ECLI:NL:RBGEL:2022:2783

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
C/05/390342 / HA ZA 21-345
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en onrechtmatige inbreuk op privacy door plaatsing van camera's

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over het gebruik van een toegangspad dat over het perceel van de gedaagden loopt. Eiseres, eigenaar van een perceel sinds 1984, vordert een verklaring voor recht dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, die haar het recht geeft om het pad te gebruiken. De gedaagden, die sinds 2013 eigenaar zijn van het aangrenzende perceel, hebben een hek geplaatst dat de toegang tot het pad belemmert. Eiseres stelt dat dit onrechtmatig is en dat de gedaagden inbreuk maken op haar privacy door camera's te plaatsen die zicht hebben op het pad. De rechtbank oordeelt dat er inderdaad een erfdienstbaarheid is ontstaan en dat de gedaagden het hek moeten verwijderen. Ook wordt geoordeeld dat de camera's onrechtmatig zijn, omdat ze een inbreuk maken op de privacy van eiseres. De rechtbank legt gedaagden een dwangsom op voor het niet naleven van deze veroordelingen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/390342 / HA ZA 21-345
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beide wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. Eerbeek te Veenendaal,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beide wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.W. Kobossen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] , althans eiseres sub 1, is sinds 1984 eigenaar van het perceel met woning met het adres [adres] , kadastraal bekend als [perceelnummer] .
2.2.
[gedaagden] is sinds medio 2013 eigenaar van de percelen met woning gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend als [perceelnummer] . Deze percelen zijn gelegen ten noorden van het perceel van [eisers] en ten zuiden van de [adres] .
2.3.
Het perceel van [eisers] grenst niet aan de [adres] , maar is daarmee verbonden middels een verhard pad (hierna: het pad) dat over het perceel van [gedaagden] loopt, langs de westelijke erfgrens daarvan. De lengte van het pad bedraagt ongeveer 20 meter en de breedte van het pad bedraagt ongeveer 1 tot 1,20 meter. Deze situatie bestaat meer dan 55 jaar. Beide partijen maken gebruik van het pad.
2.4.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over hun gebruik van het pad en de (on)rechtmatigheid daarvan. In september 2018 heeft tussen partijen buurtbemiddeling plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in een aantal schriftelijke afspraken tussen partijen. Deze luiden, voor zover van belang, als volgt:
‘(…)
- Er worden dakpannen verplaatst waardoor een kliko en kruiwagen een stukje naar achteren geplaatst kunnen worden, zodat de rij met kliko’s op één lijn komen te staan en niet meer uitsteken.
- De lamp die aanspringt als men het pad betreedt wordt iets gekanteld, zodat die niet meer in iemands gezicht zal schijnen.
(…)
- Er worden geen fietsen geparkeerd in het pad en bezoek dient af te stappen. Beide buren brengen hun bezoek hiervan op de hoogte. Eventueel kan hiervoor een bordje geplaatst worden (…) (Een bordje is inmiddels geplaatst vooraan in het pad)
- [gedaagde 1] [rechtbank: [gedaagde 1] ] zal het volume van zijn radio/muziek niet harder aanzetten dan maximaal 20 op een schaal van 30.
(…)
- Al het mogelijke moet worden gedaan om stank, strontvliegen en maden van de kliko’s te weren;
(…)’
2.5.
In oktober 2019 heeft [gedaagden] aan het einde van het pad, bij de ontsluiting met de [adres] , een hek (hierna: het hek) geplaatst, dat fungeert als deur. Het hek was niet met een slot afgesloten. [eisers] heeft tegen de plaatsing van het hek bezwaar gemaakt bij [gedaagden]
2.6.
In de periode van januari 2020 tot en met maart 2021 is door de advocaten van partijen over het geschil gecorrespondeerd. Deze correspondentie had betrekking op de hiervoor genoemde onderwerpen, op het juridisch formaliseren van een recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van [eisers] en op (vermeende) inbreuken op dit recht door de plaatsing langs of op het pad van een hemelwaterafvoer, camera’s en obstakels door [gedaagden]
2.7.
Bij e-mail van 1 oktober 2020 is namens [gedaagden] aan de advocaat van [eisers] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Het verwijderen van het hekje hebben cliënten toegezegd, omdat u aangaf dat dit het belangrijkste punt was voor uw cliënten. Deze toezegging doen cliënten gestand als daarmee het geschil kan worden afgewikkeld. Tijdens ons telefonisch contact gaf ik aan dat het niet de bedoeling was eerst dit “hekje” te beslechten om vervolgens daarna ook nog over alle overige punten door te gaan.
(…)’
2.8.
Bij e-mail van 19 oktober 2020 is namens [gedaagden] aan de advocaat van [eisers] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Cliënten zullen het hekje op korte termijn weghalen.
(…)’
2.9.
Bij brief van 25 januari 2021 is namens [gedaagden] aan de advocaat van [eisers] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Inmiddels heb ik overleg gehad met cliënten en kan ik op uw e-mailbericht antwoorden.
(…)
Hekje
Uiterlijk op 1 februari a.s. zullen cliënten het hekje verwijderd hebben en houden. (…) Cliënten zeggen toe dat de betreffende houders op 1 april a.s. verwijderd zijn.
(…)
Lamp
Cliënten komen uw cliënten tegemoet en zullen de lamp uiterlijk 1 februari a.s. verwijderen.
(…)
Camera’s
(…)
Evenwel zijn cliënten bereid uw cliënten tegemoet te komen en de camera’s te verwijderen mits uw cliënten een voorstel doen voor een alternatief.
(…)’
2.10.
In het voorjaar van 2021 heeft [gedaagden] het hek, de betonnen houders en de lamp verwijderd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat ten behoeve van het perceel van [eisers] , plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] , en ten laste van het perceel van [gedaagden] , plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] , door verjaring een recht van erfdienstbaarheid/overpad/uitweg is ontstaan om te komen van het eigendom van [eisers] (meer in het bijzonder vanuit de voor de woning van [eisers] gelegen tuin) en te gaan over het pad gelegen op het eigendom van [gedaagden] naar de openbare weg (te weten de [adres] ) en vice versa;
II. [gedaagden] beveelt om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het verlijden van een notariële akte ten overstaan van mr. D.G. Rang of diens opvolger, notaris te Zetten, waarin wordt gevestigd ten behoeve van de onroerende zaak van [eisers] , plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] , en ten laste van de aan [gedaagden] toebehorende onroerende zaak, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] , een zakelijk recht van overpad onder de navolgende bepalingen en bedingen:
a. het overpad mag niet zonder schriftelijke toestemming van de eigenaren van het heersende en dienende erf worden verlegd of worden afgesloten door middel van een hekwerk, poort of anderszins;
b. de eigenaren en bevoegde gebruikers van het heersende en dienende erf mogen het pad uitsluitend gebruiken te voet (met hun eventuele huisdier, mits aangelijnd), per fiets, met een scootmobiel, rolstoel, rollator of andere hulpmiddelen en met andere voertuigen aan de hand;
c. het is de eigenaar van het dienende erf verboden om het pad af te sluiten, om voorwerpen op of boven het pad te plaatsen en om camera’s die uitzicht hebben op het pad of verblindende verlichting te plaatsen of te hebben, een en ander opdat dit gebruik ongehinderd en ongestoord zal kunnen plaatshebben;
d. de kosten van onderhoud komen voor rekening van de eigenaar van het dienende en de eigenaar van het heersende erf, ieder voor de helft; schade of vervuiling van het pad door gebruik van het pad zal door en voor rekening van de betreffende gebruiker onverwijld ongedaan worden gemaakt;
e. de eigenaren van ieder erf zijn verantwoordelijk voor de in strijd met deze bepalingen verrichte handelingen van hun huisgenoten, bezoekers en gasten, als hadden zij die handelingen zelf verricht;
f. bij overtreding van de verplichting onder c zal de eigenaar van het dienende erf ten behoeve van de eigenaar van het heersende erf een terstond opvorderbare boete verbeuren van duizend euro (€ 1.000,00) voor iedere overtreding en van honderd euro (€ 100,00) per dag dat die overtreding voortduurt (een deel van de dag daaronder begrepen); deze boete zal verschuldigd zijn door het enkele feit van de overtreding, zonder dat enige ingebrekestelling zal zijn vereist, onverminderd het recht van de eigenaar van het heersende erf op vergoeding van de eventueel meer geleden schade en onverminderd het recht van de eigenaar van het heersende erf om tegelijk nakoming van de boete en van de betreffende verbintenis te verlangen;
III. [gedaagden] beveelt om [eisers] (en een ieder die [eisers] toegang tot zijn eigendom wenst te verlenen) binnen 14 dagen na betekening van het vonnis onbeperkt, onvoorwaardelijk en zonder belemmeringen gebruik te laten maken van het litigieuze pad gelegen op het perceel van [gedaagden] , plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] , om te komen van en te gaan naar de openbare weg (te weten de [adres] ), alsmede om dit pad te ontruimen en ontruimd te houden, vrij van fysieke belemmeringen, daaronder begrepen het verwijderd houden van een hekwerk dat dient als afsluiting van het litigieuze pad en het zodanig aanpassen van de in het litigieuze pad bevindende schuttingpoortdeur zodat deze bij het openen niet langer over het pad uitsteekt maar opent in de richting van het perceel van gedaagden, om het voorgaande in de meest ruime zin van het woord mogelijk te maken;
IV. [eisers] machtigt bij gebreke van volledige en tijdige voldoening aan de onder III gegeven veroordeling deze verwijdering en vervolgens dit verwijderd houden zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van poitie en justitie en op kosten van [gedaagden] ;
V. [gedaagden] hoofdelijk gelast de onder IV genoemde kosten op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden, bestaande uit een exploot of proces-verbaal van de met deze bewerking van de verwijdering belaste gerechtsdeurwaarder, waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven, althans bestaande uit zodanige bescheiden als de rechtbank geraden zal oordelen, aan [eisers] te voldoen;
VI. [gedaagden] beveelt binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de op 24 september 2018 via buurtbemiddeling tot stand gekomen overeenkomst c.q. afspraken integraal na te komen en te blijven nakomen;
VII. [gedaagden] beveelt om binnen 14 dagen na het vonnis de langs het litigieuze pad bevindende kliko’s te verwijderen en verwijderd te houden en de schutting op deze plaats dicht te maken en afgesloten te houden, althans gedaagden beveelt om de kliko’s zodanig te plaatsen dat deze niet op het litigieuze pad uitsteken en niet kunnen leiden tot enige overlast voor [eisers] ;
VIII. [gedaagden] beveelt om binnen 14 dagen na het vonnis een deugdelijke hemelwaterafvoer te realiseren, zodanig dat de goot en regenpijp niet over het litigieuze pad uitsteken en daarmee gevaar opleveren voor passanten;
IX. [gedaagden] beveelt om binnen 14 dagen na het vonnis de langs het litigieuze pad bevindende camera(‘s) te verwijderen en verwijderd te houden, althans [gedaagden] beveelt deze camera(‘s) zodanig te plaatsen dat deze uitsluitend gericht zijn op eigendommen van [eisers] en niet ook passanten op beeld vastleggen die zich over het litigieuze pad begeven;
X. bepaalt dat [gedaagden] hoofdelijk een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt voor iedere dag of resterend deel daarvan dat [gedaagden] niet volledig en tijdig aan een of meerdere veroordelingen voldoet, althans een zodanige dwangsom als de rechtbank in redelijkheid zal vaststellen, welke aan [eisers] verschuldigd zal zijn;
XI. [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder begrepen de nakosten en salaris voor de advocaat, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien betaling niet plaatsvindt binnen 3 dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure staat de vraag centraal of sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagden] jegens [eisers] , door inbreuk te maken op rechten van [eisers] De rechtbank beantwoordt deze vraag deels bevestigend. Daarvoor is het volgende van belang.
Verklaring voor recht
4.2.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat door verjaring een erfdienstbaarheid (zoals door [eisers] onder I is omschreven) is ontstaan. Het door [eisers] gestelde belang bij de door hem gevorderde verklaring voor recht, is door [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat het gevorderde onder I toewijsbaar is zoals gevorderd.
Notariële akte
4.3.
Volgens [eisers] heeft hij belang bij notariële vastlegging van de erfdienstbaarheid en moet [gedaagden] daaraan zijn medewerking verlenen. Volgens [gedaagden] kan [eisers] , zonder dat daarvoor de medewerking van [gedaagden] nodig is, de erfdienstbaarheid doen inschrijven in openbare registers.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Een rechterlijke uitspraak die de rechtstoestand van een registergoed betreft, kan in beginsel in het daartoe bestemde openbare register worden ingeschreven. Dit geldt ook voor een verjaring die leidt tot verkrijging van een registergoed. Voor deze inschrijvingen is de medewerking van (in dit geval) [gedaagden] niet vereist. Het voorgaande vloeit voort uit artikel 3:17 lid 1 sub e en i BW jo. artikel 25, 34 en 37 Kadasterwet. Gelet op het ontstaan van de erfdienstbaarheid door verkrijgende verjaring (artikel 5:72 BW), heeft [eisers] geen (voldoende) belang meer bij de vestiging daarvan. Met dit vonnis is sprake van een rechterlijke uitspraak als hiervoor bedoeld. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat [eisers] heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en dat [gedaagden] daartegen geen verweer heeft gevoerd. Het voorgaande betekent dat het onder II gevorderde niet toewijsbaar is. De omstandigheid dat [eisers] belang heeft bij een erfdienstbaarheid waarop de onder II sub a tot en met f genoemde bepalingen en bedingen van toepassing zijn, betekent nog niet dat sprake is van een rechtens te respecteren belang. Op dit laatste zal de rechtbank hierna nog ingaan, voor zover dit voor de beslechting van het geschil tussen partijen van belang is.
Uitoefening erfdienstbaarheid: lopend en/of rijdend gebruik; belemmering door hek?
4.5.
Volgens [eisers] werd het pad in het verleden ook (stapvoets) rijdend gebruikt, en is hiermee sprake van een ‘plaatselijke gewoonte’ in de zin van artikel 5:73 BW. De erfdienstbaarheid omvat ook deze bevoegdheid. Dit staat plaatsing van een hek op grond van artikel 5:48 BW in de weg. Het kunnen rijden over het pad geldt volgens [eisers] alleen voor hen en niet voor hun bezoekers, zoals in september 2018 door partijen is afgesproken.
4.6.
Volgens [gedaagden] omvat de erfdienstbaarheid niet het recht om het pad met voertuigen te kunnen berijden (‘fietspad’); deze mogen slechts, mede uit het oogpunt van veiligheid voor de jonge kinderen van [gedaagden] , aan de hand worden meegevoerd. Dit geldt ook voor [eisers] en de in september 2018 gemaakte afspraken maken dat niet anders, aldus [gedaagden]
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] zijn verweer, tegenover de gemotiveerde stellingen van [eisers] , onvoldoende heeft onderbouwd, zodat (in voldoende mate) is komen vast te staan dat de erfdienstbaarheid ook de bevoegdheid omvat om het pad (stapvoets) rijdend te gebruiken. Daarbij komt dat uit de in september 2018 door partijen gemaakte afspraken niet is af te leiden dat ook [eisers] zou moeten afstappen.
4.8.
Volgens [eisers] is het pad in het verleden nooit met een hek afgesloten, en is hiermee eveneens sprake van een ‘plaatselijke gewoonte’ in de zin van artikel 5:73 BW. Dit staat aan artikel 5:48 BW in de weg. Bovendien heeft [gedaagden] dit recht prijsgegeven, omdat hij onvoorwaardelijk heeft toegezegd om het hekje verwijderd te houden. Daarmee is het belang bij vordering III gegeven. De plaatsing van een hek is voor [eisers] en zijn bezoekers hinderlijk en belemmerend. Niet alleen is het pad erdoor versmald (tot 1 meter), waardoor bepaald gebruik niet of nauwelijks meer mogelijk is, maar ook moet telkens een openings-/sluitingshandeling worden uitgevoerd, wat een onacceptabel (val)gevaar en kans op schade met zich meebrengt. Het hek dient ook geen enkel redelijk doel; [gedaagden] heeft al een afsluitbare poort in zijn tuin, zodat het (ook door kinderen te openen) hek voor de veiligheid niet nodig is. [eisers] hoeft het afsluiten van het pad niet te dulden, omdat dit hem onevenredig beperkt in de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid. Volgens [eisers] heeft hij recht op vrije toegang tot het pad en gebruik daarvan zonder enige belemmering.
4.9.
Volgens [gedaagden] doet de erfdienstbaarheid er niet aan af dat [gedaagden] zijn eigendomsrechten, met inachtneming van het recht van erfdienstbaarheid van [eisers] , mag uitoefenen. Volgens [gedaagden] is hij onder meer, ingevolge artikel 5:48 BW, bevoegd om het perceel af te sluiten met een hek en heeft hij daarbij ook belang (extra veiligheid in verband met jonge kinderen bij de verkeersgevaarlijke [adres] ). [eisers] kan (kon) het hek steeds zelfstandig openen en sluiten, zodat het hek voor [eisers] geen nadeel oplevert en aan de erfdienstbaarheid geen afbreuk doet. Daarbij komt dat [eisers] zelf ook een vergelijkbaar hek heeft geplaatst aan het andere uiteinde van het pad. Van een onvoorwaardelijke toezegging om het hek verwijderd te houden is geen sprake; het is gedaan onder voorbehoud van stoppen van het geschil. [gedaagden] gebruikt het pad op normale wijze en van bijzondere overlast is geen sprake. De erfdienstbaarheid omvat niet de door [eisers] gestelde restricties, aldus [gedaagden]
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Een eigenaar van een erf is op grond van het bepaalde in artikel 5:48 BW bevoegd dit af te sluiten. Deze bevoegdheid bestaat ook in het geval het erf is belast met een erfdienstbaarheid van weg. Maakt de eigenaar van die bevoegdheid gebruik, dan dient hij er voor te zorgen dat de eigenaar van het heersend erf onbelemmerd toegang houdt tot het dienend erf ten einde de erfdienstbaarheid uit te oefenen. In de regel zal dit betekenen dat de eigenaar van het dienend erf de eigenaar van het heersend erf de mogelijkheid biedt zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienend erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid (vgl. Hoge Raad 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598).
4.11.
Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] aan het hiervoor bepaalde heeft voldaan, maar dat doet er niet aan af dat hij [eisers] herhaaldelijk heeft toegezegd het hek te verwijderen (wat hij heeft gedaan) en verwijderd te houden. Het mag zo zijn dat [gedaagden] die toezegging aanvankelijk voorwaardelijk heeft gedaan, maar gelet op het hiervoor weergegeven feitenverloop was van die voorwaardelijkheid in elk geval vanaf begin 2021 geen sprake meer, althans heeft [eisers] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [gedaagden] het hek verwijderd zou houden. Hierbij komt dat [eisers] , door de plaatsing van een hek, vanuit de [adres] niet langer (stapvoets) rijdend toegang heeft tot het pad (en vice versa). Op grond van hetgeen hiervoor reeds is overwogen betekent dit een inbreuk op het recht van erfdienstbaarheid. Dit betekent dat het gevorderde onder III - uitsluitend voor zover dat betreft het verwijderd houden van een hekwerk dat dient als afsluiting van het pad - toewijsbaar is.
4.12.
Het overigens onder III gevorderde is niet toewijsbaar, omdat [eisers] zijn stellingen daartoe, tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering is in zoverre ook te algemeen en te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Daarbij komt dat het recht van erfdienstbaarheid niet zo verstrekkend is dat het normale dagelijkse gebruik van het pad - alsmede (bijvoorbeeld) de bestaande schuttingpoortdeur - door de eigenaar ( [gedaagden] ), feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Dit betekent dat ook het gevorderde onder VII niet toewijsbaar is. Over en weer hebben partijen elkaars rechten te respecteren, ook voor wat betreft (bijvoorbeeld) het aanbrengen van verlichting én het niet verblindend zijn daarvan.
4.13.
Het door [eisers] onder IV gevorderde is, bij gebreke van een wettelijke grondslag daarvoor, niet toewijsbaar. Het verrichten van executiehandelingen is een wettelijke en exclusieve taak van een gerechtsdeurwaarder. De bevoegdheid daartoe ontleent hij aan de opdracht van de executant, die de gerechtsdeurwaarder daartoe desbetreffende executoriale titel overhandigt (artikel 434 Rv). De gerechtsdeurwaarder heeft, voor zover nodig voor de uitvoering van zijn taak, recht op de politieassistentie (artikel 2 Politiewet 1993).
4.14.
Het voorgaande betekent dat ook het gevorderde onder V zal worden afgewezen. Daarbij komt dat in het algemeen weliswaar geldt dat de kosten van de tenuitvoerlegging van een vonnis in beginsel voor rekening van de geëxecuteerde(n) zijn, maar de rechtbank kan - behoudens eventuele forfaitair te begroten nakosten - [gedaagden] niet op voorhand in de executiekosten veroordelen, omdat nog niet vaststaat of die kosten gemaakt zullen worden en, zo ja, wat de (redelijke) omvang daarvan is. Deze vordering is in zoverre ook te onbepaald om te kunnen worden toegewezen.
Nakoming overeenkomst 24 september 2018
4.15.
Volgens [eisers] omvat de overeenkomst geen inspanningsverplichtingen, heeft [gedaagden] de afspraken met grote regelmaat geschonden en is hij zijn verplichtingen niet of onvoldoende nagekomen. Volgens [gedaagden] is hij de overeenkomst, die deels inspanningsverplichtingen omvat, nagekomen en heeft hij daartoe alle redelijke maatregelen getroffen.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Weliswaar is op een aantal door partijen overgelegde foto’s te zien dat - in afwijking van hetgeen partijen hebben afgesproken - niet alle kliko’s op één lijn staan en dat één of meer kliko’s uitsteken boven het pad, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet van een zodanige tekortkoming sprake dat dit het toewijzen van het gevorderde onder VI, voor wat betreft het plaatsen van de kliko’s door [gedaagden] , rechtvaardigt. Wat de overige door partijen gemaakte afspraken betreft, is de rechtbank van oordeel dat [eisers] zijn stellingen ter zake van overlast (muziek, stank en insecten), tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] onvoldoende heeft onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat [eisers] zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen.
Hemelwaterafvoer
4.17.
Volgens [eisers] zijn de regenpijp en goot geen deugdelijke hemelwaterafvoer, vormen deze een risico (letsel) en wordt hiermee afbreuk gedaan aan het recht van erfdienstbaarheid. [gedaagden] heeft dit betwist en aangevoerd dat het bij bepaalde regenval onvermijdelijk is dat water op het pad komt en dat dit mede veroorzaakt wordt door het hoger gelegen perceel van [eisers]
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat de hemelwaterafvoer van [gedaagden] weliswaar het pad versmalt, maar dat betreft slechts een geringe versmalling van een deel van het pad en niet is komen vast te staan dat [eisers] daardoor wordt gehinderd in de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid of dat anderszins sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagden] jegens [eisers] De enkele omstandigheid dat soms sprake is van plas-/ijsvorming op het pad, is onvoldoende om anders te oordelen.
Camera(‘s)
4.19.
Volgens [eisers] geldt dat, voor zover [gedaagden] al (gerechtvaardigd) belang heeft bij het plaatsen van echte of dummy-camera’s die zijn gericht op het pad, dit belang niet opweegt tegen dat van [eisers] en hun bezoekers om niet herkenbaar te worden vastgelegd op camerabeeld. De camera’s vormen een ernstige inbreuk op hun privacy en dat is onrechtmatig. Het belang van [gedaagden] bij de camera’s kan evengoed worden gediend met plaatsing daarvan in zijn eigen tuin, zodat de privacy van [eisers] en zijn bezoekers niet in het geding komt, aldus [eisers]
4.20.
Volgens [gedaagden] heeft hij, in het belang van de veiligheid, het recht om camera’s te hebben die uitzicht geven op zijn eigen perceel, waaronder het pad. De locatie is inbraak-/vandalismegevoelig. De camera’s, ook ‘dummy-camera’s’, beschermen tegen derden die onbevoegd het (niet meer afgesloten) pad betreden. Het plaatsen van echte camera’s die geen passanten mogen opnemen, is zinloos. Een camera is een normale veiligheidsvoorziening, die ook in het belang van [eisers] is, aldus [gedaagden]
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Op zichzelf is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagden] een gerechtvaardigd belang heeft om zijn eigendommen en privésfeer te beschermen en daarbij komt dat het hem op grond van artikel 5:1 BW in beginsel is toegestaan om camera’s te plaatsen. Het geschil spitst zich toe op de vraag wiens recht prevaleert: het recht van [eisers] op bescherming van de persoonlijke levenssfeer of het recht van [gedaagden] om het pad met een of meer camera’s te beveiligen.
4.22.
Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is opgenomen in artikel 8 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en artikel 10 Grondwet. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagden] met het gebruik van de camera(‘s) onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van [eisers] op bescherming van de privacy, heeft in zijn algemeenheid als uitgangspunt te gelden dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). Ook dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.23.
[gedaagden] heeft de stelling van [eisers] - dat [gedaagden] inbreuk maakt op de privacy van [eisers] - niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat sprake is van een inbreuk betekent echter nog niet dat sprake is van onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW). De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagden] aldus dat sprake zou zijn van een rechtvaardigingsgrond die aan de inbreuk het onrechtmatig karakter ontneemt.
4.24.
De hiervoor genoemde bevoegdheid van [gedaagden] is niet onbegrensd, alleen al omdat zijn eigendomsrecht beperkt is door het recht van erfdienstbaarheid. Daar komt bij dat de woning van [eisers] c.q. de [adres] uitsluitend via het pad, en dus binnen het bereik van de camera(‘s), bereikbaar is. [eisers] heeft geen alternatief. In deze omstandigheden mogen zwaardere eisen worden gesteld aan het plaatsen van een of meer camera’s met zicht op het pad. Bij het voorgaande komt dat het pad niet dwars over het perceel van [gedaagden] loopt, maar over een fysiek afgescheiden grondstrook langs een van de erfgrenzen van dat perceel. Verder heeft [eisers] , tegenover het verweer van [gedaagden] , in voldoende mate aangetoond dat het doel dat [gedaagden] nastreeft ook op andere, eenvoudige en effectieve wijze kan worden bereikt, door de camera’s naar zijn (afgesloten) achtertuin te verplaatsen, zodanig dat dit geen inbreuk maakt op de privacy van [eisers] Dit betekent dat aan het subsidiariteitsvereiste niet is voldaan; de plaatsing van een of meer camera’s met zicht op het pad is niet noodzakelijk om het belang van [gedaagden] te beschermen. De omstandigheid dat volgens [gedaagden] sprake is van een of meer ‘dummy-camera’s’, maakt het voorgaande niet anders. Voor [eisers] is de ‘onechtheid’ van een camera immers niet kenbaar en maakt de ‘onechtheid’ geen verschil voor de door de hem ervaren inbreuk op de privacy. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er derhalve geen rechtvaardigingsgrond voor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eisers] Evenmin weegt het belang van [gedaagden] bij het maken van camerabeelden van het pad zwaarder dan het belang van [eisers] om gevrijwaard te blijven van de inbreuk op zijn privacy. Tenslotte komt de door [eisers] gevorderde termijn voor het verwijderen van de camera’s de rechtbank redelijk voor. Dit betekent dat het onder IX gevorderde toewijsbaar is.
Dwangsommen
4.25.
[eisers] heeft, als prikkel voor [gedaagden] om tijdig en volledig aan de veroordeling(en) te voldoen, hoofdelijk te verbeuren dwangsommen gevorderd. Volgens [gedaagden] is er geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. [gedaagden] zal een toewijzend vonnis nakomen en daarnaast geldt dat de gevorderde dwangsommen onduidelijk, disproportioneel en niet gemaximeerd zijn.
4.26.
De onder X gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat dit slechts betrekking heeft op het onder III (hekwerk) en IX (camera’s) gevorderde. De dwangsom ter zake van het hekwerk zal worden gematigd tot € 25,00 per dag of deel daarvan, met een maximum van € 5.000,00. De dwangsom ter zake van de camera(‘s) zal worden gematigd tot € 25,00 per dag of deel daarvan, met een maximum van € 5.000,00.
Proceskosten
4.27.
Omdat partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat ten behoeve van het perceel van [eisers] , plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] , en ten laste van het perceel van [gedaagden] , plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] , door verjaring een recht van erfdienstbaarheid/overpad/uitweg is ontstaan om te komen van het eigendom van [eisers] (meer in het bijzonder vanuit de voor de woning van [eisers] gelegen tuin) en te gaan over het pad gelegen op het eigendom van [gedaagden] naar de openbare weg (te weten de [adres] ) en vice versa,
5.2.
beveelt [gedaagden] om het hekwerk dat dient als afsluiting van het pad gelegen op het perceel van [gedaagden] , plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] verwijderd houden,
5.3.
beveelt [gedaagden] om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de langs het pad bevindende camera(‘s) te verwijderen en verwijderd te houden, althans deze camera(‘s) zodanig te plaatsen dat deze uitsluitend gericht zijn op eigendommen van [eisers] en niet ook passanten op beeld vastleggen die zich over het pad begeven,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 25,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 25,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.