ECLI:NL:RBGEL:2022:3666

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/05/403524 / KG ZA 22-140
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicaties en inbreuk op persoonlijke levenssfeer in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een insolventie-adviseur, en een gedaagde, een online brand & marketing designer. De eiser vorderde onder andere dat de gedaagde onrechtmatige publicaties over hem op verschillende websites zou verwijderen. De eiser stelde dat de gedaagde hem in diskrediet bracht door valse beschuldigingen te uiten en dat hij slachtoffer was van een criminele organisatie waarbij de gedaagde betrokken zou zijn. De eiser had eerder aangifte gedaan tegen de gedaagde wegens belediging en smaad. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij enkel feiten publiceerde die door anderen waren geuit en dat hij niet verantwoordelijk was voor de inhoud van andere websites.

De rechtbank oordeelde dat de publicaties op de website van de gedaagde onrechtmatig waren jegens de eiser, omdat deze publicaties ernstige inbreuken maakten op de persoonlijke levenssfeer van de eiser. De gedaagde werd veroordeeld om de betreffende website binnen 72 uur offline te halen. De vordering tot rectificatie van de gedaagde werd afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat de beschuldigingen feitelijk onjuist waren. De rechtbank wees ook de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding af, omdat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat hij schade had geleden. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.102,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de noodzaak voor publicisten om zorgvuldig om te gaan met de feiten die zij publiceren, vooral wanneer deze schadelijk kunnen zijn voor de reputatie van een individu.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/403524 / KG ZA 22-140
Vonnis in kort geding van 21 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.G. Roethof te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 mei 2022, met 20 producties;
  • de e-mail van 1 juni 2022 van mr. Gerrits, met 8 producties;
  • de mondelinge behandeling van 7 juni 2022;
  • de pleitnota van mr. Gerrits.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is insolventie-adviseur. Hij maakt gebruik van de website [website] . [eiser] is enig aandeelhouder van [naam uitzendbureau] (hierna: [naam uitzendbureau] ). In het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: het handelsregister) is vermeld dat [naam uitzendbureau] gevestigd is in [vestigingsplaats] en onder meer actief is als uitzendbureau. Daarnaast voert [eiser] de eenmanszaak [naam adviesbureau] (hierna: [naam adviesbureau] ). In het handelsregister is vermeld dat [naam adviesbureau] onder meer actief is als juridisch en bedrijfskundig adviesbureau. [eiser] is voorts oprichter van [naam telecombedrijf] (hierna: [naam telecombedrijf] ), gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland. [eiser] heeft de naam ‘ [woordmerk] ’ als woordmerk laten inschrijven in het handelsregister van het Benelux-Merkenbureau voor de Intellectuele Eigendom.
2.2.
[gedaagde] is actief als online brand & marketing designer en online researcher.
2.3.
Op 26 maart 2015 is [eiser] door de Arrondissementsrechtbank Osnabrück (Duitsland) wegens computerfraude veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De computerfraude bestond er, kort gezegd, uit dat via [naam telecombedrijf] onterecht bedragen werden geïncasseerd van rekeningen van Duitse consumenten. [eiser] heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld en het vonnis is - naar Duits recht - in kracht van gewijsde gegaan op 3 juni 2015.
2.4.
Op 1 december 2016 is [eiser] door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, wegens deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. Tevens is [eiser] een verbod opgelegd tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of vennoot van enig rechtspersoon, voor de duur van vijf jaren nadat hij zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten. Daarnaast is de openbaarmaking (op www.rechtspraak.nl) van het vonnis bepaald na het onherroepelijk worden daarvan, met vermelding van de personalia van [eiser] .
2.5.
Bij e-mail van 20 maart 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
‘Al jouw slachtoffers uit het verleden en heden vormen tezamen een front want het wordt tijd voor genoegdoening.
En als antwoord op je online activiteiten naar mij toe, en er komt nog veel, veel meer, [eiser] (…)’
Daarnaast bevat de e-mail een lijst van 58 links naar websites/domeinnamen die onder meer de vermelding ‘ [eiser] ’ bevatten.
2.6.
