In deze zaak gaat het om de ontbinding van een pachtovereenkomst na het overlijden van de pachter in maart 2019. De pachter had ruim 16 hectare grond gepacht van ASR Levensverzekering N.V. Na zijn overlijden hebben zijn erfgenamen, vier appellanten, geprobeerd de pachtrelatie voort te zetten. ASR heeft echter bezwaren geuit tegen de geschiktheid van een van de erfgenamen, [appellante 1], om de pachtovereenkomst voort te zetten, en heeft ontbinding van de overeenkomst gevorderd. De appellanten hebben op hun beurt een verklaring voor recht gevorderd dat er geen redelijke bezwaren zijn tegen [appellante 1]. Het hof heeft de pachtovereenkomst ontbonden op grond van artikel 6:258 BW, omdat de bezwaren van ASR als redelijk zijn beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante 1] niet voldoet aan de eisen van bedrijfsmatige landbouw, onder andere omdat zij geen agrarische opleiding heeft genoten en onvoldoende ervaring heeft in de agrarische sector. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de pachtkamer bekrachtigd en de erven veroordeeld tot ontruiming van het gepachte voor 1 november 2021, met een dwangsom voor elke dag dat zij in gebreke blijven. De kosten van het hoger beroep zijn voor de erven.