ECLI:NL:RBGEL:2022:1928

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
9634153
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de pachtovereenkomst tussen de Diaconie van de Protestantse Gemeente Horssen en de erfgenamen van wijlen [naam pachter]

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een pachtovereenkomst tussen de Diaconie van de Protestantse Gemeente Horssen en de erfgenamen van de overleden pachter. De Diaconie had de pachtovereenkomst opgezegd op grond van artikel 7:370 BW, stellende dat de bedrijfsvoering door de pachter niet voldeed aan de eisen van een goed pachter. De rechtbank oordeelde dat de Diaconie niet kon aantonen dat de pachter tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, aangezien de erfgenamen de bedrijfsvoering na het overlijden van de pachter hadden geïntensiveerd en voldoende waarborgen boden voor een behoorlijke bedrijfsvoering. De rechtbank wees de vordering van de Diaconie af en verklaarde de pachtovereenkomst niet te ontbinden. In reconventie werd de vordering van de erfgenamen om de rechten en plichten uit de pachtovereenkomst aan de jongste zoon toe te delen, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijke bezwaren waren tegen de toedeling aan de jongste zoon, die voldoende ervaring had in de agrarische sector. De Diaconie werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Pachtkamer
Zaakgegevens : 9478351 CV EXPL 21-3095 \ 42693 \ 44219
Grosse aan : mr. Jochemsen-Vernooij
Afschrift aan : mr. Van Baalen
Verzonden d.d. :
vonnis d.d. 20 april 2022 van de pachtkamer
inzake
de rechtspersoonlijkheid bezittende Diaconie van de Protestantse Gemeente Horssen,
zetelende te Horssen,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: voorheen mr. J.H. van Vliet, thans mr. M.J.H. van Baalen,
tegen
[gedaagde partij] ,
woonplaats hebbende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij.
Partijen worden hierna de Diaconie en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 december 2021
- de brief d.d. 22 februari 2022 namens [gedaagde partij] , met de producties 8, 9 en 10
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling op 8 maart 2022, waarvan aantekening is gehouden door de griffier. De door mr. Van Vliet ter zitting overgelegde spreekaantekeningen maken deel uit van het procesdossier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 31 oktober 1967 is een pachtcontract ondertekend door de Diaconie der Nederlands Hervormde Gemeente Horssen als verpachter en de heer [naam pachter] als pachter.
In het pachtcontract is vermeld dat [naam pachter] verklaart in pacht te nemen [het gepachte] ter grootte van 3 hectare, 95 are en 34 centiare, bestaande uit de percelen:
[perceelnummer(s)] ged., 80 are en 80 centiare, gebouwen, erf, tuin en grasland;
[perceelnummer(s)] , 7 are en 74 centiare, tuinland;
[perceelnummer(s)] , 3 hectare, 6 are en 80 centiare, Zwellekamp grasland.
In het pachtcontract is verder vermeld dat de overeenkomst is gesloten voor de tijd van twaalf achtereenvolgende jaren, ingaande 1 mei 1968 en eindigend 30 april 1980 en is een jaarlijks verschuldigde pachtprijs vermeld.
2.2.
Voormeld pachtcontract is op 6 maart 1968 goedgekeurd door de Grondkamer voor Gelderland.
2.3.
De Diaconie der Nederlands Hervormde Gemeente Horssen heeft op enig moment aan [naam pachter] ook een ander perceel in gebruik gegeven, thans kadastraal bekend Gemeente Horssen:
[perceelnummer(s)] , 5 hectare, 71 are en 60 centiare.
2.4.
De Diaconie is rechtsopvolgster van de Diaconie der Nederlandse Hervormde Gemeente Horssen.
2.5.
[naam pachter] is overleden op 2 april 2020. Zijn vier kinderen zijn gezamenlijk erfgenamen. De Diaconie heeft tot aan het moment van overlijden gesprekken met [naam pachter] gevoerd over het beëindigen van de pachtrelatie, echter hebben zij geen definitieve overeenstemming bereikt.
2.6.
