ECLI:NL:RBGEL:2022:2123

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9662721
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van huurwoning afgewezen wegens gebrek aan tekortkoming huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiser, een verhuurder, vorderde ontruiming van de woning van de huurder, [gedaagde sub1], op basis van ernstige tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst. De eiser stelde dat de huurder zich niet als een goed huurder gedroeg, met beschuldigingen van diefstal, brandstichting en mishandeling. De huurder werd vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, [gedaagde sub 2].

De procedure begon met een dagvaarding op 10 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 25 februari 2022. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor overleg tussen partijen, waarna de gemachtigden van beide partijen verzochten om vonnis. De kantonrechter oordeelde dat de huurder, [gedaagde sub1], niet als formele procespartij kon worden aangemerkt, omdat de bewindvoerder, [gedaagde sub 2], de formele procespartij was in deze procedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde tekortkomingen van de huurder. De verklaringen van de eiser waren niet overtuigend genoeg om aan te nemen dat er sprake was van een ernstige tekortkoming die een ontruiming rechtvaardigde. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming afgewezen en de eiser in de proceskosten veroordeeld. De rechter heeft partijen aangeraden om opnieuw in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven, gezien de spanningen in de huidige woonsituatie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9662721 \ VV EXPL 22-18 \ 512 \ 918
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eisende partij
gemachtigde mr. M.J. Wagemans
tegen

1.[gedaagde sub1]

wonende te [woonplaats 1]
2.de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2].
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde partijen
gemachtigde mr. A. Tariki
Partijen worden hierna [eiser], [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 februari 2022 met producties;
- de brief van 23 februari 2022 met producties van de gemachtigde van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2].
1.2.
Op 25 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De gemachtigden van partijen hebben daarbij pleitnotities voorgedragen.
De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling gesloten en de zaak voor
twee weken aangehouden voor overleg tussen partijen.
1.3.
Bij e-mailberichten van donderdag 10 maart 2022 hebben de gemachtigden van partijen verzocht om vonnis te wijzen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 2] is bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [gedaagde sub1].
2.2.
Tussen [gedaagde sub1] en [eiser] is op 10 februari 2021 een huurovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [eiser] aan [gedaagde sub1] een deel van zijn woning bestaande uit twee kamers aan de [adres] te [woonplaats 2] verhuurt.
2.3.
Op 1 juni 2021 heeft [eiser] de huurovereenkomst mondeling opgezegd.
2.4.
Bij brief van 16 juni 2021 heeft [eiser] [gedaagde sub 2] onder meer als volgt bericht:
“Met deze brief bevestig ik schriftelijk wat ik u eerder al mondeling had laten weten. Namelijk dat ik per 1 juni de huur opgezegd heb van de ruimte die mevrouw [gedaagde sub1] van mij huurde. Ik heb haar tot 1 juli de tijd gegeven om wat anders te zoeken en te vertrekken.
Reden van de opzegging is dat zij mij meerdere malen bestolen heeft. Ze nam mijn sleutels mee, stal gereedschap en geld uit mijn portemonnee. Als ik haar daarmee confronteerde, ontkende ze het. Van deze diefstallen heb ik aangifte gedaan bij de politie. Verder heeft ze bij kluswerkzaamheden het dak van mijn garage, waarvan zij de zolder huurde, serieus beschadigd. (…)”
2.5.
Op 27 augustus 2021 heeft [eiser] aangifte gedaan van brandstichting op
15 augustus 2021 van een boomstronk op zijn terrein. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
2.6.
Op 3 september 2021 heeft [eiser] aangifte gedaan van mishandeling. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
2.7.
Op 18 september 2021 heeft [eiser] aangifte gedaan van diefstal van stijgerdelen vanaf zijn terrein tussen 4 augustus 2021 en 15 september 2021. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
2.8.
Op 18 september 2021 heeft [eiser] aangifte gedaan van diefstal van twee autodeuren en een ijzeren steunbalk vanaf zijn terrein tussen 13 augustus 2021 en 14 september 2021. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
2.9.
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde sub 2] onder meer als volgt bericht:
“(…) In de verstreken periode hebben zich een aantal zeer ernstige gebeurtenissen voorgedaan wat maakt dat de huurrelatie inmiddels ernstig is verstoord. Deze ernstige gebeurtenissen slaan op onder andere meerdere diefstallen, brandstichting en mishandeling (hier zijn ook foto’s en getuigen van). Cliënt ervaart ernstige overlast als gevolg van de gedragingen van uw cliënte en het is om die reden dat cliënt de huurovereenkomst graag tot een eind wilt brengen. Ik wil uw cliënte daarom namens cliënt een meer dan redelijk voorstel doen.
Cliënt wenst dat mevrouw [gedaagde sub1] uit de woning vertrekt. Daarbij is cliënt bereid haar één maand de tijd te geven om op zoek te gaan naar een andere geschikte woning.
(…) Daarbij wil ik ook aangeven dat indien en voor zover uw cliënt niet bereid is akkoord te gaan met het voorstel van mijn cliënt, ik zal voorzien in een schriftelijke opzegging, voor zover vereist gelet op de ernstige tekortkomingen zijdens uw cliënte. In dat geval zal een kort geding procedure onvermijdelijk zijn (…).
Graag hoor ik uiterlijk maandag 18 oktober of uw cliënte akkoord gaat met het voorstel van cliënt.”
2.10.
Bij brief van 19 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde sub 2] bericht dat hij geen reactie heeft ontvangen op de brief van 11 oktober 2021 en dat [eiser] zich daarom genoodzaakt ziet om een kort geding procedure te starten.
2.11.
Bij e-mailbericht van 21 oktober 2021 heeft [gedaagde sub 2] de gemachtigde van [eiser] als volgt bericht:
“Naar aanleiding van ons gesprek vanmorgen heb ik contact gehad met het wijkteam in Arnhem. Er is een afspraak voor volgende week gepland met mevrouw [gedaagde sub1] om te kijken of er ambulante hulpverlening ingezet kan worden. Zij kunnen dan ook betrokken worden bij het stukje wonen.
Op 4 november is het de bedoeling dat er opnieuw een afspraak plaats vindt, waarbij ik ook aansluit.”
2.12.
Bij e-mailbericht van 15 november 2021 heeft de gemachtigde van [eiser]
[gedaagde sub 2] bericht dat hij geen bericht meer heeft ontvangen en [gedaagde sub 2] uitgenodigd alsnog in gesprek te gaan.
2.13.
Op 19 november 2021 heeft [eiser] aangifte gedaan van diefstal van een gereedschapskist en een bankschroef vanuit zijn schuur tussen 1 juli 2021 en
15 september 2021. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
2.14.
Bij e-mailbericht van 14 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] de ambulant begeleider van [gedaagde sub1] geïnformeerd en gevraagd of hij hulp kon bieden in het vinden van een oplossing.
2.15.
Op 7 februari 2022 heeft [eiser] aangifte gedaan van poging tot moord/doodslag. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de veroordeling van [gedaagde sub1]:
om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, het gehuurde met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevindt, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrij beschikking van [eiser] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden. Dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 7.500,00;
in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan, waaronder de eventueel te maken ontruimingskosten op vertoon van de daartoe nodige, in dit vonnis te vermelden, bescheiden op voet van artikel 3:299 lid 3 BW. Waarbij de proceskosten binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan [eiser] moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan [gedaagde sub1] in verzuim zal zijn en de wettelijke rente over deze proceskosten verschuldigd wordt.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub1] ernstig en structureel tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. [gedaagde sub1] gedraagt zich niet als goed huurder. Deze tekortkomingen rechtvaardigen een ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure. Gelet op deze tekortkomingen, de ernstig verstoorde huurrelatie en nu zijn veiligheid in het geding is, heeft [eiser] een spoedeisend belang bij een ontruiming van het gehuurde.
3.3.
[gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] voeren hiertegen verweer waarop hierna, waar nodig voor de behandeling van de zaak, wordt ingegaan.
4. De beoordeling
Formele procespartij
4.1.
In de eerste plaats is de vraag aan de orde of [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2], dan wel alleen [gedaagde sub1] of alleen [gedaagde sub 2] als formele procespartij aangemerkt dienen te worden. De kantonrechter oordeelt als volgt.
Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (artikel 1:438 leden 1 en 2 BW). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat hij in een eventueel geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. In een geding met betrekking tot een onder bewind gesteld goed dient de bewindvoerder, en dus niet de rechthebbende, in rechte te worden betrokken (HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). Nu aan de in de onderhavige zaak gevorderde ontruiming een huurovereenkomst ten grondslag ligt, is sprake van rechten van [gedaagde sub1] die zijn aan te merken als goederen in de zin van artikel 1:341 lid 1 BW.
Nu sprake is van een procedure ten aanzien van een onder bewind staand goed, is in deze procedure enkel [gedaagde sub 2] in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van [gedaagde sub1] (hierna: [gedaagde sub 2] q.q.) de formele procespartij.
