ECLI:NL:RBGEL:2022:2961

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
C/05/289366 / HA ZA 15-522
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring van aansprakelijke verzekeraar voor schade vanwege overlijden tijdens wielrenwedstrijd in Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 juni 2022 een vonnis gewezen in een vrijwaringsprocedure. De eiseres, Generali Versicherung A.G., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden Rad Union en Tourismusverband Kitzbüheler Alpen, naar aanleiding van schade die is ontstaan door het overlijden van een deelnemer aan een wielrenwedstrijd in Oostenrijk. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de organisatoren van de wedstrijd, waaronder Rad Union en Tourismusverband, de verzekeraar Generali moeten vrijwaren. In het tussenvonnis van 13 april 2022 is vastgesteld dat Generali haar vordering zonder verdere proceshandelingen toegewezen wenst te krijgen, terwijl Tourismusverband een nieuwe mondelinge behandeling verzocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen recht op een nieuwe mondelinge behandeling bestaat, omdat de rechterswisselingen niet zijn aangekondigd en de eerdere beslissingen bindend zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade en heeft hen veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 341.158,61 aan Generali, vermeerderd met rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van Generali begroot en zijn de gedaagden veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/289366 / HA ZA 15-522 / 167 / 512
Vonnis in vrijwaring van 15 juni 2022
in de zaak van
de vennootschap naar Oostenrijks recht
GENERALI VERSICHERUNG A.G.,
gevestigd te Wenen, Oostenrijk,
eiseres,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar Oostenrijks recht
RAD UNION – RADWELTPOKAL,
gevestigd te Innsbruck, Oostenrijk,
gedaagde,
voormalig advocaat mr. P.D. Bosma te Amsterdam, thans niet langer vertegenwoordigd,
2. de rechtspersoon naar Oostenrijks recht
TOURISMUSVERBAND KITZBÜHELER ALPEN – ST. JOHANN IN TIROL – OBERNDORF – KIRCHDORF – ERPFENDORF,
gevestigd te St. Johann in Tirol, Oostenrijk,
gedaagde,
advocaat mr. K.C. Adam te Enschede.
Partijen zullen hierna enerzijds Generali en anderzijds Rad Union en Tourismusverband genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 april 2022
  • de akte uitlaten voortzetting procedure van Generali
  • de akte uitlating van Tourismusverband.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Voor Rad Union heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld. Generali en Tourismusverband hebben zich bij akte uitgelaten over de wijze waarop de procedure zal worden voortgezet, conform het tussenvonnis van 13 april 2022. Volgens Generali dient haar vordering zonder nadere proceshandelingen te worden toegewezen. Tourismusverband wenst primair een nieuwe mondelinge behandeling. Subsidiair verzoekt zij een nadere akte te mogen nemen. In dit verband geldt het volgende.
2.2.
Tourismusverband heeft haar verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling gebaseerd op de jurisprudentie met betrekking tot de rechterswisseling. De rechtbank constateert dat dezelfde rechters ten overstaan van wie de comparitie op 26 januari 2016 heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016 het eerste daarop volgende inhoudelijke tussenvonnis hebben gewezen. Pas bij het wijzen van het volgende tussenvonnis op 6 juli 2016 is een rechter gewisseld. Bij het wijzen van het tussenvonnis op 9 oktober 2019 is opnieuw een rechter in de combinatie gewisseld. De rechtbank heeft geen van beide wisselingen aangekondigd. Het verbinden van rechtsgevolgen aan een schending van de verplichting daartoe is echter alleen aan de orde in zaken waarin een rechter wordt gewisseld na een mondelinge behandeling die na 20 maart 2020 plaatsvindt. Zie HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472, r.o. .3.4.6. Dat is in deze zaak niet aan de orde. De comparitie is, zoals gezegd, al op 26 januari 2016 gehouden. In voormeld arrest is de Hoge Raad in r.o. 3.4.3. teruggekomen van de voordien geldende regel dat de verplichting van het gerecht om na een mondelinge behandeling aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling, vervalt na de eerste uitspraak die op de mondelinge behandeling volgt en dat het na een uitspraak aan partijen is om in dit verband initiatieven te ontplooien. Zie HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:662, r.o. 3.7.3. Het niet aankondigen van de wisselingen strookt met deze destijds geldende regel en Tourismusverband heeft destijds ook geen initiatieven ontplooid, terwijl de rechterswisselingen voor haar kenbaar waren uit de tussenvonnissen. Tourismusverband heeft dus nu geen recht op een nieuwe mondelinge behandeling en de rechtbank ziet daartoe ook geen aanleiding, mede gelet op het volgende.
2.3.
Het verzoek om een nadere akte is in wezen erop gegrond dat Tourismusverband wil dat de rechtbank terugkomt op de bindende eindbeslissing in het vonnis van 23 maart 2016 dat sprake is van onrechtmatig nalaten in de zin van paragraaf 1294 ABGB, uit hoofde waarvan Tourismusverband jegens Generali op de voet van paragraaf 1295 ABGB schadeplichtig is, gelijk in de hoofdzaak Generali jegens [partij] schadeplichtig is uit hoofde van de EKHG. Daartoe voert Tourismusverband aan dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij (mede)organisator was van het wielerevenement waarbij de heer [overledene] om het leven is gekomen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte niet ambtshalve onderkend dat Tourismusverband naar Oostenrijks recht niet in een civiele procedure kan worden aangesproken als sprake is van handelen in haar functie van “Körperschaft des öffentlichen Rechts”; zogenoemd “hoheitliches Handeln”. Dan is, zo voert Tourismusverband aan, de rechtbank onbevoegd.
2.4.
Aan een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven bindende eindbeslissing op een geschilpunt is de rechtbank gebonden, tenzij de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In dat geval kan worden overgegaan tot heroverweging van de eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
2.5.
Generali heeft, onder verwijzing naar een nieuwsbrief van Tourismusverband waarin dat met zoveel woorden staat, gesteld dat het wielerevenement door Rad Union en Tourismusverband werd georganiseerd (randnummer 2.2. van de dagvaarding). Tourismusverband heeft dat destijds bevestigd en aangegeven dat het wielerevenement door Radunion en Tourismusverband tezamen werd georganiseerd, zoals deze partijen mondeling waren overeengekomen (randnummer 6 van de conclusie van antwoord). In overweging 5.20. van het tussenvonnis van 23 maart 2016 heeft de rechtbank vervolgens vastgesteld dat Rad Union en Tourismusverband de organisatoren (‘Veranstalter’) van het evenement waren. Tegen deze achtergrond is de simpele ontkenning van Tourismusverband dat zij als organisator kan worden beschouwd onvoldoende om nu aan te nemen dat deze vaststelling van de rechtbank berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het zou bovendien in strijd komen met een goede procesorde als Tourismusverband gelegenheid zou worden geboden om haar standpunt in dit late stadium van de procedure alsnog nader uit te werken. Zij heeft het tegendeel immers al gemotiveerd erkend. Dat Generali een antwoordakte zou kunnen nemen maakt het voorgaande niet anders.
2.6.
Dat de rechtbank naar Oostenrijks recht niet bevoegd zou zijn van de vordering tegen Tourismusverband kennis te nemen geldt, ook in haar eigen visie, niet absoluut, maar hangt ervan af of het haar verweten nalaten te gelden heeft als ‘hoheitliches Handeln’, dus als handelen van overheidswege. Dat ligt niet erg voor de hand, nu het hier om de organisatie van een wielerevenement gaat dat op het eerste gezicht privaatrechtelijk handelen betreft. Hierover heeft Tourismusverband zich in het geheel niet uitgelaten. Dat mocht ook in dit stadium al wel van haar worden verwacht. Tourismusverband heeft aldus ook in dit verband thans onvoldoende aanknopingspunten geboden om een onjuiste juridische of feitelijke grondslag aan te kunnen nemen. Voor het toestaan van een nadere akte om haar standpunt uit te werken bestaat geen aanleiding. Tourismusverband heeft onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat een dergelijke akte ter zake dienend is.