De Diaconie heeft in een deurwaardersexploot van 12 april 2021 aan [gedaagde partij] onder meer meegedeeld:
“(…)11. Gelet hierop doet de Diaconie in het kader van de opzegging vooreerst beroep op de opzeggingsgrond van artikel 7:370, lid 1, sub a, BW, namelijk dat de bedrijfsvoering door de pachter niet is geweest zoals een goed pachter betaamd en/of de pachter anderszins ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen;
12. Een tweede opzeggingsgrond is gelegen in de grond van artikel 7:370, lid 1, sub c, BW, de afweging van belangen tussen partijen. Omdat naar mening van de Diaconie de belangen van haar bij beëindiging van de overeenkomst groter zijn dan die van de pachters bij verlenging. Zeker waar naar verwachting van de Diaconie de exploitatie niet of nauwelijks lonend is zodat er niet of nauwelijks meer sprake is van een in rechte te respecteren belang aan pachterszijde.
PACHTOPZEGGING
Op de hiervoor vermelde gronden zegt de Diaconie van de Protestantse Gemeente Horssen door middel van dit deurwaardersexploot de pachtovereenkomst op tegen 30 april 2022, dan wel het eerste daaropvolgende tijdstip waarop deze pachtovereenkomst rechtens eindigt.
(…)”
2.7.
[gedaagde partij] zijn bij aangetekend verzonden brief van 18 mei 2021 in verzet gekomen tegen de opzegging. Zij hebben onder meer geschreven:
“(…)
Allereerst is [het gepachte] en daarbij behorende gebouwen, erf en wegen, alsmede de percelen kadastraal bekend, gemeente Horssen, [perceelnummer(s)] (ged.) en [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] , hierna: het Gepachte, van belang voor de voortzetting van de bedrijfsvoering van het bedrijf van wijlen [naam pachter] , waartoe de [gedaagde partij] gezamenlijk hebben besloten.
(…)
[gedaagde partij] verzoeken gezamenlijk de Diaconie mee te werken aan een toedeling van de rechten en verplichtingen van de overleden pachter (wijlen [naam pachter] ) uit de pachtovereenkomst aan de jongste zoon, de heer [naam 1] . Mocht de Diaconie daartoe bereid zijn, dan is het verzoek een pachtovereenkomst daartoe te sluiten. Weigert de Diaconie medewerking en vordert zij in rechte beëindiging van de pachtovereenkomst, dan zal in reconventie toedeling worden gevraagd en anders zetten de [gedaagde partij] gezamenlijk de exploitatie voort, zoals zij ook altijd met hun vader hebben gedaan.”

3.De vordering en het verweer

in conventie
3.1.
De Diaconie vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (en naast een proceskostenveroordeling):
primair:de datum zal worden vastgesteld waarop de pachtovereenkomst eindigt te weten 30 april 2022 dan wel de eerst daaropvolgende datum die daarvoor rechtens in aanmerking komt;
subsidiair:
de pachtovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van een door de pachtkamer in goede justitie te bepalen dag.
3.2.
De Diaconie baseert haar vordering op de volgende - zakelijk weergegeven - stellingen.
Op grond van artikel 7:366 BW is de pachtverhouding na het overlijden van [naam pachter] overgegaan op zijn vier erfgenamen.
Het huidige gebruik van het gepachte door [gedaagde partij] valt niet (meer) aan te merken als bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw, omdat het gepachte niet langer voor bedrijfsmatige landbouw wordt gebruikt. Verder is ten aanzien van de landerijen niet duidelijk of er nog wel sprake is van het nodige persoonlijk gebruik van het gepachte.
De pachtovereenkomst kan naast ontbinding op grond van artikel 7:376 BW eveneens worden ontbonden wegens onvoorziene omstandigheden, zoals is bepaald in een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2021.
in reconventie
3.3.
[gedaagde partij] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (en naast een proceskostenveroordeling):
de rechten en plichten uit de pachtovereenkomst tussen de Diaconie als verpachter en [gedaagde partij] als pachters voor [het gepachte] en de daarbij behorende gebouwen, erf en wegen, alsmede de percelen kadastraal bekend, gemeente Horssen, [perceelnummer(s)] (ged.) en [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] aan [naam 1] toe te delen,
althans [naam 1] in de plaats te stellen als pachter,
althans voor recht te verklaren dat [gedaagde partij] in de plaats zijn getreden van de voormalig pachter, wijlen de heer [naam pachter]
3.4.
