In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een pachtovereenkomst tussen de Diaconie van de Protestantse Gemeente Horssen en de erfgenamen van de overleden pachter. De Diaconie had de pachtovereenkomst opgezegd op grond van artikel 7:370 BW, stellende dat de bedrijfsvoering door de pachter niet voldeed aan de eisen van een goed pachter. De rechtbank oordeelde dat de Diaconie niet kon aantonen dat de pachter tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, aangezien de erfgenamen de bedrijfsvoering na het overlijden van de pachter hadden geïntensiveerd en voldoende waarborgen boden voor een behoorlijke bedrijfsvoering. De rechtbank wees de vordering van de Diaconie af en verklaarde de pachtovereenkomst niet te ontbinden. In reconventie werd de vordering van de erfgenamen om de rechten en plichten uit de pachtovereenkomst aan de jongste zoon toe te delen, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijke bezwaren waren tegen de toedeling aan de jongste zoon, die voldoende ervaring had in de agrarische sector. De Diaconie werd veroordeeld in de proceskosten.