Bij diverse e-mails van 24 maart 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
[16:44 uur] ‘(…) Wel merk ik dat het je allemaal heel hoog heb zitten, onze online activiteiten, baal je, echt wel, toch? en geloof mij maar dat is slecht 10% van datgene wat nog gaat komen (…)
Je snapt het nog steeds niet he, alles wat er online staat is niet door mij maar juist door al jouw slachtoffers, benadeelde bedrijven en de media geplaatst. En wij zitten achter jou aan (…)
Want zowel de vele gedupeerde, ik (krijg nog veel geld van je voor geleverde werkzaamheden) en vele instanties en organisaties weten wie, wat en hoe je te werk ga, als oplichter, crimineel, leugenaar, en meer reeds vele jaren. Maar dat merk je straks wel, alles op z’n tijd, want eindelijk weten we nu weer waar je uithangt en werkt, dus kan de papierenmolen weer starten.
Want onderzoek heeft opgeleverd dat je wederom met oplichtingspraktijken bezig ben vanuit je vele “kantoren en bedrijven” in [vestigingsplaats] en nog veel meer plaatsen. Wat een verhaal, te mooi om waar te zijn. Alles is al veilig gesteld en overgedragen aan de juiste media, gedupeerde personen en organisaties. Dat wordt weer smullen online en in het nieuws, [eiser] .
(…) Ik voel mij nu echt niet meer veilig, omdat je nu eenmaal een psychopaat, gek en idioot ben.
(…)
Wij hebben alle documenten, files en bewijzen van al je criminele oplichtingspraktijken en de vele vele veroordelingen verzameld en die komen komende weken ook online.
Daarnaast zijn er reeds vele domeinnamen geregistreerd en geactiveerd, die allemaal over jouw heden en verleden gaan.
[eiser] , wij waarschuwen niet eens, maar informeren iedereen domweg.
(…)
Wij hoeven niet slimmer te zijn als jij alleen je maar te volgen en goed alles te onderzoeken.
(…)
Verder krijg je de groeten van vele teamleden (…)’
[17:23 uur] ‘Mijn vrouw zegt zojuist tegen mij, waar zijn jullie mee bezig? (…) Waarop ik zeg, [eiser] verteld leugens over mij, en wij pakken hem terug met feiten en datgene wat al online staat, ja toch.
Waarop zij zegt, jullie moeten er gewoon mee stoppen, waarop ik denk, zit wel wat in, maar ik stop pas als ook [eiser] stopt. (…)’
[18:14 uur] ‘alles is verwijderd, ik ga verder met mijn eigen leven, doe jij dat ook Pieter (…)’
[18:18 uur] ‘alleen de domeinnaam zal ik nog moeten stopzetten’
2.7.
Op 14 oktober 2021 heeft [gedaagde] websites op de domeinnaam [website] (hierna ook: de/deze website) (opnieuw) online gezet. [eiser] is daarop middels een door hem gebruikte Google-functie geattendeerd. Op de website was op dat moment onder meer vermeld ‘Nepbedrijf [naam adviesbureau] ’ en ‘Video’s van een gestoorde psychopaat’.
2.8.
Op 20 oktober 2021 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens belediging via [website] .
2.9.
Op 8 maart 2022 heeft [eiser] bij de politie een aanvullende aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens smaad/laster via [website] .
2.10.
Bij e-mail van 19 maart 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
‘(…) Helaas zijn je vele pogingen en het indienen van klachten/verzoeken m.b.t. het verwijderen van de site en/of domeinnaam wederom bij diverse organisaties afgewezen. Dit omdat ik gedegen mijn online beweegredenen goed onderbouw, aantoon en zorgvuldig bewijs aanvoer.
Dus dat gaat je zo niet lukken.
En ondanks je eerdere belofte om mij niet publiekelijk aan te vallen met al je valse beweringen plaats je toch een video online over mij, doe je 2x aangifte en span je mij een rechtszaak aan, geheel onterecht en geheel verzonnen.
Dan ga ik niet stilzitten en kom meteen in aktie zoals je ziet. En doe waarin ik goed ben.
Dus ben je echt serieus geïnteresseerd in een oplossing m.b.t. het verwijderen van alle informatie, content en websites.
Laat het maar weten. (…)’
2.11.
Bij betekende brief van 20 maart 2022 heeft [eiser] [gedaagde] onder meer gesommeerd om, binnen 24 uur na de betekening, het domein [website] en alle daarop over hem gepubliceerde ‘nep-nieuws, feitelijke onwaar- en onjuistheden’ te verwijderen en verwijderd te houden en alle ‘onware publicaties’ op LinkedIn te verwijderen en verwijderd te houden. [eiser] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor uit onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] voortvloeiende schade.
2.12.
Op enig moment heeft [eiser] bij deze rechtbank een procedure tegen (onder meer) [gedaagde] aanhangig gemaakt. In die procedure heeft [eiser] onder meer gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] jegens [eiser] een onrechtmatige daad heeft begaan, door in voornoemde Duitse strafzaak valselijk te verklaren over [eiser] . Bij vonnis van 20 april 2022 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van [eiser] om onmiddellijk mondeling vonnis te wijzen zal toewijzen, welk vonnis binnen veertien dagen schriftelijk zal worden bevestigd aan partijen;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen 72 uur na dit vonnis over te gaan tot rectificatie van de onterechte beschuldigingen jegens [eiser] , middels een perspublicatie in het ANP, de Geassocieerde Persdienst, alsmede Novum, conform de tekst zoals in de dagvaarding vermeld;
III. [gedaagde] veroordeelt om binnen 72 uur na dit vonnis, alle door [gedaagde] gecreëerde websites op de door hem verworven domeinnamen offline te halen en offline te houden, waaronder in ieder geval de volgende domeinnamen:
- [website] ;
- [website] ;
- [website] ;
- [website] ;
- [website] ;
- [website] ;
- alle 58 websites / domeinnamen genoemd in het e-mailbericht d.d. 20 maart 2020 van [gedaagde] aan [eiser] ;
- alle 57 websites / domeinnamen genoemd in het e-mailbericht d.d. 24 maart 2020 van [gedaagde] aan [eiser] ;
IV. [gedaagde] veroordeelt om binnen 72 uur na dit vonnis, alle door [gedaagde] gedane publicaties van zowel fotomateriaal, informatie en/of andere uitlatingen jegens [gedaagde] en/of de ondernemingen van [eiser] te (laten) verwijderen van het internet en/of sociale media;
V. [gedaagde] met onmiddellijke ingang veroordeelt tot een verbod tot het doen van smadelijke en lasterlijke publicaties en/of uitlatingen jegens [eiser] in de media, op internet en/of op social media, waaronder in ieder geval LinkedIn, Instagram en/of YouTube;
VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een voorschotbedrag van € 10.000,00 ten behoeve van de door [eiser] geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad jegens [eiser] ;
VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van het bedrag van
€ 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met voldoening van het onder II. tot en met V. gevorderde, met een maximum van € 100.000,00;
VIII. [gedaagde] veroordeelt in de kosten die [eiser] in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van het hiervoor gevorderde verschuldigd zal worden;
IX. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de advocaatkosten, het griffierecht en de noodzakelijke verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis, indien voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] is slachtoffer geworden van een criminele organisatie, waarbij [gedaagde] is betrokken. Deze criminele organisatie probeert [eiser] onder druk te zetten om bepaalde juridische procedures niet (verder/meer) te voeren. [gedaagde] handelt uit wrok; er is sprake van een hetze tegen [eiser] , met als doel om [eiser] schade toe te brengen. Onder de naam van [eiser] zijn vele, vrijwel identieke, valse websites aangemaakt, waarop onwaarheden over hem zijn geschreven en waarop diffamerende publicaties zijn geplaatst waarmee zijn reputatie ernstig wordt geschaad en hij in diskrediet wordt gebracht. [eiser] wordt in een zeer negatief daglicht geplaatst. [gedaagde] zit achter de websites. Ook op social media-accounts (LinkedIn en Instagram) van [gedaagde] zijn onrechtmatige berichtgevingen over [eiser] geplaatst. Van journalistiek is geen sprake. Er is sprake van afpersing en/of chantage, omdat de websites tegen betaling door [eiser] offline gehaald kunnen worden. Het handelen van [gedaagde] is onrechtmatig jegens [eiser] : hij heeft gehandeld in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en daarmee inbreuk gemaakt op de privacy van [eiser] en hij heeft inbreuk gemaakt op het handelsnaamrecht van [eiser] . Ook heeft [gedaagde] identiteitsfraude gepleegd en maakt hij zich schuldig aan smaad, laster en belediging, hetgeen strafbare feiten zijn. Het handelen van [gedaagde] is in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser] wordt niet alleen beschuldigd van het plegen van strafbare feiten (oplichting, fraude en deelname aan een criminele organisatie), maar ook is sprake van karaktermoord, onder meer door [eiser] uit te maken voor pathologische leugenaar, geestelijk gestoord en narcist. De uitlatingen zijn onnodig grievend. [gedaagde] kan geen gerechtvaardigd beroep doen op artikel 10 EVRM. Het feitenmateriaal rechtvaardigt de uitlatingen van [gedaagde] niet. Van nepbedrijven is geen sprake. [eiser] en zijn bedrijven lijden door het handelen van [gedaagde] schade, bestaande uit emotionele, maatschappelijke, psychische en financiële schade. [gedaagde] is daarvoor aansprakelijk. [eiser] heeft bij zijn vorderingen een spoedeisend belang. Het voorgaande rechtvaardigt het opleggen van een dwangsom, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. [eiser] heeft bij zijn vorderingen geen spoedeisend belang, omdat hij al sinds 14 oktober 2021 bekend is met desbetreffende website. [gedaagde] is slechts eigenaar van de website [website] . [gedaagde] is geen eigenaar van de overige door [eiser] genoemde domeinnamen/websites, zodat hij voor de inhoud daarvan niet verantwoordelijk kan worden gehouden en hij deze niet offline kan halen en houden. Derden kopiëren de inhoud van de website van [gedaagde] . Van onrechtmatige registratie van de website is geen sprake. De website is niet opgezet om [eiser] te schaden of in diskrediet te brengen. [gedaagde] is onderzoeker en journalist en hij probeert het publiek te waarschuwen voor en te beschermen tegen de praktijken van [eiser] . Daarbij bestaat een groot maatschappelijk belang. Publicaties worden gedaan aan de hand van feiten die door andere media of door [eiser] zelf openbaar zijn gemaakt. Blijkens diverse vonnissen heeft [eiser] zich bezig gehouden met fraude, oplichtingspraktijken en nepbedrijven. [eiser] wil met ‘nepbedrijf’ [naam uitzendbureau] - een vennootschap zonder personeel en geldig adres - hetzelfde doen als hij met [naam telecombedrijf] heeft gedaan, te weten anderen financieel benadelen. Voor toewijzing van de vordering tot rectificatie bestaat geen rechtsgrond en bovendien kan [gedaagde] aan betreffende veroordeling niet voldoen, voornamelijk omdat dit zou betekenen dat [gedaagde] wordt verplicht om een leugen over [eiser] te verspreiden. Van afpersing en/of chantage is geen sprake. Van de door [eiser] gestelde inbreuken is geen sprake. De uitingen van [gedaagde] vallen onder de (journalistieke) vrijheid van meningsuiting en deze zijn niet onnodig grievend. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. Van schade als gevolg van het handelen van [gedaagde] is geen sprake, althans heeft [eiser] dit op geen enkele wijze onderbouwd. Aan de voorwaarden voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is niet voldaan. [eiser] heeft geen enkel bewijs geleverd bij zijn stelling dat hij onder druk wordt gezet door een criminele organisatie, waarbij [gedaagde] betrokken zou zijn. De naam en domeinnaam van [eiser] zijn geen geregistreerde of beschermde handelsmerken. De vordering onder IV is te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Het gevorderde onder V is onvoldoende bepaald, erg prematuur en in strijd met het recht op de vrijheid van meningsuiting, zeker nu het gaat om een vordering in kort geding. [gedaagde] is bereid om een deel van de niet-feitelijke informatie, zoals bepaalde meningen / kwalificaties of linkjes naar films, van de website te verwijderen. Er is geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom en/of proceskosten, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering onder I is geen vordering die [eiser] tegen [gedaagde] kan instellen. Deze vordering zal verder niet worden behandeld. Bij de beoordeling van de overige vorderingen staat het volgende voorop.
Een vordering in kort geding is slechts dan toewijsbaar als aannemelijk is dat eenzelfde vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het treffen van de voorlopige voorziening(en) vanwege het spoedeisend karakter gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kortgedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering.
Ontvankelijkheid
4.2.
Het spoedeisend belang van [eiser] volgt uit de aard en grondslagen van zijn vorderingen, zodat hij daarin ontvankelijk is. Weliswaar heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat [eiser] bij zijn vorderingen geen spoedeisend belang heeft, omdat hij al vanaf medio oktober 2021 met het bestaan van de website bekend is, maar [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] - dat de inhoud van de website telkens verandert en dat hij pas meer recent nadelige gevolgen van de website is gaan ondervinden - niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Bovendien is op de website vermeld dat deze ‘doorlopend aangevuld’ wordt. Een en ander leidt tot de conclusie dat een uitspraak in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
Toetsingskader
4.3.
Hoewel de vordering van [eiser] ziet op 57 respectievelijk 58 websites/domeinnamen, zal de voorzieningenrechter de beoordeling beperken tot [website] . Op social media zal hierna nog afzonderlijk worden ingegaan. [eiser] heeft aangegeven voornamelijk van deze website last te hebben. [gedaagde] heeft erkend dat deze website aan hem toebehoort. Hij heeft echter gemotiveerd betwist dat de andere websites door hem zijn gemaakt en/of aan hem toebehoren. Het enkele feit dat hij die andere websites onder de aandacht van [eiser] heeft gebracht, betekent niet dat hij ook eigenaar is van al die domeinnamen. Het was aan [eiser] om dit aannemelijk te maken, maar hij heeft volstaan met een verwijzing naar de inhoud van die websites, die overeen zouden stemmen met de inhoud van de website [website] . Dit is op zich echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [gedaagde] ook die andere websites beheert of in eigendom heeft. De overeenkomsten tussen de websites kunnen immers het gevolg zijn van het kopiëren van de website door derden, die ook door [eiser] zijn benadeeld, zoals [gedaagde] gemotiveerd heeft gesteld. Dit is ook in lijn met de inhoud van de e-mailberichten die [gedaagde] al op 24 maart 2020 heeft gestuurd en waar [eiser] - voor zover bekend - niet meer op heeft gereageerd. Daar komt bij dat [eiser] in dit kort geding ook geen stukken heeft overgelegd die specifiek betrekking hebben op al die andere door hem genoemde websites, zodat in dit kort geding die websites verder ook niet in de beoordeling meegenomen kunnen worden.
4.4.
Met betrekking tot de website [website] heeft dan het volgende te gelden. Volgens [eiser] is sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens hem, bestaande in onrechtmatige publicaties op die website. De vorderingen van [eiser] zijn voornamelijk gericht op het (doen) staken hiervan. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het op de weg van [eiser] ligt om aannemelijk te maken dat sprake is van onrechtmatig handelen, wat concreet betekent dat [eiser] moet specificeren dat en waarom bepaalde publicaties jegens hem onrechtmatig zijn. In de dagvaarding heeft [eiser] , onder verwijzing naar diverse producties, gespecificeerd welke onderdelen van de publicaties maken dat deze onrechtmatig zijn. [gedaagde] heeft niet betwist dat de betreffende producties een deel van de (op dat moment bestaande) inhoud van de publicaties weergeven.
4.5.
Voor de beoordeling van de (on)rechtmatigheid geldt het volgende toetsingskader. In zijn algemeenheid heeft als uitgangspunt te gelden dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). In het onderhavige geschil staan twee, ieder voor zich hoogwaardige, rechten tegenover elkaar, te weten enerzijds het recht van [eiser] op bescherming van zijn goede naam tegen lichtvaardig gepubliceerde beschuldigingen (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) en anderzijds de vrijheid van [gedaagde] om een mening te uiten over hetgeen hij in de maatschappij waarneemt (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Welk van deze rechten in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden, waaronder de aard van de gepubliceerde beschuldigingen, de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die beschuldigingen betrekking hebben, de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin ten tijde van de publicatie de beschuldigingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal en de inkleding van de beschuldigingen (Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221). Ook dient te worden bezien of is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Websites / domeinnamen
4.6.
Wat betreft de op de website geuite beschuldigingen heeft in elk geval het volgende te gelden. Op de website is onder meer te lezen dat [website] een website is die ‘volkomen nep’ is en die door oplichters wordt ingezet maar deze beschuldiging wordt niet hard gemaakt door [gedaagde] . Volgens [eiser] is [naam uitzendbureau] een werkelijk bestaand bedrijf dat omzet genereert. Dit heeft hij ook met stukken onderbouwd. Hier heeft [gedaagde] vervolgens weinig tot niets tegen in gebracht. Weliswaar vermoedt en vreest [gedaagde] dat [eiser] - op vergelijkbare wijze als hij in het verleden met [naam telecombedrijf] heeft gedaan - door middel van ‘nepbedrijf’ [naam uitzendbureau] derden financieel wil benadelen, maar de omstandigheden dat [naam uitzendbureau] volgens [gedaagde] geen personeel in dienst heeft en niet is gevestigd op het door haar aangegeven adres (wat in onderzoek is bij de Kamer van Koophandel), zijn onvoldoende om dit te kunnen aannemen.
4.7.
Daarnaast vermeldt de website diverse persoonsgegevens, zoals de namen van [eiser] , zijn geboortedatum en (al dan niet actuele) adres, telefoonnummer en e-mailadres. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat en waarom het voor het doel dat hij nastreeft nodig is al deze persoonsgegevens van [eiser] te vermelden en dat niet kan worden volstaan met andere gegevens waarmee [eiser] in voldoende mate identificeerbaar is. Bij het voorgaande komt dat de persoonsgegevens van [eiser] gecombineerd worden met kwalificaties als ‘(gevaarlijke) psychopaat’, ‘krankzinnige’ en ‘zwaar gestoorde’. Hoewel deze kwalificaties worden gepresenteerd als feiten, zijn dit ongefundeerde beschuldigingen. Nergens blijkt uit dat aan de kwalificaties enig deugdelijk onderzoek en voldoende feitelijke vaststellingen ten grondslag liggen. Gelet op de ernst en voorzienbare gevolgen daarvan voor [eiser] had [gedaagde] zich voorafgaand aan dergelijke publicaties ervan moeten vergewissen dat de beweerde feiten op het moment van publicatie voldoende vaststonden. Niet gesteld of aannemelijk is geworden dat [gedaagde] dit heeft gedaan. Volgens [gedaagde] citeert hij slechts wat anderen (in openbare bronnen) hebben verklaard of wat [eiser] zelf heeft verklaard, maar dat blijkt nergens uit. Ook ten aanzien van de kwalificaties geldt dat de vermelding daarvan veel verder gaat dan nodig is om het door [gedaagde] gestelde doel te bereiken. De kwalificaties zijn onnodig grievend. Een en ander maakt dat sprake is van een ernstige inbreuk op het recht van [eiser] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, die niet gerechtvaardigd kan worden met een beroep op de vrijheid van meningsuiting.
[eiser] hoeft zich dit niet te laten welgevallen. Hij vordert terecht verwijdering van deze uitlatingen ter bescherming van zijn reputatie, persoonlijke levenssfeer en privacy.
4.8.
Nu om de hiervoor vermelde redenen al kan worden geconcludeerd dat de publicaties op de website [website] onrechtmatig zijn jegens [eiser] , kan in het midden blijven of er daarnaast ook nog sprake is van strijd met bepalingen van de AVG, strijd met artikel 5 Handelsnaamwet en strijd met strafrechtelijke bepalingen - voor zover van toepassing in deze zaak - zoals [eiser] ook uitvoerig heeft betoogd.
4.9.
Omdat de publicaties op de website [website] onrechtmatig zijn jegens [eiser] , is de vordering (onder III.) om [gedaagde] te veroordelen om die website offline te halen, toewijsbaar.
Rectificatie
4.10.