[gedaagde partij] leggen aan hun vordering het volgende te grondslag.
De bedrijfsvoering van [naam pachter] stond de laatste jaren van zijn leven op een lager pitje. In 2020 is hij onverwacht overleden, maar door [gedaagde partij] en in het bijzonder door [naam 1] is het bedrijf voortgezet en geïntensiveerd, waardoor nu sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf. Het bedrijfsresultaat zorgt ervoor dat er investeringen gericht op toekomstplannen kunnen worden gedaan met een prima rendement. Er is geen sprake van redelijke bezwaren tegen [naam 1] aan de zijde van de Diaconie, zodat zij ingevolge artikel 7:366 lid 3 BW verplicht is mee te werken aan toedeling. [naam 1] is door zijn ervaring en toewijding aan het boerenbedrijf geschikt om de pachtovereenkomst voort te zetten.
verder in conventie en in reconventie
3.5.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de afzonderlijke vorderingen. De inhoud van de verweren zullen hieronder aan de orde komen.

4.De beoordeling

In conventie
Opzegtermijn
4.1.
Partijen verschillen van mening over de opzegtermijn. Daarover wordt als eerst het volgende opgemerkt. Op het in 1967 door de rechtsvoorgangster van de Diaconie en [naam pachter] ondertekende pachtcontract was het pachtregime uit de toenmalige Pachtwet van toepassing. Uit deze Pachtwet volgt dat de pachtovereenkomst geldt voor een bepaalde tijd. Voor een hoeve is die tijd bepaald op twaalf jaar. De overeengekomen termijn is in dit geval ingegaan op 1 mei 1968 en geëindigd op 30 april 1980, zoals door partijen ook in het pachtcontract vermeld.
[gedaagde partij] gaan per abuis uit van een ingangsdatum van 1 december 1967. Dat was wel de datum waarop [naam pachter] over de bouwlanden en weilanden zou kunnen beschikken, maar dat is niet leidend. De gebouwen, het erf en de wegen zijn pas ter beschikking gesteld per 1 mei 1968 en dat is ook de ingangsdatum van de pacht.
Het verloop van de termijn van twaalf jaren doet de pachtovereenkomst niet eindigen, maar biedt elk van partij de mogelijkheid de pachtovereenkomst op te zeggen. Indien van die mogelijkheid niet tijdig gebruik is gemaakt, vangt aansluitend een nieuwe termijn aan. Omdat in de Pachtwet voor de verlenging geen afzonderlijke termijn is bepaald, geldt voor de verlenging in het geval van een hoeve opnieuw een termijn van twaalf jaren.
Onder het huidige pachtregime is voor de schriftelijke pachtovereenkomst voor een hoeve artikel 7:325 lid 5 BW van toepassing, waarin is bepaald dat de pachtovereenkomst telkens met zes jaren wordt verlengd.
Dit betekent dat de verlengingstermijn onder de huidige wetgeving zes jaar bedraagt. De Diaconie kan voor wat betreft de termijnen de pachtovereenkomst in beginsel dus opzeggen per 30 april 2022, zoals zij heeft gedaan in het opzeggingsexploot van 12 april 2021.
Primair: opzegging pachtovereenkomst
4.2.
[gedaagde partij] hebben zich tijdig tegen de opzegging verzet. De Diaconie heeft daarom op grond van artikel 7:369 lid 2 BW aan de pachtkamer verzocht om het tijdstip vast te stellen waarop de pachtovereenkomst zal eindigen.
4.3.
De vordering kan slechts worden toegewezen op de in de wet vermelde gronden (artikel 7:370 lid 1 BW).
4.4.
De Diaconie heeft zich als eerste beroepen op de opzeggingsgrond sub a, die inhoudt dat de bedrijfsvoering door de pachter niet is geweest zoals een goed pachter betaamt of de pachter anderszins ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
De Diaconie heeft daartoe aangevoerd dat het gepachte niet langer voor bedrijfsmatige landbouw wordt gebruikt. Verder is ten aanzien van de landerijen niet duidelijk of er nog wel sprake is van het nodige persoonlijke gebruik van het gepachte, dan wel of de landerijen wellicht in feite aan een of meer loonwerkers in gebruik worden gegeven en dat achteraf wordt afgerekend, aldus de Diaconie.
4.5.
Vast staat dat [naam pachter] de bedrijfsvoering als gevolg van gezondheidsproblemen vanaf 2012 tot aan zijn overlijden in 2020 geleidelijk heeft moeten afbouwen. De Diaconie was van de lagere bedrijvigheid op de hoogte en heeft dit ook toegestaan (om de onderlinge verstandhouding niet in gevaar te brengen). Zij voert die lagere bedrijvigheid nu aan als tekortkoming. Als de Diaconie vond dat [naam pachter] daarmee onder een aanvaardbare grens zakte, had zij dat aan hem kenbaar moeten maken. Dit is niet gebeurd. De Diaconie heeft het gedoogd. Om die reden is het alleen al daarom niet mogelijk om dit nu als een tekortkoming aan [gedaagde partij] tegen te werpen. Daarnaast geldt ook dat het op een lager pitje staan van de bedrijfsvoering op zichzelf niet meebrengt dat [naam pachter] (dan wel [gedaagde partij] ) tekort zijn geschoten in de exploitatie van het gepachte, zie ook de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 13 november 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:9970).
De Diaconie gaat er met haar stelling ook aan voorbij dat [gedaagde partij] na het overlijden van [naam pachter] - inmiddels zo’n twee jaar geleden - de bedrijfsvoering weer hebben geïntensiveerd. De grootste inkomstenbron van de onderneming bestaat uit de opfok van geitenbokken. De capaciteit van de stallen bedraagt 500 bokjes en wordt inmiddels ten volle benut. Er wordt ook in de stallen geïnvesteerd. Zo worden de afzuigingen en voerautomaten aangepast. Daarmee is in voldoende mate sprake van bedrijfsmatige landbouw.
[gedaagde partij] hebben verder onbetwist gesteld dat de opbrengst van de landerijen onder meer in de geitenstallen wordt gebruikt, zodat het eigen gebruik van de landerijen vast staat. Dit leidt tot de tussenconclusie dat de Diaconie de pacht op deze grond niet mocht opzeggen.
4.6.
Als tweede opzeggingsgrond (artikel 7:370 lid 1 sub c BW) heeft de Diaconie gesteld dat een redelijke afweging van de belangen van de verpachter bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de pachter bij verlenging van de overeenkomst in het voordeel van de verpachter uitvalt. Het belang van de Diaconie is erin gelegen dat op de plaats van het gepachte woningen kunnen worden ontwikkeld. Daarmee zijn de diaconale belangen meer gediend dan met het voorzetten van de pachtovereenkomst. De vraag naar woningen is in de gemeente Horssen namelijk hoog. Verder stelt de Diaconie dat de stankcirkel van de geitenboerderij ervoor zorgt dat ook op het perceel van de buurman niet kan worden gebouwd.
4.7.
Het belang van [gedaagde partij] bestaat uit de wens om de onderneming van hun vader voort te zetten.
4.8.
Bij de belangenafweging van artikel 7:370 lid 1 sub c BW worden de belangen van pachter en verpachter tegen elkaar afgewogen. De belangen van derden, zoals van de eigenaar van het aangrenzende erf, worden daarbij niet betrokken.
De Diaconie is voornemens om woningen op het gepachte te laten ontwikkelen, maar niet is gebleken dat dit voornemen al heeft geleid tot concrete plannen. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat het voorstel dat de Diaconie van een ontwikkelaar had gekregen inmiddels gedateerd is.
[gedaagde partij] zijn voor het voortzetten van de onderneming afhankelijk van het gepachte. De milieuvergunning die vereist is voor het opfokken van geiten is locatiegebonden en dergelijke vergunningen worden niet meer afgegeven. Dit betekent dat [gedaagde partij] de onderneming niet zomaar elders kunnen voortzetten. Een redelijke afweging van belangen valt dan ook uit in het voordeel van [gedaagde partij] , zodat dit evenmin een grondslag voor de opzegging is.
4.9.
Nu beide aangevoerde opzeggingsgronden niet slagen heeft de opzegging van de pachtovereenkomst door de Diaconie geen effect gehad en zal deze niet per 30 april 2022 eindigen. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
Subsidiair: ontbinding pachtovereenkomst
4.10.
Gelet op het voorgaande wordt toegekomen aan de subsidiaire vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst. De Diaconie heeft haar vordering gegrond op de stelling dat er geen sprake meer is van bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw.
4.11.
In het algemeen geldt dat een pachtovereenkomst kan worden ontbonden op de grond dat de pachter tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen. De pachter wordt in ieder geval geacht in de nakoming van zijn verplichtingen te zijn tekortgeschoten indien hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt (artikel 7:376 lid 1 onder a BW).
4.12.
Uit jurisprudentie hierover volgt dat voor de beoordeling of sprake is van bedrijfsmatige landbouw (artikel 7:312 BW) moet worden gekeken naar de volgende criteria:
a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
4.13.
De Diaconie heeft aangevoerd dat de omvang van het bedrijf zeer beperkt is. Tot dusverre is niet gebleken van voor de toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen. Het huidige rendement is uiterst laag en redelijkerwijs valt niet te verwachten dat dit rendement substantieel zal verbeteren. Verder mag worden aangenomen dat de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft, aldus de Diaconie.
4.14.
De bewijslast van de stelling dat er geen sprake meer is van bedrijfsmatige landbouw ligt bij de Diaconie. [gedaagde partij] hebben in het kader van hun inlichtingenverplichting en ter onderbouwing van hun verweer dat exploitatie van de onderneming ook daadwerkelijk lonend is een door ABAB Agro Advies B.V. opgesteld rapport met een rentabiliteitsprognose (hierna: het rapport) overgelegd.
4.15.
In de eerste plaats doet de Diaconie tevergeefs een beroep op de in het rapport geplaatste opmerking dat de inhoud alleen bedoeld is voor partijen en hun juristen. Volgens de Diaconie heeft dit tot gevolg dat het rapport niet bruikbaar is in deze procedure. Die opmerking in het rapport doet evenwel aan de bewijskracht van de inhoud van het rapport niet af. Verder geldt dat het rapport aanknopingspunten biedt om - in het licht van wat over en weer is gesteld - de bedrijfsmatigheid van de onderneming te beoordelen.
4.16.
Het rapport neemt het volgende tot uitgangspunt, zoals ook door [gedaagde partij] tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht. Het aanbod van mestbokken door leveranciers overstijgt de capaciteit van geitenboerderijen. Omdat geen nieuwe vergunningen voor het houden van geiten worden uitgegeven hebben [gedaagde partij] zekerheid dat de volledige capaciteit van de stallen blijvend kan worden benut. Enkele leveranciers hebben daarvoor al intentieverklaringen getekend. De uitval van geitenbokjes wordt geminimaliseerd doordat ze 7 dagen bij de moeder blijven drinken voordat zij naar de boerderij van [gedaagde partij] worden verplaatst. Een uitval van 10% lijkt in dat opzicht een redelijke inschatting. Ten slotte worden gedurende het hele jaar nieuwe bokjes geboren, zodat rekening houdend met een vakantieperiode en korte periodes om ziekteverspreiding tegen te gaan, 10 maanden de volle capaciteit van de stallen benut kan worden.
Deze uitgangspunten van de bedrijfsvoering zijn door de Diaconie niet gemotiveerd weerlegd. Ter zitting heeft de rentmeester van de Diaconie weliswaar aangegeven dat hij betwijfelt of de geitenboerderij levensvatbaar is omdat hij op de hoogte is van de marges per geit, maar hij heeft die marges niet benoemd. Nu de Diaconie niet concreet en onderbouwd heeft gesteld waar het rapport verder onjuist of onvolledig is, gaat de pachtkamer uit van de juistheid daarvan. Het resultaat van de onderneming is een jaarlijkse arbeidsbeloning van € 39.075,00. Zelfs met inachtneming van hogere investeringen en in het geval de pachtprijs voor de gebouwen nog enkele duizenden euro’s omhoog zal gaan, zoals door de Diaconie aangevoerd, blijft er een levensvatbaar bedrijf over. [naam 1] - de door [gedaagde partij] beoogde opvolger van [naam pachter] - heeft aangegeven een fulltime baan te hebben die hij in overleg met zijn werkgever zal kunnen afbouwen, zodat hij voorlopig niet afhankelijk is van de resultaten van de onderneming en het bedrijf verder zal kunnen opbouwen. Gezien de geschetste werkzaamheden hebben [gedaagde partij] in voldoende mate onderbouwd aangevoerd dat een geleidelijke opbouw van het werk op de geitenboerderij mogelijk is, eventueel met hulp van de partner van [naam 1] en zijn zus. Alles in onderlinge samenhang beschouwd bieden [gedaagde partij] voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering, zodat de pachtovereenkomst op deze grond niet kan worden ontbonden.
