Wat de rechtbank vindt
11. De rechtbank overweegt in de eerste plaats als volgt. Eiseres heeft in beroep geen gronden aangevoerd tegen het voornemen van 7 januari 2021 en tegen het opleggen van de boete van € 40,-. De rechtbank zal het bestreden besluit voor zover dat gaat over het voornemen en over de boete daarom niet bespreken.
12. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet ook in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Herziening en terugvordering
13. De rechtbank overweegt dat bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, op het UWV de verplichting rust om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken.
14. Eiseres voert aan dat zij door de strafrechter is vrijgesproken. Dit moet volgens haar gevolgen hebben voor de herziening en terugvordering.
15. De omstandigheid dat eiseres door de strafrechter is vrijgesproken, baat haar in deze procedure niet. In een strafrechtelijke procedure wordt aan de rechter niet alleen een andere vraag ter beantwoording voorgelegd, maar er bestaat bovendien een aanmerkelijk verschil tussen de vereisten waaraan het bewijs in strafzaken moet voldoen, en de vereisten voor het bewijs in een bestuursrechtelijke beroepsprocedure.
16. Volgens eiseres heeft het UWV het aantal oogsten in het bestreden besluit niet goed onderbouwd en er ontbreekt hard bewijs van een oogst.
17. Het UWV heeft de herziening en terugvordering gebaseerd op de processen-verbaal van politie van verhoor van 11 en 16 maart 2019, het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 26 maart 2019 en het eigen onderzoeksrapport. Het UWV gaat ervan uit dat er een oogst is geweest.
18. Niet in geschil is dat in de door eiseres gehuurde woning aan [het adres C] te [plaats B] op 11 maart 2019 een kweekruimte is aangetroffen. Uit het proces-verbaal van politie van verhoor van eiseres van 11 maart 2019 blijkt dat eiseres heeft verklaard dat de mensen die achter de hennepkwekerij zitten in Turkije verblijven. Rond Kerstmis 2018 is er geoogst. Uit het proces-verbaal van politie van verhoor van eiseres van 13 maart 2019 volgt dat eiseres haar verklaring van 11 maart 2019 heeft bevestigd. Verder blijkt hieruit dat eiseres de sleutel van haar woning aan die mensen heeft gegeven, dat zij eiseres hebben gevraagd of ze het huis mochten gebruiken voor hennepteelt, dat eiseres hier € 10.000,- voor zou krijgen en dat zij hier toen ja tegen heeft gezegd omdat zij haar schulden wilde aflossen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat eiseres betrokken is geweest bij de exploitatie van een hennepkwekerij in haar woning.
19. Bij het exploiteren van een hennepkwekerij gaat het om op geld waardeerbare activiteiten. Dat rechtvaardigt de veronderstelling dat er inkomsten uit zijn genoten. De hoogte daarvan kan worden bepaald indien van de investeringen in en de exploitatie van de kwekerij een deugdelijke administratie voorhanden is. Daarvan is in dit geval geen sprake. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het verder aan eiseres om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen.Eiseres heeft dit niet gedaan. De berekening van het UWV van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.
20. Eiseres voert subsidiair aan dat de inkomsten uit verhuur vrij zijn. Het UWV heeft hier volgens haar geen althans onvoldoende aandacht aan geschonken.
21. De rechtbank stelt vast dat het UWV de WAO-uitkering van eiseres heeft herzien en teruggevorderd vanwege wederrechtelijk verkregen voordeel uit de exploitatie van een hennepkwekerij en niet vanwege de inkomsten uit verhuur van haar bovenverdieping. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
22. Op grond van art. 57, eerste lid, van de WAO is het UWV in beginsel verplicht de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering terug te vorderen. Slechts indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft.Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Dat hier sprake van is, heeft eiseres niet onderbouwd en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.