2.7.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het door Tourismusverband bepleite vervolg van de procedure. Tourismusverband heeft niet meer gevraagd zich nader te mogen uitlaten over de omvang van de schade waarvoor gevrijwaard moet worden, waaronder eventueel nog te verschijnen fiscale schade waarvoor Generali zich jegens [partij] garant heeft gesteld. De rechtbank zal nu direct in de vrijwaringszaak eindvonnis wijzen, zoals Generali wenst. Daarbij geldt dat het in vrijwaring gevorderde toewijsbaar is en dat de gevorderde hoofdelijke veroordeling kan worden gebaseerd op paragraaf 1302 ABGB, zoals de rechtbank reeds heeft beslist in overweging 5.27. van het tussenvonnis van 23 maart 2016.
2.8.
Concreet betekent dit dat Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan Generali van het bedrag van € 341.158,61, vermeerderd met rente conform onderdeel 3.1. van het dictum van het vonnis in de hoofdzaak van 21 juli 2021, maar zonder de daar bedoelde vermindering, nu aan Generali geen voorschot is betaald. Rad Union en Tourismusverband zullen tevens, onder de voorwaarde dat Generali onder de belastinggarantie verplicht aan [partij] zal hebben betaald, worden veroordeeld om dat bedrag aan Generali te voldoen.
2.9.
De vordering van Generali omvat de veroordeling van Rad Union en Tourismusverband tot vergoeding van de proceskosten in de hoofdzaak. Het door Generali in de hoofdzaak gevoerde verweer diende mede ter verdediging van de belangen van Rad Union en Tourismusverband. De proceskosten die in de hoofdzaak voor rekening van Generali zijn gekomen, waaronder de nakosten, echter met uitzondering van de voorwaardelijk begrote verhoging van € 82,00 en de explootkosten van betekening van de uitspraak, moeten daarom door Rad Union en Tourismusverband worden vergoed. Tot deze kosten behoren de kosten aan de zijde van [partij] die in het vonnis van 21 juli 2021 al zijn begroot op een bedrag € 10.345,30, alsmede de kosten aan de zijde van Generali die thans worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- deskundige [deskundige 1] € 14.279,21
- deskundige [deskundige 2] € 6.000,00
- salaris advocaat
€ 11.772,5‬0(3,5 punt × tarief € 2.491,00 +
1 punt × tarief € 563,00)
Totaal € ‭33.424,71‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
2.10.
Rad Union en Tourismusverband zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de procedure in vrijwaring worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Generali worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- salaris advocaat ‭
4.982‬,00(2,0 punt × tarief € 2.491,00)‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Totaal € ‭5.076,19‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
2.11.
De vordering tot veroordeling van Rad Union en Tourismusverband in de nakosten van de vrijwaringsprocedure is eveneens toewijsbaar.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, om aan Generali te betalen een bedrag van € 341.158,61 (driehonderdéénenveertigduizend éénhonderdachtenvijftig euro en éénenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 1000 lid 1 en 1333 lid 1 ABGB over het bedrag van € 284.526,00 met ingang van 1 januari 2020, over het bedrag van € 16.150,72 vanaf 2 september 2013, over het bedrag van € 7.500,00 vanaf 25 augustus 2013 en over het bedrag van € 32.981,89 vanaf 22 december 2014, steeds tot de dag van volledige betaling aan [partij] en na die betaling vermeerderd met die wettelijke rente over het aan [partij] betaalde bedrag tot de dag van volledige betaling aan Generali,
3.2.
veroordeelt Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat Generali onder de belastinggarantie verplicht aan [partij] zal hebben betaald, tot betaling van dat aan [partij] betaalde bedrag aan Generali,
3.3.
veroordeelt Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [partij] begroot op € 10.345,30 en aan de zijde van Generali begroot op € ‭33.424,71‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 21 juli 2021 tot de dag van volledige betaling,‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.4.
veroordeelt Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de na het vonnis in de hoofdzaak ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dat vonnis in de hoofdzaak tot aan de voldoening,
3.5.
veroordeelt Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van Generali tot op heden begroot op € ‭5.076,19‬, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.6.
veroordeelt Rad Union en Tourismusverband hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rad Union noch Tourismusverband binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.