[eiser] heeft ook rectificatie gevorderd conform een door hem opgestelde tekst, maar die vordering is niet toewijsbaar. De rectificatie zoals die door [eiser] wordt gevorderd houdt in dat [gedaagde] ook de mededelingen moet rectificeren dat hij - [eiser] - zich schuldig heeft gemaakt aan bepaalde strafbare feiten, maar niet gesteld of aannemelijk is geworden dat de vermelde veroordelingen feitelijk onjuist zijn. Daarbij wordt ook verwezen naar hetgeen hieromtrent is opgenomen onder de feiten. In zoverre weegt het recht van [eiser] niet zwaarder dan het recht van [gedaagde] , waarbij ook van belang is dat de veroordelingen maatschappelijk relevant zijn gelet op de ernstige misstand waarop deze betrekking hebben. Dat de veroordelingen volgens [eiser] op feitelijke onjuistheden en onwaarheden berusten, maakt dat niet anders. Een en ander maakt dat er onvoldoende grond is om het gevorderde onder II. te kunnen toewijzen. Ook toewijzing van het mindere is niet mogelijk nu niet is toegelicht dat en waarom een perspublicatie bij het ANP of Novum nodig is en overigens door [gedaagde] onbetwist is gesteld dat de Geassocieerde Persdienst inmiddels is opgeheven.
Voorschot schadevergoeding
4.11.
[eiser] vordert voorts een voorschot op schadevergoeding. Voor toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het restitutierisico.
4.12.
[eiser] heeft in dit verband gesteld dat hij (dan wel zijn ondernemingen) aanzienlijke financiële schade lijdt als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] maar dit is verder niet toegelicht, ook niet na gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] . Meer in het bijzonder heeft [eiser] nagelaten uiteen te zetten waaruit die schade dan bestaat en wanneer en hoe die zich bij hem in persoon heeft voorgedaan. Bovendien heeft [gedaagde] gemotiveerd gesteld dat sprake is van een aanzienlijk restitutierisico, wat door [eiser] verder niet meer is betwist. Daarmee is niet voldaan aan de hiervoor genoemde eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, nog daargelaten dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarbij een spoedeisend belang heeft. De vordering onder VI. zal daarom worden afgewezen.
Dwangsom
4.13.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de website vrijwillig offline zal halen als hij daartoe wordt veroordeeld, althans de inhoud ervan zal aanpassen in overeenstemming met wat in dit vonnis wordt bepaald. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen, zodat er onvoldoende grond is om [gedaagde] tot betaling van een dwangsom te veroordelen, zoals gevorderd onder VII.
Publicaties internet en (social) media
4.14.
Het gevorderde onder IV. is, mede gelet op het voorgaande, dusdanig ruim en onbepaald dat er onvoldoende grond is om dit toe te toewijzen.
4.15.
De vordering onder V. wordt om dezelfde reden afgewezen, waarbij bovendien wordt opgemerkt dat [eiser] heeft nagelaten toe te lichten dat er - naast de publicaties op de website als hiervoor genoemd - sprake is geweest van (andere) smadelijke of lasterlijke publicaties in de media, op internet en/of social media die toewijzing van een dergelijke verstrekkende vordering rechtvaardigen. Hij heeft in dit verband alleen een afdruk van een Instagram-account van [gedaagde] overgelegd die enkel verwijst naar een uitzending van Rambam en dat is onvoldoende.
Kosten
4.16.
Ten aanzien van het gevorderde onder VIII. overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het algemeen geldt weliswaar dat de kosten van de tenuitvoerlegging van een vonnis in beginsel voor rekening van de geëxecuteerde(n) zijn, maar de voorzieningenrechter kan - behoudens eventuele forfaitair te begroten nakosten - [gedaagde] niet op voorhand in de executiekosten veroordelen, omdat nog niet vaststaat of die kosten gemaakt zullen worden en, zo ja, wat de (redelijke) omvang daarvan is. Deze vordering is in zoverre ook te onbepaald om te kunnen worden toegewezen.
4.17.
Gelet op de onrechtmatigheid van (een deel van) de onderhavige publicaties, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding te veroordelen. [eiser] procedeert op basis van een toevoeging. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.102,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 72 uur na betekening van dit vonnis de websites op de domeinnaam [website] offline te halen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.102,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.