4.17.
Ten slotte heeft de Diaconie aan haar vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst ten grondslag gelegd dat er na het overlijden van [naam pachter] een nieuwe situatie is ontstaan waarin de pachtovereenkomst niet heeft voorzien. Dit kwalificeert volgens de Diaconie als onvoorziene omstandigheid waardoor de pachtovereenkomst op grond van artikel 6:258 BW ontbonden dient te worden. Hierbij heeft zij verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:9317). De onvoorziene omstandigheid was er in dat geval in gelegen dat geen van [gedaagde partij] voldoende waarborgen bood om de overleden pachter op te volgen.
4.18.
De pachtkamer overweegt dat [naam 1] weliswaar geen agrarische opleiding heeft genoten, maar dat de 26 jaar lange ervaring in het landbouwbedrijf dat gebrek aan specifieke scholing compenseert. [naam 1] heeft de bedrijfsvoering vanaf 2012 feitelijk al langzamerhand van zijn vader overgenomen, waardoor zijn werkervaring recent en relevant is. Ook tijdens de mondelinge behandeling is de indruk ontstaan dat [naam 1] het landbouwbedrijf serieus neemt en op verantwoorde manier uitoefent. Hij biedt, zoals ook voortvloeit uit de beoordeling onder 4.16, voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering, zodat deze grond evenmin tot toewijzing van de vordering kan leiden.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de Diaconie wordt afgewezen.
In reconventie
4.20.
Het beroep van [gedaagde partij] om de rechten aan [naam 1] toe te delen is in beginsel ingevolge artikel 7:366 BW toewijsbaar, tenzij de verpachter tegen een of meer van de aangewezenen redelijke bezwaren heeft.
4.21.
De Diaconie betoogt dat daarvan sprake is omdat [naam 1] onvoldoende waarborgen zou bieden voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Zoals hiervoor al is overwogen is er sprake is van bedrijfsmatige landbouw en biedt [naam 1] wel voldoende waarborgen. Dit verweer wordt verworpen. De toedeling zal als gevorderd worden toegewezen.
Verder in conventie en in reconventie
4.22.
De Diaconie wordt zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde partij] dragen. De vergoeding voor het gemachtigdensalaris wordt - gezien de onbepaalde waarde van de vorderingen over en weer - vastgesteld op een bedrag van € 249,- per salarispunt. De gevorderde nakosten worden begroot op het maximaal toewijsbare bedrag van € 124,-, eventueel te vermeerderen met de explootkosten van betekening van dit vonnis.

5.Beslissing

De pachtkamer:
In conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de Diaconie in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
5.3.
deelt de rechten en plichten uit de pachtovereenkomst tussen de Diaconie als verpachter en [gedaagde partij] als pachters voor [het gepachte] en de daarbij behorende gebouwen, erf en wegen, alsmede de percelen kadastraal bekend, gemeente Horssen, [perceelnummer(s)] (ged.) en [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] toe aan [naam 1] ;
5.4.
veroordeelt de Diaconie in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op € 249,-, te vermeerderen met een bedrag van € 124,- aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan en, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de daarmee gepaard gaande explootkosten;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, samengesteld uit mr. S.E. Sijsma, kantonrechter-voorzitter, P.A.T. Hettinga en M. Bugter, leden, en door mr. S.E. Sijsma in het openbaar uitgesproken op woensdag 20 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier