sub 1] ook op het punt van of [verweerder sub 1] [verzoekster] ‘meer van achter’ (volgens [verzoekster] ) of van voren (volgens [verweerder sub 1] ) optilde. Op basis van de standpunten in het verzoekschrift en het verweerschrift en de verklaringen van [verzoekster] en [verweerder sub 1] tijdens de mondelinge behandeling, die onderling overeenkwamen of over en weer niet weersproken zijn, kan in ieder geval van het volgende worden uitgegaan:
  • [verzoekster] en [verweerder sub 1] zijn bekenden van elkaar, die elkaar niet meer dan 4 keer hebben ontmoet;
  • [verzoekster] en [verweerder sub 1] waren aan het dansen/bewegen op muziek bij een muziekpodium op een evenement;
  • [verweerder sub 1] is geen geoefende danser; [verweerder sub 1] en [verzoekster] zijn niet als danspaar op elkaar ingespeeld;
  • Beiden hadden een aanzienlijke hoeveelheid alcohol op (8-10 consumpties in een periode van 13:00-20:00 uur). Beiden waren ‘aangeschoten’, [verweerder sub 1] heeft verklaard dat hij denkt dat hij ‘dronken’ was.
  • [verweerder sub 1] heeft [verzoekster] (zoals hij ter zitting verklaart) in een impuls bij haar middel gepakt en een paar seconden 30 centimeter opgetild; [verzoekster] en [verweerder sub 1] stonden toen binnen armafstand, maar wel op enige afstand, niet met de neuzen bij elkaar;
  • Dit optillen ging zonder aankondiging of overleg; [verzoekster] verklaart dat het voor haar onverwacht gebeurde, [verweerder sub 1] verklaart dat hij zich kan voorstellen dat het voor [verzoekster] onverwacht was.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het in ‘aangeschoten’ toestand, in een impuls en onverwacht (van voren dan wel meer van achter) tot een hoogte van 30 centimeter optillen van een ander die ook ‘aangeschoten’ is, een dusdanig groot risico oplevert dat beiden of een van beiden tijdens het optillen of neerkomen ongelukkig ten val komen en een van hen letsel oploopt, dat [verweerder sub 1] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.
4.4.
Dat is niet anders indien [verweerder sub 1] en [verzoekster] op dat moment één op één met elkaar aan het dansen waren op de door [verweerder sub 1] omschreven wijze. [verweerder sub 1] was geen geoefend danser en [verweerder sub 1] en [verzoekster] waren ook geen op elkaar ingespeeld danspaar. Anders dan wat [verweerder sub 1] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd brengt de omstandigheid dat er door hen (op een evenement, bij een muziekpodium) gedanst werd ook niet met zich dat [verzoekster] er rekening mee had moeten houden dat ze zonder enige aankondiging 30 centimeter zou worden opgetild. Dit geldt temeer in een situatie als hier, waarin [verweerder sub 1] en [verzoekster] elkaar weliswaar kenden en in goede sfeer en verstandhouding op dat evenement aanwezig waren, maar elkaar niet anders omschrijven dan als ‘bekenden’ van elkaar die elkaar niet meer dan een keer of drie eerder bij een wederzijdse vriendin hadden ontmoet. Zoals overwogen heeft [verweerder sub 1] ook verklaard dat hij zich kan voorstellen dat het optillen voor [verzoekster] onverwacht kwam.
Anders dan zijdens [verweerder sub 1] is aangevoerd is de hoogte van 30 centimeter tot waar [verzoekster] werd opgetild ook niet zo laag dat daarvan geen gevaar te duchten is. Integendeel, de rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het tot die hoogte optillen van een volwassen persoon, als dat zoals hier onverwacht en zonder overleg gebeurd, een aanmerkelijk risico met zich brengt op een valpartij, met alle risico’s van dien, of op een ongelukkige landing met letsel, zoals dat zich hier heeft verwezenlijkt. Dit geldt temeer in een situatie zoals hier waarin beide personen onder invloed van alcohol zijn.
4.5.
Nu verder geen omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden is de conclusie dat [verweerder sub 1] jegens [verzoekster] onrechtmatig heeft gehandeld. Hij is daarom aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door het ongeval en het daarbij door [verzoekster] opgelopen letsel. Dat er omstandigheden zijn die er toe zouden leiden dat de schade deels voor rekening van [verzoekster] zelf zouden moeten blijven zijn niet aangevoerd, zodat ook de verklaring voor recht dat deze volledig voor rekening van [verweerder sub 1] komt toewijsbaar is. Bovemij heeft verder geen verweer gevoerd tegen de verzochte verklaring voor recht als aangehaald onder 3.1. sub b) zodat ook deze toewijsbaar is.
kostenbegroting
4.22.
[verzoekster] heeft voorts verzocht om begroting van en veroordeling in de kosten op de voet van art. 1019aa Rv. Bij de begroting moeten alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen, met toepassing van de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn.
4.23.
[verzoekster] stelt dat zij kosten heeft gemaakt van € 8.538,81 (26,16 uur x uurtarief € 260,00, vermeerderd met 21% btw -wat volgens [verzoekster] € 1.428,21 zou zijn- en € 309,00 aan griffierecht) [verweerder sub 1] c.s. heeft verweer gevoerd tegen het uurtarief en het aantal bestede uren, wat beide volgens hem niet redelijk zou zijn.
4.24.
De rechtbank overweegt dat het door [verzoekster] gebruikte uurtarief in een letselschadezaak voor een gespecialiseerde advocaat niet ongebruikelijk is en acht dit redelijk. Ten aanzien van de tijdsbesteding overweegt de rechtbank dat, anders dan [verweerder sub 1] stelt, niet reeds uit de omstandigheid dat voor de kosten van rechtsbijstand een minimale tijdseenheid van tien minuten worden gebruikt kan worden afgeleid dat de tijdsbesteding onvoldoend inzichtelijk is of dat de kosten niet redelijk zijn. De rechtbank acht evenmin onredelijk dat de reistijd tegen het uurtarief van de specialist bij de begroting wordt betrokken. Gelet op de inhoud en aard van het in het deelgeschil voorgelegde geschil, dat feitelijk enkel de vraag behelst of in de gegeven omstandigheden het door [verweerder sub 1] optillen van [verzoekster] onrechtmatig is, de inhoud en (relatief beperkte) omvang van het verzoekschrift en spreekaantekeningen en de omstandigheid dat de rechtsbijstand wordt verleend door een gespecialiseerde advocaat, acht de rechtbank het aantal bestede uren (waaronder tien uur voor het verzoekschrift, naast zestien tijdseenheden van tien minuten voor studie en bespreking van het dossier) wel hoger dan redelijk. Daarbij komt dat blijkens de specificatie bijvoorbeeld vier keer tijd is besteed aan correspondentie met een medisch adviseur, terwijl het bestaan, de omvang en causaliteit van het letsel geen onderwerp is van het deelgeschil. Al met al acht de rechtbank een tijdsbesteding van 21 uur nog redelijk en begroot zij de kosten aldus op € 6.915,60 (21 x € 260,00 +21% = € 6.606,60 + € 309,00 griffierecht). [verweerder sub 1] c.s. zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat:
  • [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade als gevolg van het ongeval en gehouden is deze schade volledig te vergoeden,
  • Bovemij gehouden is tot rechtstreekse betaling aan [verzoekster] van al hetgeen zij op grond van de verzekeringsovereenkomst aan hem verschuldigd is,
5.2.
begroot de kosten van deze deelgeschilprocedure op een bedrag van € 6.915,60 en veroordeelt [verweerder sub 1] c.s. tot vergoeding dat bedrag,
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.

Voetnoten

1.HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576 (zwiepende tak) rov 3.4.; HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5784 (Jansen/Jansen) rov 4.1.