[eiser] zal ten aanzien van [gedaagde sub1] niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eiser] zo dat waar in de dagvaarding [gedaagde sub1] staat tevens [gedaagde sub 2] q.q. is bedoeld.
Ontruiming
4.2.
[eiser] vordert de ontruiming van het gehuurde. Bij toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding wordt grote terughoudendheid betracht. Bovendien is in een kort gedingprocedure geen plaats voor een diepgaand onderzoek naar de betwiste feiten. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn, indien met grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure de ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Verder moet sprake zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
Spoedeisend belang
4.3.
[gedaagde sub 2] q.q. betwist in de eerste plaats dat er sprake is van een spoedeisend belang. [eiser] heeft op 1 juni 2021 de huurovereenkomst al opgezegd en had zes weken later een bodemprocedure kunnen beginnen. Hij heeft bovendien al vele aangiftes gedaan. Desondanks heeft hij zes maanden gewacht met het treffen van rechtsmaatregelen.
[eiser] stelt dat hij in eerste instantie niet direct juridische stappen heeft ondernomen om
[gedaagde sub1] en de hulpverlening die gaandeweg bij haar situatie betrokken is geraakt in de gelegenheid te stellen vervangende woonruimte voor haar te zoeken. Gelet op de huidige dreigementen en de laatste mishandeling voelt [eiser] zich inmiddels niet meer veilig en heeft hij daarom een spoedeisend belang bij ontruiming.
De kantonrechter is van oordeel dat daarmee het spoedeisend belang door [eiser] voldoende is onderbouwd.
Ontruiming
4.4.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de gevorderde ontruiming toegewezen kan worden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.5.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub1] met haar handelen ernstig tekort schiet jegens [eiser] in de nakoming van de op haar rustende wettelijke en contractuele verplichtingen. Volgens [eiser] is er sprake van overlast, diefstal, brandstichting, bedreiging en mishandeling. Dit wordt door [gedaagde sub 2] q.q. gemotiveerd betwist.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen een zestal strafrechtelijke processen-verbaal overgelegd, alsmede twee verklaringen, een foto en een aantal whatsapp berichten.
De kantonrechter stelt vast dat de verklaringen in de processen-verbaal allen van [eiser] zelf afkomstig zijn. Daar komt bij dat voor zover deze verklaringen zien op de mishandeling en de poging tot moord/doodslag hieruit blijkt dat deze gestelde strafbare feiten niet door
[gedaagde sub1] zelf zijn gepleegd. [gedaagde sub 2] q.q. heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat [gedaagde sub1] hier iets mee te maken heeft. [gedaagde sub 2] q.q. erkent dat [gedaagde sub1] een bedreiging via Whatsapp heeft geuit, maar dat was nadat [gedaagde sub1] door [eiser] werd geprovoceerd. Na een periode dakloos te zijn geweest en veel werkzaamheden in het gehuurde te hebben verricht zou [gedaagde sub1] haar huidige woning ook nooit op het spel zetten, aldus [gedaagde sub 2] q.q..
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de dreigende taal van [gedaagde sub1] in het Whatsapp bericht op zichzelf onvoldoende is om een tekortkoming aan te nemen.
Dat [gedaagde sub1] iets te maken heeft met de brandstichting, overlast en diefstal wordt betwist en is in rechte (nog) niet komen vast te staan. Ook uit de twee overgelegde verklaringen blijkt, voorshands oordelend, niet dat [gedaagde sub1] heeft rond gefietst met goederen van [eiser]. Aldus komen de gestelde tekortkomingen voorshands niet vast te staan.
Dat tussen [eiser] en [gedaagde sub1] sprake is van een verstoorde verhouding, zoals [eiser] heeft aangevoerd, maakt nog niet dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Ook het feit dat [gedaagde sub1] enige tijd in de PI heeft verbleven vanwege een strafrechtelijke veroordeling in een oude zaak (die geen betrekking heeft op [eiser]) maakt dit niet anders.
4.6.
Nu voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken zal worden, zal de kantonrechter de thans gevorderde ontruiming afwijzen.
Ter zitting is gebleken dat de huidige woonsituatie over en weer spanningen oplevert en mogelijk escaleert en de kantonrechter geeft partijen daarom in overweging om, samen met de ambulante begeleiders van [gedaagde sub1], opnieuw in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven.
Proceskosten
4.7.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van [gedaagde sub1];
5.2.
wijst de vordering af;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van
[gedaagde sub 2] q.q. begroot op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans op