Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde sub A] ,
[gedaagde sub B],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 maart 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 21 maart 2022.
2.De feiten
3. De erfpachter is verplicht om op het in erfpacht uitgegeven en aanvaarde terrein voor één augustus aanstaande op zijn kosten, ter plaatse door de grondeigenaar aan te wijzen en te zijnen genoegen te bouwen of te doen bouwen een zogenaamd “zomerhuis”, hetwelk zal moeten voldoen aan de eventuele voorschriften, vastgesteld door de [gemeente] ten aanzien van vacantieverblijven in hare Gemeente, en waaraan geen latere bouwsels zullen worden aangebracht. De bouw van het ‘zomerhuis” wordt opgedragen aan een door [erflater sub A] aan te wijzen bouwondernemer en moet voltooid zijn vóór een September aanstaande. Erfpachter vrijwaart de grondeigenaar terzake de nakoming van de verplichtingen, voortvloeiende uit de Gemeenteverordeningen en kan te dier zake geen verhaal uitoefenen jegens de grondeigenaar.”.
4. De erfpachter is verplicht het door hem gebouwde zomerhuis behoorlijk te bewonen en te onderhouden als een goed huisvader en daaraan alle gewone als buitengewone herstellingen aan te brengen. Hij mag hetzelve niet gebruiken voor permanente bewoning en moet in geval van bedrijfsmatige verhuring aan derden aan de eigenaar van de grond betalen als administratieloon tien procent van de huursom. Erfpachter is vrij in de keus van huurder en in het vaststellen van de huursom, mits de verhuring ten aanzien van de eigenaar van de grond geen concurrentie medebrengt.”.
14.
Bij niet-nakoming of overtreding van enige verordening uitgevaardigd door de [gemeente] , bij het niet stipt op tijd betalen van de canon of van de lasten, belastingen en dergelijke, heeft de grondeigenaar het recht om deze erfpacht als “vervallen en ontbonden” te verklaren, indien niet binnen drie maanden na daartoe van zijnentwege aan de erfpachter aan het gekozen domicilie gedane sommatie wordt voldaan aan bedoelde verordening, of het in casu verschuldigde is aangezuiverd. In deze gevallen, zomede in geval dat het erfpachtrecht eindigt door tijdsverloop, is de erfpachter verplicht om deze grond op de gestelde tijd te ontruimen en alle gebouwen tot de grond toe af te breken, zonder enige aanspraak op schadeloosstelling te hebben. Mochten er binnen drie maanden na het eindigen van het recht nog opstallen op de grond aanwezig zijn dan gaan deze in eigendom over aan de grondeigenaar, van rechtswege en zonder enige formaliteit betreffende de levering. Bovendien heeft de grondeigenaar het recht de erfpachter tot nakoming zijner verplichtingen te noodzaken hetzij zijn verbintenis te zijner laste te doen uitvoeren en om in elk dier gevallen zo nodig schadevergoeding te vorderen. De grondeigenaar is gerechtigd na het uitbrengen van voormelde verklaring, ten overstaan van een daartoe door hem aan de wijzen Notaris, te doen verlijden ene akte, waarbij het erfpachtrecht wordt gesteld/overgedragen aan de grondeigenaar zelf of aan zodanige persoon als de grondeigenaar mocht goedvinden; de erfpachter verklaart — voor zoveel nodig— de grondeigenaar bij deze onherroepelijk volmacht te verlenen tot het verlijden van de akte van overdracht/tenaamstelling en om een afschrift daarvan te doen overschrijven in de daartoe bestemde Openbare Registers. Bij niet-nakoming of overtreding van enige andere verplichting, voorvloeiende uit deze overeenkomst, heeft de grondeigenaar eveneens het recht tot vervallenverklaring van de erfpacht op deze wijze en met de gevolgen als hiervoor gemeld, met dien verstande dat de erfpachter in die gevallen recht heeft op schadeloosstelling terzake de op de grond gebleven opstallen, welke zal worden vastgesteld door drie deskundigen waarvan één te benoemen door de grondeigenaar, de tweede door de erfpachter en de derde door de beide aldus gekozenen. De vaststelling en de betaling van deze schadeloosstelling moet geschieden uiterlijk binnen drie maanden na de beëindiging als voormeld.”.
Op 4 maart 1997 hebben wij uw melding tot bouwvoornemen ontvangen, gedateerd 17 februari 1997, betreffende het uitbreiden van het logiesverblijf op het perceel, plaatselijk bekend [adres](…)
Met betrekking tot de verplichtingen jegens vroegere rechthebbenden en/of derden die terzake het verkochte op de verkoper rusten en die laatstgenoemde verplicht is aan de opvolgende eigenaren/rechthebbenden op te leggen, wordt ten deze verwezen naar
in welke akte onder meer het volgende staat vermeld, woordelijk luidend:
hetwelk zal moeten voldoen aan de eventuele voorschriften, vastgesteld door de [gemeente]”, daarna staat “
enzovoort”. Er wordt verder gegaan bij artikel 5, zodat artikel 4 ontbreekt in deze versie van de erfpachtakte. Artikel 14 is gedeeltelijk opgenomen in deze versie, achter “
het recht om deze erfpacht als “vervallen en ontbonden” te verklaren” staat “
enzovoort”. Daarachter staat nog het stuk “
In deze gevallen, zomede in geval dat het erfpachtrecht eindigt door tijdsverloop, de erfpachter verplicht om deze grond op de gestelde tijd te ontruimen en alle gebouwen tot de grond toe af te breken, zonder enige aanspraak op schadeloosstelling te hebben”
.Daarachter staat weer “
enzovoort” en er wordt verder gegaan bij artikel 16. Onderaan deze versie staat een stempel “
UITGEGEVEN VOOR WOORDELIJK GELIJKLUIDEND UITTREKSEL”.
Tijdens het inmeten van de gebouwen verteld de heer [erflater sub B] ons dat hij het huisje in 2002 heeft gekocht en het sindsdien ook bewoont.(…)
Hij heeft niets veranderd aan het huisje, alleen heeft hij het onderhouden. Nadien hij er is komen wonen heeft hij een stacaravan geplaatst die hij gebruikt om te hobbyen (schilderen). Hij heeft het hier geplaatst omdat het ergens anders weg moest. Datzelfde geldt voor de kleine hokjes (F) achter op het perceel. Verder heeft de heer [erflater sub B] voor houtopslag de overkapping (E) geplaatst. De andere bouwwerken(…)
zijn door de vorige eigenaar geplaatst.”.
Op de voet van art. 5:87 lid 2 BW kan de erfpacht worden opgezegd indien de erfpachter in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen.(…)
Het bestuursrechtelijke traject staat geheel los van de privaatrechtelijke aspecten van dit geval.U overtreedt immers hoe dan ook de erfpachtsvoorwaarden. Daarmee bent u in gebreke om uw verplichtingen jegens [echtgenoot en erflater sub A] na te komen.In de lijn met het wettelijk kader van art. 5:87 lid 2 BW geeft de hiervoor aangehaalde bepaling [echtgenoot en erflater sub A] de bevoegdheid om, als deze situatie voortduurt, het erfpachtrecht vervallen te verklaren danwel op te zeggen.
In deze procedure staat de vraag centraal of de omvang van de recreatiewoning op de peildatum hetzelfde was als wat hij nu is. In de voorgaande uitspraak van de rechtbank[rb: de uitspraak van 10 november 2016]
is geoordeeld dat aannemelijk is gemaakt dat sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning maar dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de recreatiewoning op de peildatum al deze omvang had.(…)
De rechtbank oordeelt dat de nadere onderbouwing van eiser onvoldoende gewicht in de schaal legt(…)
Eiser is er al met al niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de recreatiewoning op de peildatum al de huidige omvang had. Verweerder is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op het gebruiksovergangsrecht. De beroepsgrond slaagt niet.”.
Onder verwijzing naar o.a. de correspondentie van [voormalig advocaat van de familie Scholten] , aan uw vader en aan ARAG Rechtsbijstand alsmede de correspondentie van wijlen mevrouw [erflater sub A] met uw vader, handhaaft de heer [eiser] de eerdere aan uw vader uitgebrachte sommaties om het gebruik van het perceel [adres] weer volledig in overeenstemming te brengen met de erfpachtvoorwaarden en de (gemeentelijke) wet- en regelgeving, waaronder het geldende bestemmingsplan, en hij herhaalt deze thans aan het adres van de erven.
Namens de heer [eiser] verzoek – en voor zover nodig sommeer – ik hierbij de erven van wijlen de heer [erflater sub B] om het bedrag van € 79.122,-- plus een bedrag van € 25,82 per maand vanaf 21 februari 2020 tot de dag van verwijdering van de illegale vergroting van de recreatiewoning bij niet permanente bewoning, binnen 4 weken na dagtekening van deze e-mail over te maken naar bankrekeningnummer(…)
alsmede binnen 4 weken na heden de recreatiewoning [adres] te verkleinen tot de toegestane 75m2.”.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling in conventie en in (deels voorwaardelijke) reconventie
huidigtekortschieten van de erfpachter. Dit brengt mee dat zodra het tekortschieten is geëindigd, in beginsel geen gebruik meer kan worden gemaakt van de opzeggingsbevoegdheid. Dit kan anders zijn indien aannemelijk is dat de erfpachter in de nabije toekomst wederom niet zal nakomen. Het voorgaande is af te leiden uit een arrest van de Hoge Raad van 9 december 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1573,
NJ1995/224) over de uitleg van artikel 3:221 BW, welke bepaling dezelfde formulering (in ernstige mate tekortschieten) bevat als artikel 5:87 lid 2 BW. In dat arrest (r.o. 3.3.) overwoog de Hoge Raad:
De bepaling strekt ertoe de hoofdgerechtigde middelen te bieden tot beëindiging van eenhuidigernstig tekortschieten door de rechthebbende in de nakoming van zijn verplichtingen, onderscheidenlijk ter voorkoming van zodanig in detoekomstte duchten tekortschieten. Een redelijke en bij deze strekking passende uitleg van de bepaling brengt mee haar aldus te verstaan dat ook een in hetverledendoor de rechthebbende begane ernstige tekortkoming grond voor oplegging van een door de bepaling geboden sanctie biedt, namelijkingeval die tekortkoming de vrees rechtvaardigt dat de rechthebbende ook in de toekomst in ernstige mate in de nakoming van zijn verplichtingen zal tekortschieten” (onderstreping rechtbank). De rechtbank acht de vrees dat de Erven in de toekomst permanent in de recreatiewoning zullen gaan verblijven niet reëel. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de Erven verklaard dat zij geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 19 maart 2020, omdat zij de recreatiewoning niet permanent willen bewonen. De rechtbank heeft geen reden om hen op dit punt niet te geloven. Daarom bestond, nog los van de vraag of de permanente bewoning ernstig tekortschieten oplevert, geen grond voor opzegging van de erfpacht door [eiser] . Dat in de nabije toekomst sprake zal zijn van ernstig tekortschieten – bestaande uit permanente bewoning van de recreatiewoning door de Erven – is gezien het voorgaande immers niet aannemelijk. In dit verband is overigens niet relevant of de Erven en [erflater sub B] in verzuim verkeerden door niet te voldoen aan sommaties van [eiser] (onder andere 2.11 en 2.16). Artikel 6:81 BW, dat bepaalt wanneer sprake is van verzuim, is namelijk niet van toepassing op artikel 5:87 BW.
heeft de Erven bovendien geen redelijke termijn gegeven om het woonoppervlak te verkleinen naar de toegestane 75 m2. In de brief van 7 mei 2020 maakt [eiser] direct aanspraak op (schade)vergoeding en in de brief van 16 juni 2020 wordt een termijn van vier weken gegeven voor het terugbrengen van het woonoppervlak naar 75 m2, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank veel te kort om de woning terug te brengen naar 75 m2, zoals ook door de Erven aangevoerd.
Ik verzoek u, met kracht van sommatie, het gebruik van de recreatiewoning en van het daarbij behorende perceel binnen drie maanden in overeenstemming te brengen met de erfpachtsvoorwaarden.Dat betekent dat u en uw huisgenoten het verzuim binnen drie maanden dienen op te heffen door de permanente bewoning te staken en gestaakt te houden.”.
schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend” voor vergoeding in aanmerking komt. [eiser] vordert in verband met de permanente bewoning vergoeding van het verschil tussen de erfpachtcanon op basis van permanente bewoning en de door hem ontvangen erfpachtcanon. Dit bedrag heeft hij laten begroten op € 293,05 per maand vanaf 6 april 2002 tot 21 februari 2020, te vermeerderen met rente en indexatie (artikel 3 van de wijzigingsakte). Deze vergelijking gaat echter niet op. Indien de permanente bewoning niet had plaatsgevonden, dan had de erfverpachter niet de hogere canon gebaseerd op permanente bewoning ontvangen. Daarvoor bestond dan immers geen contractuele of wettelijke grondslag. De overeengekomen canon is steeds betaald. [eiser] heeft daarom geen schade geleden als gevolg van de permanente bewoning door [erflater sub B] , althans dat is niet gebleken. Aan de voorwaarden voor schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW is daarom niet voldaan. Vordering VI. in conventie is dan ook niet op die grond toewijsbaar.
2.228,00(2 punten × tarief € 1.114,00)